31 mei 2011

White Denim - D

White Denim uit Austin, Texas, wist zich met haar debuut Workout Holiday uit 2008 nog niet te onderscheiden, maar kreeg voor het een jaar later verschenen Fits de handen van de critici op elkaar. Fits was inderdaad een buitengewoon fascinerende en overtuigende plaat, die met geen mogelijkheid in een hokje was te proppen. Ik hoorde zelf invloeden uit de garagerock, progrock, psychedelica, funk, avant garde, jazz, Tropicalia, hardrock, postpunk en country, maar dat was nog maar het topje van de ijsberg. Op Fits klonk White Denim als tien verschillende bands naast elkaar, maar toch was het een consistente plaat. Hoe overtref of benader je een briljante plaat als Fits? White Denim kwam vorig jaar al op de proppen met het gratis te downloaden en wat luchtiger en poppier klinkende proefballonnetje Last Day Of Summer, maar voor het echte werk hebben we moeten wachten op D. Sinds Fits is er wel het een en ander veranderd. White Denim is niet langer een trio, maar een kwartet wat de band alleen maar extra slagkracht heeft gegeven, zeker wanneer het gaat om het gitaarwerk. Door het succes van Fits heeft White Denim verder gebruik kunnen maken van een betere studio (de eerste twee platen werden in een oude caravan opgenomen) en lag een wat grootsere productie binnen het bereik. De uitbreiding van de formatie en het hogere budget boden kansen, maar het was ook niet zonder gevaar. De wilde energie van Fits was misschien wel het sterkste wapen van de Texanen en deze energie verlies je eenvoudig in een dure studio, met meer oog voor productie en hier en daar wat strijkers. D laat gelukkig horen dat de zorgen die menigeen had over de nieuwe plaat van White Denim onterecht waren. D klinkt voller en grootser dan Fits, maar het is een minstens even fascinerende plaat waarop gelukkig nog altijd geen concessies worden gedaan. Ook op D springt White Denim van het ene naar het andere genre. Alle invloeden die een rol van betekenis speelden op Fits zijn ook op D weer van de partij, al hebben invloeden uit de country, Southern Rock en psychedelica duidelijk aan terrein gewonnen. Door de heldere productie (overigens door de band zelf gedaan) en de wat toegankelijkere songs is D een wat minder complexe plaat dan Fits, maar lichte kost is het nog altijd niet. White Denim maakt muziek zoals geen enkele andere band die maakt en dat geeft de muziek van de band een vervreemdende uitwerking. Aan de andere kant is de muziek van de Texanen duidelijk geïnspireerd door menige band uit de 60s en 70s, wat de nodige aanknopingspunten biedt. Omdat White Denim de productie van D in eigen hand heeft gehouden blijft de hoeveelheid tierelantijntjes overal binnen de perken en zijn de rauwheid en het avontuur van Fits in tact gebleven. D is hierdoor niet alleen een waardig opvolger van Fits, maar zal door de meeste luisteraars ook worden ervaren als een betere plaat. Gezien de geweldige live-reputatie van de band kan White Denim zich op gaan maken voor een prachtig festival seizoen. Vanwege de torenhoge kwaliteit van D kan men deze missie vol vertrouwen tegemoet zien. Erwin Zijleman

30 mei 2011

Mickey Newbury - An American Trilogy

Hoewel mijn platenkast goed is gevuld met de meest uiteenlopende singer-songwriters, deed de naam Mickey Newbury bij mij geen belletje rinkelen. Mickey Newbury dankt zijn bekendheid vooral aan de songs die hij voor anderen (onder wie Elvis Presley) schreef, maar hij heeft zelf ook een aardig stapeltje platen op zijn naam staan. Een deel van zijn werk is nu uitgebracht als een mooi uitgevoerde box-set met 4 platen en een boekje. Het is mijn eerste kennismaking met het werk van de in 2002 overleden Amerikaanse singer-songwriter en het is een kennismaking die diepe indruk heeft gemaakt en nog steeds maakt. Mickey Newbury begon ooit als countryzanger, maar koos gedurende zijn carrière voor een geluid waarin ruimte was voor allerlei invloeden. De eerste cd in de nu verschenen box-set is Looks Like Rain uit 1969. Het is een plaat met ingetogen folksongs die betrekkelijk sober worden uitgevoerd, maar elke noot is raak. De muziek van Mickey Newbury is aan de ene kant betrekkelijk simpel. Het draait vooral om zijn akoestische gitaar en zijn stem, al zijn de meeste songs op Looks Like Rain ook voorzien van buitengewoon subtiele accenten als hier en daar een belletje, een koortje of wat achtergrondgeluiden als zeegeruis en onweersklappen. De stem van Mickey Newbury bepaalt voor een belangrijk deel de kracht van de muziek van de Amerikaan. Hij beschikt over een warm en veelzijdig geluid en beschikt bovendien over het vermogen om de luisteraar vast te grijpen en in te pakken. Mickey Newbury doet dit met behoorlijk complexe songs. Het zijn over het algemeen zich langzaam voortslepende songs die indringende verhalen vertellen. Verwacht bij Mickey Newbury geen aanstekelijke refreinen, maar vooral eindeloos durende en wonderschone melodieën die steeds weer andere kanten op schieten. Looks Like Rain is een bijna rustgevende plaat die misschien 42 jaar oud is maar nog steeds actueel en urgent klinkt. Dit geldt in misschien nog wel sterkere mate voor het uit 1971 stammende ‘Frisco Mabel Joy. ‘Frisco Mabel Joy opent met Newbury’s bekendste song en de naamgever van deze box-set: An American Trilogy. Een song die iedereen kent in de behoorlijk bombastische uitvoering van Elvis Presley of van de vele genadeloze verkrachtingen door feestelijk uitgedoste zangers van minder allooi. Vergeleken met Looks Like Rain is ‘Frisco Mabel Joy een voller klinkende plaat, al wordt de bombast van An American Trilogy gelukkig niet al te vaak geëvenaard. Wat in positieve zin vooral opvalt is dat ‘Frisco Mabel Joy een veelzijdiger geluid laat horen, waarin meer invloeden uit de countrymuziek zijn te horen, maar vooral dat Mickey Newbury geweldig zingt. In vrijwel iedere song klinkt zijn warme en bijzonder emotievolle stem weer net iets anders en steeds is de impact maximaal. Dit is ook het geval op het prachtige Heaven Help The Child uit 1973. Heaven Help The Child ligt voor een belangrijk deel in het verlengde van zijn twee voorgangers, maar bevat iets toegankelijkere songs. De muzikale aankleding is weer net wat voller, al is deze minder groots en bombastisch dan op ‘Frisco Mabel Joy. Heaven Help The Child had moeten zorgen voor de grote doorbraak van Mickey Newbury en wanneer je hoort hoe goed deze plaat is, is niet te verklaren waarom deze doorbraak is uitgebleven. Naast de drie klassiekers uit zijn oeuvre bevat An American Trilogy nog een cd met restmateriaal en een radiosessie. Ook mooi, maar zeker niet zo monumentaal als de eerste drie schijven. An American Trilogy laat op bijzonder indrukwekkende wijze horen hoe goed Mickey Newbury was. Tijdens zijn leven kreeg hij als muzikant misschien niet de waardering die hij verdiende, maar dankzij het prachtige An American Trilogy is het tijd voor eerherstel. Groots! Erwin Zijleman

29 mei 2011

Seasick Steve - You Can't Teach An Old Dog New Tricks

De nieuwe plaat van Seasick Steve luistert naar de fraaie titel You Can’t Teach An Old Dog New Tricks. Seasick Steve is inderdaad al aardig op leeftijd (hij viert dit jaar zijn 71e verjaardag) en het van zijn vorige platen bekende kunstje mag inmiddels als bekend worden beschouwd. De pas een paar jaar geleden doorgebroken Seasick Steve speelt op zijn platen bluesy riffs op twee zelfbouw gitaren (waarvan er een is uitgerust met slechts één snaar, terwijl de andere er drie telt), voegt hier wat eenvoudige percussie (op een oud blik) aan toe en maakt het af met een stem die minstens 50 jaar op een dieet van zware shag en whisky is gezet. Dit doet hij ook op You Can’t Teach An Old Dog New Tricks, maar toch klinkt deze plaat anders dan zijn voorgangers. De oude hond uit Oakland, California, heeft wel degelijk een nieuw trucje geleerd en het is er een om in te lijsten. You Can’t Teach An Old Dog New Tricks is uitgebracht op het label van voormalig White Stripes voorman Jack White, maar het is een andere muzikant wiens naam de meeste aandacht trekt, namelijk die van Led Zeppelin bassist John Paul Jones. Jones is een van een aantal muzikanten die op deze plaat te horen is, waardoor de muziek van Seasick Steve net iets rijker klinkt dan op de voorgangers van de plaat. Het is een bewering die meteen gerelativeerd moet worden, want Seasick Steve houdt het nog altijd behoorlijk sober en smerig. Ook op You Can’t Teach An Old Dog New Tricks trekt Seasick Steve weer wat extra zelfbouw gitaren uit de kast en ze klinken allemaal even bijzonder. En allemaal even rauw. Waar Seasick Steve zich in eerste instantie beperkte tot het vertolken van de blues, is het muzikale palet dat hij bestrijkt de afgelopen jaren veelkleuriger geworden. Ook You Can’t Teach An Old Dog New Tricks bevat weer muzikale uitstapjes in meerdere richtingen, al blijft het vertolken van de blues de belangrijkste missie van Seasick Steve. Waar de vorige platen van Seasick Steve van een gelijkwaardig niveau waren, laat You Can’t Teach An Old Dog New Tricks op allerlei terreinen groei horen. De gitaarriffs zijn net wat meedogenlozer, de vocalen nog wat doorleefder en de songs beter. Het zijn misschien maar kleine stapjes, maar het levert wel een plaat op die over de hele linie genomen beter is dan zijn voorgangers. Seasick Steve is Seasick Steve gebleven, maar is, om maar eens een hele foute term te gebruiken, gegroeid naar Seasick Steve 2.0. De Amerikaan heeft zelf aangeven dat het leven wat hem betreft bij 70 begint en zet dit kracht bij met een plaat die in eerste instantie misschien niet eens zo heel veel indruk maakt, maar je uiteindelijk toch te pakken heeft. Een fraai nieuw trucje van Seasick Steve dat naar veel meer smaakt. Erwin Zijleman

28 mei 2011

Tijdschrift: Classic Rock 158

De cover is in ieder geval goed. Classic Rock 158 valt direct op door de fraaie foto van Roger Waters, maar de 158e editie van Classic Rock is niet alleen interessant voor de plaatjeskijkers. In Classic Rock lees je mooie verhalen over artiesten die in de andere tijdschriften genegeerd worden en hierbij gaat het net zo makkelijk om een classic rockband als The Nice als om Jesse Sykes wiens prachtige nieuwe cd tot dusver bijna nergens aandacht krijgt. Het cover artikel (inclusief interview) gaat over Roger Waters, die het liefst met de overige nog in leven zijnde leden van Pink Floyd op het podium had gestaan, maar het tijdens "the greatest show on earth" toch weer zonder David Gilmour moet doen. Roger Waters is nog springlevens, maar ook voor de niet meer levende legendes heeft Classic Rock aandacht. Deze maand is Johnny Thunders aan de beurt in een boeiend artikel. Dat is nog lang niet alles, want je leest ook alles over onder andere Rival Sons (nieuw), The Alarm (oud) en Rainbow (heel oud). Een flinke stapel minstens even veelzijdige recensies maakt het ook deze maand in stijl af. Mooi tijdschrift! Erwin Zijleman

Bestel het tijdschrift Classic Rock nu online bij MagVilla.nl

27 mei 2011

Sarah Jarosz - Follow Me Down

Vorig jaar schreef ik een stukje over het debuut van de op dat moment pas 18-jarige Sarah Jarosz. De Amerikaanse was in eigen land inmiddels onthaald als een ware sensatie, maar werd in Europa compleet genegeerd. Inmiddels zijn we anderhalf jaar verder en is Sarah Jarosz 20 jaar oud. In de VS wordt al lange tijd reikhalzend uitgekeken naar haar tweede plaat, maar in Europa weet nog steeds niemand wie Sarah Jarosz is. Na haar prima debuut dreigen we daarom ook opvolger Follow Me Down te gaan missen en dat is zonde. Doodzonde zelfs. Sarah Jarosz maakt muziek die in de VS in het hier niet al te populaire hokje contemporary bluegrass wordt gestopt, maar net als op haar debuut zoekt de jonge Amerikaanse op Follow Me Down veelvuldig de grenzen van het genre op. Sarah Jarosz klonk op haar debuut al opvallend volwassen en heeft op haar tweede plaat nog een flinke volgende stap gezet. De doorleefde stem van Sarah Jarosz, die afwisselend aan die van Alison Krauss, Gillian Welch en Emmylou Harris doet denken, klinkt geen moment als de stem van een twintigjarige en ook in haar melancholieke teksten hoor je weinig terug van iemand die de tienerjaren nog maar net is ontgroeid. Dankzij het succes van haar debuut kon Sarah Jarosz zich tijdens de opnamen van Follow Me Down omringen met de crème de la crème van de Amerikaanse bluegrass en country scene. In muzikaal opzicht klinkt het dan ook allemaal fantastisch, waarbij vooral de bijdragen van de vele snarenwonders die hebben bijgedragen aan de plaat (onder wie Banjo virtuoos Bela Fleck en Dobro wonder Jerry Douglas) het water in de mond doen lopen. Het grootste deel van de plaat klinkt betrekkelijk ingetogen en geeft Sarah Jarosz in vocaal opzicht alle ruimte. Sarah Jarosz vult deze ruimte over het algemeen met heerlijk lome vocalen die enigszins mistroostig klinken, wat Follow Me Down een bijzonder geluid geeft. Net als op haar debuut wisselt Sarah Jarosz haar knap gepende eigen songs af met opvallende covers. Waar op haar debuut The Decemberists en Tom Waits op eigenzinnige wijze werden vertolkt, is het deze keer de beurt aan Bob Dylan (Ring Them Bells) en Radiohead (The Tourist); songs die Sarah Jarosz wederom op even opvallende als overtuigende wijze naar haar hand weet te zetten. Hoewel Sarah Jarosz stokoude muziek maakt, weet ze constant modern te klinken en bruggen te slaan naar omliggende genres als alt-country en folk, waardoor de muziek van Sarah Jarosz ook zeker interessant is voor een ieder die contemporary bluegrass normaal gesproken wat veel van het goede vindt. Follow Me Down is een hele knappe plaat, die het al zo goede debuut op alle fronten overtreft. Absoluut een must voor een ieder die de Amerikaanse rootsmuziek een warm hart toedraagt. Erwin Zijleman

26 mei 2011

Heather Nova - 300 Days At Sea

Achttien jaar geleden dook ze voor het eerst op: Heather Nova. Een prachtig bloemenmeisje dat was opgegroeid op een boot in Bermuda en ook nog eens bleek gezegend met een zwoele en verleidelijke stem. Stiekem werden we allemaal verliefd op Heather Nova, zeker toen ze op het een jaar na haar debuut verschenen Oyster met geweldige popliedjes op de proppen kwam. De liefde voor Heather Nova is bij mij nooit helemaal verdwenen, al kon geen van de platen die sinds Oyster is verschenen ook maar enigszins tippen aan deze plaat. Voor de opname van 300 Days At Sea ging Heather Nova terug naar Bermuda. Het levert niet alleen een persoonlijke plaat op over haar gelukkige jeugd, maar ook een plaat die qua niveau niet onder doet voor de platen die ze in haar beginjaren op Bermuda opnam, waaronder het nooit meer benaderde Oyster. 300 Days At Sea benadert Oyster wel, al is het niet zo makkelijk om uit te leggen waarom dat zo is. Eigenlijk is er de afgelopen 18 jaar nauwelijks iets veranderd in de muziek van Heather Nova. Ze zingt nog altijd zwoel en verleidelijk en haar aangename popliedjes liggen nog steeds buitengewoon lekker in het gehoor en bestrijken bovendien een breed terrein. 300 Days At Sea is daarom niet heel anders dan de aardige platen die Heather Nova de afgelopen 18 jaar uitbracht, maar op een of andere manier klopt alles, net zoals dit op Oyster het geval was. 300 Days At bevat een aantal ingetogen ballads, een aantal net wat stevigere songs en een aantal ultieme popliedjes en ze zijn allemaal goed. De erfenis van een zorgeloze jeugd klinkt nog altijd nadrukkelijk door in de onbezorgde en zwoel klinkende muziek van Heather Nova, al hoor je af en toe ook wel dat Heather Nova de afgelopen 18 jaar niet alleen maar op een rimpelloze zee heeft gevaren, wat haar vocalen alleen maar meer zeggingskracht geeft. Het belangrijkste verschil met haar vorige platen is het vollere geluid op 300 Days At Sea. Na een aantal wat meer ingetogen platen heeft Heather Nova eindelijk weer eens een echte bandplaat gemaakt en dat is een verstandig besluit. Waar haar vorige platen na een aantal prima songs wat inzakten, weet 300 Days At Sea de aandacht vast te houden en je keer op keer te verleiden tot een nieuwe luisterbeurt, waarna steeds meer tracks op deze plaat memorabel blijken te zijn. 300 Days At Sea is een typische Heather Nova plaat, maar dan net wat beter dan bijna al zijn voorgangers. Mijn liefde voor Heather Nova is dankzij 300 Days At Sea weer helemaal opgebloeid en dit verdient navolging. Een zeer aangename verrassing deze nieuwe Heather Nova. Erwin Zijleman

25 mei 2011

Anouk - To Get Her Together

Ik heb Anouk de afgelopen jaren niet of nauwelijks gevolgd en was eerlijk gezegd ook niet geïnteresseerd in haar nieuwe plaat To Get Her Together. De muziek van Anouk was me de afgelopen jaren veel te schreeuwerig en opdringerig, iets wat nog eens werd verstrekt door haar sterke maar niet altijd even aangenaam overkomende persoonlijkheid. Sinds haar in de pers breed uitgemeten liefdesbreuk stond Anouk vooral in haar blote kont op Twitter, wat mijn verwachtingen met betrekking tot To Get Her Together zeker geen goed deed. Nu heeft Anouk in het verleden vaak de critici de mond gesnoerd met prima muziek en dat is ook precies wat ze nu doet met To Get Her Together. Opener To Get Her Together zet direct de toon met een heerlijk funky gitaarloopje dat herinnert aan James Brown en Prince. Anouk laat de zang vooral aan het koortje over, maar laat in hooguit een paar zinnen horen dat To Get Her Together geen schreeuwplaat gaat worden. To Get Her Together is ook geen rockplaat, maar manoeuvreert op het snijvlak van soul, funk en pop. Het de plaat vooruit gesnelde Killer Bee, dat de plaat echt opent, vind ik niet eens zo heel sterk, maar hierna begint Anouk met imponeren. Mrs. Crazy is de eerste track waarin Anouk haar gevoelens bloot legt. De ellendige ervaringen in de liefde hebben pijn gedaan, maar Anouk put er ook kracht uit. Wat vooral opvalt is hoe goed Anouk zingt; luister bijvoorbeeld maar eens naar het prachtige en indringende What Have You Done. Waar ik Anouk tot dusver vooral ken als rockzangeres, hoor ik op To Get Her Together een echte soulzangeres, al klinkt Anouk anders dan de meeste andere soulzangeressen. To Get Her Together is een prachtig geproduceerde plaat met een nogal Amerikaans geluid waarin plaats is voor allerlei invloeden. Gitaren spelen op het eerste gehoor nauwelijks een rol van betekenis op deze door toetsen gedragen plaat, maar wanneer je goed luistert hoor je in veel tracks prachtige en geluidsbepalende gitaarlijnen. To Get Her Together is zoals gezegd een persoonlijke plaat die met name in de ballads niemand onberoerd zal laten. Waar in een Amerikaans aandoend geluid de overdaad vaak op de loer ligt, is To Get Her Together een stemmige plaat waarop goedkoop effectbejag achterwege is gelaten. Ook de stem van Anouk klinkt voornamelijk ingetogen en hierdoor veel overtuigender dan in het verleden. Ik vind niet alle tracks op To Get Her Together even sterk, maar dat is vooral een kwestie van smaak; wat meer R&B achtige tracks zijn aan mij niet besteed, al zitten ze prima in elkaar. De meeste tracks zijn echter van hoog niveau en worden alleen maar beter. Ondanks al mijn scepsis ben ik behoorlijk onder de indruk van To Get Her Together van Anouk en ik ben nog lang niet klaar met deze plaat. Een diepe en ietwat beschaamde buiging is op zijn plaats. Erwin Zijleman

24 mei 2011

Tijdschrift: Revolver's Lust For Life 011

Na de samenvoeging van Oor en Aloha probeerde in 2005 een nieuw muziektijdschrift de concurrentie met het wankelende Oor aan te gaan. Revolver deed dit enige tijd zeer verdienstelijk, maar ging uiteindelijk roemloos ten onder. De wederopstanding van het tijdschrift als Revolver's Lust For Life is me tot dusver eerlijk gezegd ontgaan, maar bij het elfde nummer ben ik eindelijk binnenboord. Revolver's Lust For Life is een maandblad over muziek & meer. Nu zit ik als muziekliefhebber eigenlijk niet zo te wachten op dat meer, maar gelukkig draait Revolver's Lust For Life vooral om de muziek. Een mooi artikel over Kate Bush maakt het lezen van de elfde editie van het tijdschrift al meer dan waard, maar Revolver's Lust For Life 011 heeft meer te bieden, waaronder artikelen over de Manic Street Preachers, Status Quo en Bootsy Collins; artiesten die je in de meeste tijdschriften niet meer tegen komt. Een enorme bak (32 pagina's) prima geschreven recensies maakt het af. Oor heeft de eerste aanval misschien afgeslagen, maar moet serieus rekening gaan houden met Revolver's Lust For Life. Erwin Zijleman

Bestel het tijdschrift Revolver's Lust For Life nu online bij MagVilla.nl

Cloud Control - Bliss Release

Het heeft even geduurd, maar eindelijk wordt Bliss Release van de Australische band Cloud Control omarmd door de alternatieve muziekpers. Het is op zich een wonder dat het precies een jaar heeft geduurd voordat deze plaat werd opgepikt, want Cloud Control doet alles wat de alternatieve muziekpers momenteel leuk vindt en doet het nog goed ook. Bliss Release was het afgelopen jaar het perfecte zoethoudertje in afwachting van de nieuwe Fleet Foxes plaat geweest, maar moet nu concurreren met de prachtplaat van de Amerikanen. Dat is geen eenvoudige opgave, maar Cloud Control is zeker niet kansloos, al is het maar omdat Bliss Release maar ten dele overlapt met de muziek van Fleet Foxes. Cloud Control begeeft zich, net als d band uit Seattle, geregeld op het terrein van de folkpop en moet het, net als Fleet Foxes, hebben van werkelijk prachtige vocalen en harmonieën, maar hierna houden de overeenkomsten tussen de twee bands snel op. Meer dan Fleet Foxes is Cloud Control niet vies van een flinke portie psychedelica in haar muziek en hiernaast schuiven de Australiërs frequenter op in de richting van de perfecte pop zoals die ooit door hun landgenoten The Go-Betweens werden gemaakt. Cloud Control maakt op Bliss Release muziek die uitnodigt tot het noemen van namen, want je hoort er van alles en nog wat in. Naast de al genoemde namen van Fleet Foxes (meerstemmige folk) en The Go-Betweens (hoogstaande pop), hoor ik iets van The Flaming Lips (psychedelische pop), Vampire weekend en Talking Heads (tegendraadse ritmes en invloeden uit de Afrikaanse muziek), The Arcade Fire (functioneel bombast), Belle & Sebastian (bitterzoete boy-girl vocalen), The Shins (perfecte zomerpop), Grizzly Bear (avontuurlijke popmuziek), Fairport Convention (70s folk) en The Byrds (tijdloze West Coast pop), maar er is nog veel meer. Toch is Bliss Release veel meer dan een samenraapsel van momenteel populaire stijlen. Cloud Control maakt weliswaar geen geheim van haar belangrijkste inspiratiebronnen, maar verwerkt alle invloeden op geheel eigen wijze. Bliss Release is een plaat met een serie wonderschone popliedjes. Het zijn popliedjes die verleiden, verrassen, betoveren en prikkelen. Bliss Release weet je onmiddellijk over te halen tot complete overgave, maar is ook een plaat die steeds weer andere dingen laat horen en hierdoor alleen maar beter wordt. Het is dan ook niet zo gek dat Cloud Control in eigen land het afgelopen jaar de hemel in is geprezen en in Engeland momenteel al net zo enthousiast wordt onthaald. Binnenkort is Nederland aan de beurt en is het een kwestie van tijd voor Cloud Control ook hier wordt gerekend tot de smaakmakers van de indie-pop van het moment. Valt daar iets op af te dingen? Nee, eigenlijk niet. Geweldige plaat! Erwin Zijleman

23 mei 2011

Rebekka Karijord - The Noble Art Of Letting Go

Rebekka Karijord is een Noorse singer-songwriter die opereert vanuit het Zweedse Stockholm. Uit het hoge Noorden bereiken ons de afgelopen jaren vooral Scandinavische ijsprinsessen en zangeressen die de electropop hoog in het vaandel hebben staan, maar Rebekka Karijord is uit ander hout gesneden. Op The Noble Art Of Letting Go verrast Rebekka Karijord met even warmbloedige als eigenzinnige singer-songwriter pop. Het eerste dat opvalt aan de derde plaat van de Noorse (de vorige twee zijn me compleet ontgaan) is haar bijzondere stemgeluid. In eerste instantie deed het me vooral denken aan Natalie Merchant, maar na verloop van tijd hoorde ik ook veel van Carly Simon, Judie Tzuke, Paula Cole en Evanescence’s Amy Lee. The Noble Art Of Letting Go is een ouderwets aandoende singer-songwriter plaat die ook in de jaren 70 of 80 gemaakt had kunnen worden, maar klinkt zeker niet achterhaald en overbodig. Rebekka Karijord maakt zeker geen pure singer-songwriter muziek, maar flirt voortdurend met pop en is niet vies van een lekker vol geluid. Naast de fraaie stem van Rebekka Karijord staat de piano centraal op The Noble Art Of Letting Go, waarna strijkers, harp en opvallende percussie zorgen voor het eigenzinnige tintje. De songs van Rebekka Karijord maken vaak een wat complexe indruk, wat de vergelijking oproept met het werk van Kate Bush en zeker ook Tori Amos, maar The Noble Art Of Letting Go laat zich met enig geduld vrij gemakkelijk doorgronden. Rebekka Karijord schrijft mooie vaak wat melancholieke popliedjes die zich behoorlijk opdringen. The Noble Art Of Letting Go is geen plaat die je op de achtergrond moet laten voortkabbelen, maar een plaat waar je naar moet luisteren. Dat is een prima tijdbesteding, want de ietwat eigenzinnige popliedjes van de Noorse blijven voorlopig nog wel even doorgroeien. Dat is niet alleen de verdienste van de fraaie instrumentatie en de bijzonder mooie en emotievolle vocalen, maar ook van de opvallende en eigenzinnige songs die Rebekka Karijord schrijft. Het zijn stuk voor stuk songs die vermaak en diepgang weten te combineren en je hierbij ook nog eens weten te raken; een bijzondere combinatie. Rebekka Karijord laat zich op The Noble Art Of Letting Go in één van de tracks bijstaan door de eveneens vanuit Stockholm opererende maar uit Noorwegen afkomstige Ane Brun. Na beluistering van deze hele mooie en knappe plaat kan ik alleen maar concluderen dat de door mij zeer bewonderde Ane Brun er een hele serieuze concurrent bij heeft. De zoveelste aanwinst uit het hoge Noorden; voor de afwisseling geschikt voor alle seizoenen. Erwin Zijleman

22 mei 2011

The Unthanks - Last

In Engeland wordt de muziek van de zusjes Becky en Rachel Unthank al jaren de hemel in geprezen, maar voor de Nederlandse oren is de folk van de familie Unthank toch vaak net wat te traditioneel, te Brits of te traditioneel en te Brits. Hoewel ik zeker niet vies ben van traditionele Britse folk, wist Last van The Unthanks me niet zomaar te verleiden. Het duurde even voor het kwartje was gevallen, maar toen dit eenmaal was gebeurd zat mijn liefde voor deze plaat ook direct diep. The Unthanks beschikken op Last over meerdere genadeloze wapens. Allereerst zijn er de prachtige stemmen van Becky en Rachel. Het zijn stemmen die los van elkaar al behoren tot het beste dat de Britse folk te bieden heeft, maar pas echt los gaan wanneer de zusjes samen zingen. Ook in instrumentaal opzicht is Last een grootse plaat. De zusjes Unthank hebben voor Last de crème de la crème van de Britse folk verzameld en pakken flink uit met een heel arsenaal aan instrumenten, waaronder de nodige strijkers en blazers. In stilistisch opzicht zijn The Unthanks niet zo honkvast als de eerste zinnen van deze recensie suggereren. Traditionele Britse folk vormt weliswaar de basis van vrijwel alle songs op Last, maar in deze songs zijn hier en daar uitstapjes richting jazz, Ierse muziek, pop, avant garde en Amerikaanse folk verstopt, waardoor Last avontuurlijker klinkt dan de gemiddelde plaat in dit genre. Zoals het muzikanten in dit genre betaamt wordt een aantal traditionals uit de kast gehaald, maar The Unthanks gaan met zo makkelijk aan de slag met voor de hand liggende (Jon Redfern) en minder voor de hand liggende (Tom Waits en zelfs King Crimson) vertolkingen van het werk van anderen, wat deze plaat een bijzonder karakter geeft. Ondanks alle zorg die is besteed aan de arrangementen en de grote hoeveelheid instrumenten die is gebruikt is Last een sobere en bij vlagen zelfs kale plaat, met een hoofdrol voor het fraaie pianospel en uiteraard de stemmen van Becky en Rachel Unthank. Dat is een verstandig besluit, want niets is zo mooi als de wijze waarop Becky en Rachel Unthank hun songs vocaal inkleuren. Last is een sombere plaat die eigenlijk niet zo goed past bij de stralende zomerdagen van het moment. De zusjes Unthank hebben een voorkeur voor het bezingen van de donkere kant van het leven en doen dit zo overtuigend dat donkere wolken zich samenpakken boven de speakers. Zeker bij herhaalde beluistering blijkt Last niet alleen een melancholisch meesterwerkje, maar ook een mysterieuze en bedwelmende plaat die maar blijft groeien. The Unthanks geven op Last een voorzichtige eigen draai aan de traditionele Britse folk en doen dit zo knap dat je uiteindelijk wel moet vallen voor de fraaie muziek van de band, zelfs wanneer je de traditionele Britse folk normaal gesproken toch iets teveel van het goede vindt. Last is misschien de ultieme herfstplaat, maar iedereen die hem (voorlopig) laat liggen doet zichzelf enorm te kort. Erwin Zijleman

20 mei 2011

New York Dolls - Dancing Backward In High Heels

De New York Dolls maakten in 1973 en 1974 twee platen die hun tijd ver vooruit waren. Op New York Dolls (1973) en Too Much Too Soon (1974) vond de band uit New York zonder zich dit te beseffen de punk uit. Toen het patent op deze nieuwe muzieksoort een paar jaar later werd verleend bestond de band al niet meer en gingen anderen aan de haal met het succes dat de New York Dolls toe kwam. Mede dankzij de inspanningen van fan van het eerste uur Morrissey kwamen de New York Dolls in 2004 weer bij elkaar. Uiteraard zonder gitarist Johnny Thunders die in 1991 overleed en ook zonder de eveneens overleden drummer en bassist van het eerste uur. David Johansen and Syl Sylvain waren wel van de partij en zijn dit nog steeds. De afgelopen jaren brachten de New York Dolls twee aardige studioplaten en twee minstens even aardige live-platen uit. De magie van de eerste twee platen van de band ontbrak misschien, maar slechte platen waren het zeker niet. Dat geldt in nog sterkere mate voor het onlangs verschenen Dancing Backward In High Heels. Op Dancing Backward In High Heels wordt de plek van de niet te vervangen Johnny Thunders opgevuld door voormalig Blondie-gitarist Frank Infante, maar groot is zijn rol niet. Op Dancing Backward In High Heels doen Johansen voor de afwisseling eens niet hun best om het geluid van de eerste twee New York Dolls platen te reproduceren, maar gaan ze terug naar de invloeden die hun jeugd bepaalden. Op de nieuwe plaat van de New York Dolls is plaats voor invloeden uit de rock, blues, gospel, doo wop en vooral soul en spelen saxofoon, andere blazers, strijkers en keyboards een voornamere rol dan de gitaar. Dancing Backward In High Heels is hierdoor een stuk ingetogener dan de vorige platen van de band, maar uitgeblust klinken de New York Dolls geen moment. Op Dancing Backward In High Heels doen David Johansen and Syl Sylvain eens precies waar ze zelf zin in hebben en niet hetgeen dat op basis van inmiddels 37 en 38 jaar oude platen van ze wordt verwacht. Het pakt uitstekend uit. De nieuwe plaat van de New York Dolls bevat een aantal prima songs die zeer overtuigend worden gebracht. Zowel in vocaal, instrumentaal als productioneel opzicht overtuigt de plaat van de eerste tot de laatste track en mede door het ontspannen geluid maakt de plaat een oprechtere indruk dan zijn twee voorgangers. De New York Dolls van 2011 zijn al lang niet meer de New York Dolls van 1973, maar pretenderen dit nu ook niet meer. Johansen en Sylvain dragen een lange geschiedenis met zich mee, maar het is voor het eerst niet langer een zware last. Dancing Backward In High Heels is de plaat die de Stones nooit meer zullen maken. Wat mij betreft een enorme verrassing. Erwin Zijleman

19 mei 2011

Mack Johansson - New Sweden

Mack Johansson kennen we als de zanger van de Zweedse band Hyacinth House. De band bracht de afgelopen jaren een aantal donkere maar wonderschone platen uit, die opereerden binnen de ruimste kaders van de Americana. Met New Sweden begeeft Mack Johansson zich op het solopad en dat doet hij niet onverdienstelijk. Hoe hij het precies voor elkaar heeft gekregen weet ik niet, maar de plaat die tot dusver nauwelijks wordt gepromoot en in bijna geen enkele winkel is te vinden, wist het oor van grootheden als Ryan Adams en Tom Waits te bereiken en hen vervolgens ook nog eens een oordeel te ontlokken. Ryan Adams zei het volgende over de muziek van Mack Johansson: “He is fantastic and could be the next big name in my genre”. Waits beperkte zich tot: “Artistic and unique”. Mooie woorden; zeker wanneer je je bedenkt dat Tom Waits and Ryan Adams over het algemeen niet zo scheutig zijn met complimenten. Er valt overigens wel wat af te dingen op de woorden van Ryan Adams en Tom Waits. Om zich te kunnen scharen tussen de groten in het genre heeft Mack Johansson helaas veel meer nodig dan een goede plaat en wat lovende woorden van een al bijna vergeten wonderkind. Persoonlijk vind ik de muziek van de Zweed verder eerder authentiek dan uniek, waardoor Mack Johansson moet concurreren met de groten in het genre. Luisterend naar New Sweden hoor ik in de rauwe gospel, blues, rock, folk, rockabilly en alt-country afwisselend wat van David Eugene Edwards (16 Horsepower), Bob Dylan, Bruce Springsteen en Tom Waits. Dat zijn concurrenten waar de dappere Mack Johansson natuurlijk nauwelijks tegen op kan boksen, maar hij doet het wel en komt er nog mee weg ook. New Sweden is een lekker afwisselende plaat. In een aantal gevallen beperkt Mack Johansson zich topt rauwe akoestische blues vol invloeden uit de gospel, maar hij is ook niet bang voor een bak elektrische gitaren, strijkers of blazers. Het is wat mij betreft niet direct artistiek en uniek, maar eerder degelijk en authentiek. Is dat erg? Nee. Mack Johansson vertolkt zijn songs met hart en ziel en weet door steeds weer net iets andere accenten te leggen steeds weer anders te klinken. New Sweden klinkt misschien op het eerste gehoor als een ambachtelijke rootsplaat waar er tientallen of zelfs honderden van zijn, maar blijkt al snel een plaat waarop alles net een niveau hoger ligt dan gemiddeld. Het geldt voor de knappe songs die Mack Johansson schrijft, het geldt voor de doorleefde en emotievolle vocalen, het geldt voor de knappe en trefzekere instrumentatie en het geldt voor het veelkleurige palet dat Mack Johansson op zijn eerste soloplaat bestrijkt. De platen van Hyacinth House verdienden lovende recensies en een breed publiek, maar kregen dit niet of slechts ten dele. Of Mack Johansson met New Sweden de stap naar een groot publiek weet te maken durf ik niet te voorspellen, maar de wereldplaat die er in ieder geval voor nodig is ligt er inmiddels al een tijdje. Mis hem niet. Erwin Zijleman

18 mei 2011

Devon Sproule - I Love You, Go Easy

De Canadese singer-songwriter Devon Sproule is de laatste jaren behoorlijk productief. Haar doorbraakplaat Keep Your Silver Shined uit 2007 kreeg gezelschap van een prima opvolger (Don’t Hurry For Heaven!) en een zeker niet overbodige live-plaat (Live In London) en hiernaast was Devon Sproule ook nog eens zeer aanwezig op het door manlief Paul Curreri gemaakte Songs For Devon Sproule. Allemaal aardige of zelfs goede platen, maar helaas niet zo indrukwekkend als het prachtige Upstate Songs uit 2003. Dat heeft wat mij betreft vooral te maken met de focus van Devon Sproule. Waar Upstate Songs een consistent geluid liet horen, schiet de muziek van Devon Sproule sindsdien alle kanten op, wat veel mooie muziek oplevert, maar helaas ook wel wat mindere momenten. Ook op haar nieuwe plaat I Love You, Go Easy focust Devon Sproule zich weer niet op één ding. Samen met Paul Curreri en een heleboel gastmuzikanten doet Devon Sproule precies waar ze zelf zin in heeft, wat net zo makkelijk kan leiden tot een vleugje jazz, funk of reggae als tot de intieme folksongs die ik het liefst van haar hoor. Ook I Love You, Go Easy schiet hierdoor weer alle kanten op, maar op één of andere manier vind ik het toch een behoorlijk consistente plaat. En een hele goede plaat. Ondanks het hele arsenaal aan muzikanten en de vele muzikale uitstapjes is I Love You, Go Easy een betrekkelijk sobere plaat. Op I Love You, Go Easy draait eigenlijk alles om de mooie stem van Devon Sproule. De uiteenlopende muzikale bijdragen, varierend van blazers tot elektronica, zijn uiterst subtiel en versterken de kracht van de stem van Devon Sproule eigenlijk alleen maar. I Love You, Go Easy is hierdoor een hele mooie luisterplaat geworden met flink wat positieve uitschieters. Het meest in het oor springen wat mij betreft de twee bijzonder fraaie covers. Zowel Runs In The Family van The Roches als Body’s In Trouble van de inmiddels legendarische Mary Margareth O’Hara krijgen een eigenzinnige maar wonderschone vertolking. Ook de eigen songs van Devon Sproule mogen er echter zijn en hebben weer wat aan kracht gewonnen. Devon Sproule was de afgelopen jaren zoekende, wat een aantal aardige platen opleverde, maar ik had steeds het idee dat het beter moest kunnen. I Love You, Go Easy laat horen dat het inderdaad beter kan. Op haar nieuwe plaat heeft Devon Sproule haar eigenzinnigheid behouden, maar dit gaat niet langer ten koste van de kwaliteit van haar muziek. Devon Sproule is de belofte definitief voorbij. Erwin Zijleman

17 mei 2011

Danger Mouse & Daniele Luppi - Rome

Brian Burton, oftewel Danger Mouse, timmerde de afgelopen jaren zeer nadrukkelijk aan de weg als producer en als uitvoerend artiest. Als producer stond hij onder andere aan de wieg van platen als The Grey Album (een mash-up van Jay-Z’s Black Album en White Album van The Beatles), Demon Days van Gorillaz, Brothers van The Black Keys en natuurlijk Dark Night Of The Soul van Sparklehorse. Als uitvoerend artiest maakte hij deel uit van Danger Doom (met MC MF Doom), Broken Bells (met The Shins voorman James Mercer) en Gnarls Barkley (met Cee-Lo Green). De projecten van Danger Mouse waren niet alleen succesvol, maar ook in artistiek opzicht zeer interessant, doordat Danger Mouse op ambitieuze wijze de grenzen tussen genres deed vervagen. Ook het nieuwste project van Danger Mouse is weer ambitieus en grensverleggend. Samen met de Italiaanse componist van filmmuziek Daniele Luppi werkte Danger Mouse een aantal jaren aan Rome. Het levert een plaat op die zich laat beluisteren als de soundtrack bij een niet bestaande film. Op Rome laten Danger Mouse en Daniele Luppi zich nadrukkelijk inspireren door de soundtracks van Ennio Morricone. Dit gaat zelfs zo ver dat het orkest dat in 1966 speelde op Morricone’s soundtrack bij de legendarische spaghettiwestern The Good, The Bad And The Ugly werd opgetrommeld voor de opname van Rome. Danger Mouse en Luppi geven hun soundtrack bij een niet bestaande spaghettiwestern ook een modern tintje door vocalisten in te zetten; een rol die op Rome fraai wordt vervuld door niemand minder dan Norah Jones en voormalig White Stripe Jack White. Rome sluit in muzikaal opzicht goed aan op de legendarische soundtracks van Ennio Morricone, maar klinkt door de eigenzinnige aanpak van Danger Mouse en door de inzet van Norah Jones en Jack White toch beduidend anders. Rome bevat authentiek klinkende muziek die beelden oproept. Met name in de instrumentale tracks zie je de paarden bijna over eindeloze zandvlaktes rennen, maar ook de vocale tracks toveren eenvoudig fraaie beelden op het netvlies. Norah Jones is hierbij verantwoordelijk voor de dromerige fragmenten, terwijl Jack White met zijn rauwe strot de pure emotie onder zijn hoede neemt. Omdat Rome geen seconde een geheim maakt van de grenzeloze bewondering van Danger Mouse en Daniele Luppi voor het werk van Ennio Morricone, is de plaat wat minder baanbrekend dan de andere projecten van Danger Mouse, maar voor de liefhebber van mooie beeldende muziek valt er op deze plaat wel degelijk heel veel te genieten. Rome is niet alleen de perfecte soundtrack voor een film die snel gemaakt moet worden, maar is dankzij het lome en dromerige karakter van de muziek ook de perfecte soundtrack voor de broeierige zomeravonden waarvan we er in 2011 hopelijk nog veel gaan krijgen. Erwin Zijleman

16 mei 2011

Joyce Jonathan - Sur Mes Gardes

Ik ben na een bezoekje aan de lokale Albert Heijn nog nooit met een cd thuis gekomen, maar het aanbod van de Franse hypermarché kan ik over het algemeen maar moeilijk weerstaan. Mijn laatste aanwinst is Sur Mes Gardes van Joyce Jonathan. Het debuut van de jonge Française stamt uit 2010 en was in eigen land zeer succesvol, maar in Nederland is de plaat vooral genegeerd. Dat was een paar jaar geleden ongetwijfeld anders geweest, maar kennelijk zijn we inmiddels uitgekeken op de Franse zuchtmeisjes die een paar jaar geleden nog zo liefdevol werden onthaald. Een echt zuchtmeisje is Joyce Jonathan overigens niet. Op Sur Mes Gardes zul je tevergeefs zoeken naar invloeden uit de Bossa Nova en hoewel Joyce Jonathan zo nu en dan best verleidelijk kan zingen, heeft ze veel meer te bieden dan een zwoele blik en bijbehorende stem. Sur Mes Gardes is een plaat die op knappe wijze een brug slaat tussen de tradities van de Franse chansons en de Britse en Amerikaanse folk. Joyce Jonathan maakt op haar debuut indruk met lekker in het gehoor liggende luisterliedjes die aan de ene kant typisch Frans zijn, maar aan de andere kant ook niet zo gek ver zijn verwijderd van de folksongs van Amy MacDonald, Tracy Chapman en Suzanne Vega, om maar eens een paar namen te noemen. Wanneer ik de muziek van de Française vergelijk met die van (bijna)landgenoten, kom ik uit bij Rose en vooral bij Carla Bruni. Sur Mes Gardes is een plaat die het geweldig doet op de achtergrond, zeker wanneer de zon schijnt, maar het is ook zeker een plaat die in muzikaal opzicht het een en ander te bieden heeft. Joyce Jonathan voorziet haar bijzonder aangename stem niet alleen van fraai pianospel, maar laat ook een veelzijdig geluid horen, waarin lichtvoetige en opgewekte tracks samen gaan met wat melancholische ballads. Joyce Jonathan deelt haar veelzijdigheid met Zaz, die vorig jaar een van de leukste Franse platen afleverde. Wanneer ik Sur Mes Gardes vergelijk met het debuut van Zaz hoor ik vooral verschillen, maar qua niveau doen beide platen wat mij betreft niet voor elkaar onder. Het blijft lastig dat je in de Franse supermarkten geen cd’s kunt beluisteren waardoor je wel eens een verkeerde cd uit het rek haalt, maar Sur Mes Gardes van Joyce Jonathan is iedere cent waard. Ondanks het feit dat de aandacht voor de Franse popmuziek wat is verslapt wordt er in Frankrijk nog steeds heel veel leuke popmuziek gemaakt, met het debuut van Joyce Jonathan als positieve uitschieter. Erwin Zijleman

15 mei 2011

Tim Knol - Days

Het debuut van Tim Knol zal vorig jaar niemand ontgaan zijn. De jonge singer-songwriter uit Hoorn werd liefdevol omarmd door de vaderlandse muziekpers en mocht meerdere malen zijn opwachting maken in De Wereld Draait Door, dat inmiddels voor Nederlandse muzikanten een vergelijkbare status heeft als Top Pop in de jaren 70 gehad moet hebben. Er viel weinig tot niets af te dingen op alle positieve aandacht voor de muziek van Tim Knol. Zijn debuut was en is een hele sterke plaat vol tijdloze singer-songwriter muziek, die zowel binnen als buiten de landsgrenzen de concurrentie met gelijkgestemden aan kon. De titelloze debuutplaat leverde Tim Knol de vergelijking op met onder andere Gram Parsons, Neil Young en Bob Dylan; vergelijkingsmateriaal waarvan een debuterend singer-songwriter eigenlijk alleen maar kan en mag dromen. Hoewel de muziek van Tim Knol hoorbaar was beïnvloedt door de platenkast van zijn ouders, hoorde ik ook wel wat eigentijds (lees: iets van Wilco) in de muziek van Tim Knol, wat zijn debuut alleen maar mooier en indrukwekkender maakte. In het persbericht bij de nieuwe plaat geeft zijn platenmaatschappij aan dat Tim Knol de platenkast van zijn ouders dit keer met rust heeft gelaten en zich heeft geconcentreerd op zijn eigen iPod. Days klinkt inderdaad wat moderner dan Knol’s debuut, maar gelukkig is het geen totaal andere plaat geworden, wat de conclusie rechtvaardigt dat ook de iPod van Tim Knol niet vies is van klassiekers uit vervlogen tijden. Op Days laat Tim Knol zich wederom bijstaan door zijn live-band, die nog altijd wordt aangevoerd door voormalig Darryl-Ann lid Anne Soldaat en opvallend hecht klinkt. Hoewel Days anders klinkt dan Knol’s debuut spelen invloeden uit de countryrock en singer-songwriter muziek uit de jaren 70 nog altijd een rol van betekenis, maar hiernaast hebben andere invloeden aan terrein gewonnen, waarvan ik vooral de invloeden uit het solowerk van Paul McCartney opvallend vind. Days klinkt niet als een plaat waar lang aan gesleuteld of lang over nagedacht is, wat de kwaliteit alleen maar ten goede is gekomen. Op zijn tweede plaat klinkt Tim Knol fris en onbevangen en lacht het leven hem toe. Days is vooral een eigentijds klinkende singer-songwriter plaat, maar ook voorzichtige uitstapjes richting Britpop, wat stevigere songs (waarin je bijna The Stones aan het werk hoort) en pure Excelsior pop (Johan, Daryll-Ann) worden niet geschuwd en komen uitstekend uit de verf. Days laat op alle terreinen groei horen en dat is gezien het niveau van Tim Knol's debuut een hele knappe prestatie. Op Days klinkt de zang van Tim Knol overtuigender, speelt zijn band hechter en gedecideerder, is het muzikale palet gevarieerder en zijn de songs van Tim Knol volwassener en aansprekender. Tim Knol heeft al met al een plaat afgeleverd die de overgebleven critici de mond zal snoeren en de singer-songwriter al op 20-jarige leeftijd schaart onder de grote singer-songwriters van eigen bodem. Erwin Zijleman

14 mei 2011

I Am Oak - Oasem

I Am Oak, de band rond de Utrechtse singer-songwriter Thijs Kuijken, debuteerde een jaar geleden met het opvallende On Claws. On Claws duurde maar net een half uur, maar bevatte wel 14 wonderschone tracks, die al snel deden verlangen naar veel meer; een wens die gelukkig snel is ingewilligd. Ook op de tweede plaat van I Am Oak, Oasem, heeft de band genoeg aan een speeltijd van ongeveer een half uur. Dat is aan de ene kant jammer, maar aan de andere kant is het wel een half uur van een ongekend hoge kwaliteit waarin de zwakke broeders ontbreken. Oasem laat vergeleken met zijn voorganger een enorme groei horen. Net als op het debuut klinken flarden Antony & The Johnsons, Sufjan Stevens, Bon Iver en Red House Painters door, maar I Am Oak heeft inmiddels ook een eigen geluid waarmee het zich weet te onderscheiden. Thijs Kuijken heeft niet alleen een mooie en bijzondere stem (die af en toe vaag aan Antony Hegarty doet denken maar toch ook een duidelijk andere klankkleur heeft), maar schrijft ook hele mooie popliedjes. Het zijn betrekkelijk korte popliedjes die steeds weer opvallen door de dromerige sfeer en de prachtige arrangementen. Oasem heeft een veel voller geluid dan het grotendeels akoestische On Claws, maar van overdaad is nergens sprake. Alle instrumenten die je hoort, waaronder strijkers en een orgel, zijn functioneel en dragen bij aan het wonderschone eindresultaat. Oasem is een plaat die direct bij eerste beluistering enorm veel indruk maakt, maar begint hierna pas te groeien. Tot enorme hoogten kan ik inmiddels bevestigen. I Am Oak neemt haar volgende plaat op in Finland, maar ook Oasem doet al Scandinavisch aan. De vergeleken met het debuut wat donkerdere plaat heeft een sfeer die vergelijkbaar is met de sfeer op de platen van veel Scandinavische bands. Hier en daar heeft het wel wat van Sigur Ros, met het verschil dat de songs van Sigur Ros eindeloos uitwaaien, terwijl I Am Oak de fraaie klanken verpakt in wederom behoorlijk compacte popliedjes die iets minder folky zijn dan op het debuut en soms stevig kunnen uitbarsten. Het levert een plaat op waarvoor het predicaat “on-Nederlands goed” ooit eens moet zijn uitgevonden. Het is overigens een predicaat dat na de vele prachtplaten van eigen bodem die de laatste maanden zijn verschenen definitief de prullenbak in kan. Laat ik het anders formuleren: als de Pitchfork’s van deze wereld lucht krijgen van Oasem van I Am Oak, weet ik wel waarover we de komende maanden heel veel gaan lezen. Tot die tijd houden we deze wonderschone plaat lekker voor onszelf. Erwin Zijleman

13 mei 2011

Okkervil River - I Am Very Far

Het uit Austin, Texas, afkomstige Okkervil River debuteerde in 2000 en is in de elf jaar die sindsdien zijn verstreken uitgegroeid tot een grote band. Dat ging niet zonder slag of stoot. De eerste platen van de band rond Will Sheff en Jonathan Meiburg, die ook de basis vormen van de in eerste instantie succesvollere band Shearwater, werden vooral genegeerd. Pas vanaf het in 2005 verschenen Black Sheep Boy wordt Okkervil River geprezen door de critici en omarmd door een grote groep muziekliefhebbers. Dat leverde na Black Sheep Boy het uitstekende The Stage Names (2007) op, waarna het in 2008 verschenen The Stand Inns eerlijk gezegd een klein beetje tegenviel. Het heeft de druk op de band waarschijnlijk flink opgevoerd, maar daar is weinig van te merken op het na een pauze van drie jaar (waarin de band overigens wel levende legende Roky Erickson begeleide op diens glorieuze comeback) verschenen I Am Very Far. I Am Very Far is in alle opzichten een grootse plaat van een grote band. Het is een plaat die zich niet direct laat vergelijken met zijn voorgangers. Op I Am Very Far keert Okkervil River een platenkast die is gevuld met 50 jaar aan klassiekers om, pikt het er het beste uit en smeedt al deze invloeden vervolgens aaneen in een even tijdloos als modern geluid. Het levert een plaat op die direct bij eerste beluistering vertrouwd klinkt, maar vervolgens alleen maar blijft verrassen. I Am Very Far is een plaat die in eerste instantie uitnodigt tot het benoemen van invloeden. Dat begint bij Talking Heads en XTC, gaat via The Band, The Doors, The Velvet Undergound en Wilco de kant op van The Arcade Fire en Pulp, maar schiet vervolgens zoveel kanten op dat je het spoor snel bijster bent. Een aantal tracks op I Am Very Far had niet misstaan op The Arcade Fire’s Funeral, maar tegenover een aantal redelijk bombastische tracks staan een aantal ingetogen en zich langzaam voortslepende tracks waarin Okkervil River met minimale middelen een maximaal effect bereikt. Op I Am Very Far heeft Okkervil River alle schroom van zich afgeschud en durft het zich te manifesteren als de grote band die het inmiddels een aantal jaren is. Het klinkt allemaal zo groots en imposant dat je op het eerste gehoor niet door hebt hoe gevarieerd I Am Very Far klinkt en hoe fraai het enorm grote aantal puzzelstukjes in elkaar valt. I Am Very Far is hierdoor een plaat die je vaak moet horen voordat je er een definitief oordeel over kunt vellen, maar dit oordeel kan uiteindelijk alleen maar positief zijn. Op I Am Very Far slaagt Okkervil River er in om haar geluid naar een hoger niveau te tillen, zonder dat dit ten koste is gegaan van het avontuur en de eigenzinnigheid die de band altijd heeft gekenmerkt. Een aantal decennia popmuziek trekt aan je voorbij, maar het jasje dat er om heen zit is fonkelnieuw. Okkervil River revancheert zicht op bijzonder knappe wijze voor het wat zwakkere The Stand Inns, maar overtreft ook nog eens alle andere platen uit het fraaie oeuvre dat de band inmiddels heeft opgebouwd. De zoveelste hele mooie plaat uit de lente van 2011. Waar houdt dit op? Erwin Zijleman

12 mei 2011

Alessi's Ark - Time Travel

Alessi Laurent-Marke tekende volgens de overlevering haar platencontract op dezelfde dag als Laura Marling. Waar Laura Marling onmiddellijk doorbrak naar een groot publiek, verloopt de carrière van Alessi Laurent-Marke, oftewel Alessi’s Ark, vooralsnog minder voorspoedig. Het debuut van Alessi’s Ark, het twee jaar geleden verschenen Notes From The Treehouse, werd slechts in kleine kring opgemerkt en oogstte alleen gematigd positieve recensies. Ook het onlangs verschenen Time Travel krijgt tot dusver weinig aandacht en dat is jammer. Time Travel blijkt immers een bijzonder verleidelijke en opvallend veelzijdige plaat. Het belangrijkste wapen van Alessi’s Ark is haar zwoele stem. Het is een stem die me vooral doet denken aan die van Mazzy Star’s Hope Sandoval, al heeft de stem van Alessi’s Ark een net wat rauwer en eigenzinniger randje, waardoor het ook wel wat heeft van Lisa Germano. Alessi’s Ark doet overigens niet alleen qua stem denken aan Hope Sandoval; ook een deel van de songs op Time Travel had best op een cd van Hope Sandoval of Mazzy Star kunnen staan. Wanneer de begeleiding wat minder vol en gruizig klinkt, maakt Alessi’s Ark echter ook lieflijke folksongs zoals Laura Marling die maakt of rijk georkestreerde folkpop waar Belle & Sebastian ooit het patent op had. Time Travel is een plaat met een bijna bedwelmende werking. De zoete klanken en voortkabbelende piano’s en gitaren verleiden makkelijk, waarna de zwoele maar tegelijkertijd licht onderkoelde zang van Alessi’s Ark je buiten westen mept. Time Travel is een heerlijk plaatje voor een lome zondagmiddag, maar is veel meer dan een plaat met aangename luisterliedjes. Veel songs op Time Travel zijn experimenteler en minder lichtvoetig dan je op het eerste gehoor zult vermoeden, maar geven je wel direct een gelukzalig gevoel. Een aantal van de songs op Time Travel had ook best in de jaren 60 gemaakt kunnen zijn, maar op één of twee tracks na heeft de tweede plaat van Alessi’s Ark niets te maken met 60s retro. Time Travel bevat twaalf ruwe diamanten die je zelf nog wat mag slijpen. Het duurt bij elkaar maar net een half uur en dat is jammer, maar het is wel een half uur popmuziek die er wat mij betreft zeer toe doet. Time Travel lijkt misschien een feel-good plaatje om bij weg te dromen, maar is veel mooier als je er vanaf het puntje van je stoel naar luistert. Alessi Laurent-Marke is pas 20 maar levert een wonderschone en volwassen plaat af die naar veel meer smaakt. Het grote publiek laat waarschijnlijk nog wel even op zich wachten, maar ik ben helemaal om. Erwin Zijleman

11 mei 2011

ABBA - The Albums (Box-set)

Het doosje met alle cd’s van ABBA verscheen een paar jaar geleden, maar was me de gepeperde prijs niet waard. De twee verzamelaars die ik in huis had bevatte immers alle singles en dus de beste tracks (althans daar ging ik van uit) van het Zweedse viertal dat tussen 1972 en 1983 indruk maakte met een bijna eindeloze rij perfecte popsongs. The Albums ligt inmiddels voor een heel wat sympathiekere prijs in de winkel en dus heb ik me toch maar eens gewaagd aan de acht reguliere studioplaten van ABBA en een bonusdisc met bonustracks, B-kantjes en rarities (waaronder een aantal tracks in het Zweeds). Conclusie: de enorme stapel singles die ABBA gedurende de jaren 70 heeft gemaakt vormen slechts een deel van het imposante oeuvre van een van de meest invloedrijke bands die de geschiedenis van de popmuziek heeft voortgebracht. Dat hoor je nog niet direct op Ring Ring; het debuut van ABBA uit 1973. Ring Ring bevat weliswaar alle ingrediënten van de uit duizenden herkenbare ABBA sound, maar biedt nog niet het hoge niveau dat de latere platen van het viertal zou kenmerken. Dit is eigenlijk ook nog het geval op het uit 1974 stammende. Prijsnummers zijn de singles Waterloo en Honey Honey en hiertegenover staan een aantal duidelijk mindere tracks. Waterloo laat echter al wel wat horen van de veelzijdigheid die ABBA later zou kenmerken, wat goed is te horen in de tracks die experimenteren met Caraibische en reggae ritmes. ABBA uit 1975 is de eerste plaat van het viertal waarop alles op zijn plaats valt. ABBA bevat niet alleen een serie geweldige singles, maar ook de andere tracks mogen er zijn. ABBA valt op door prachtige arrangementen, een voor die tijd ongekend mooie productie en natuurlijk de wonderschone vocalen van Agnetha en Frida. Het ABBA geluid werd vervolgens geperfectioneerd op Arrival uit 1977. Arrival is objectief gezien waarschijnlijk de beste plaat die ABBA heeft gemaakt. In muzikaal, vocaal en productioneel opzicht klopt eigenlijk alles en waar ABBA later wel eens een misstap maakte bevat Arrival eigenlijk alleen maar songs van wereldklasse. Ook in tekstueel opzicht is Arrival een indrukwekkende plaat. Waar op de vorige platen al enige scheurtjes binnen de ABBA huwelijken hoorbaar waren, barst de bom op Arrival. Achter de ogenschijnlijk lichtvoetige popsongs gaat veel leed schuil, wat de songs van ABBA een extra dimensie geeft. The Album uit 1978 is waarschijnlijk de meest succesvolle ABBA plaat en het is ook de plaat waarop ABBA het verst verwijderd raakte van de echte ABBA sound. Als je goed naar The Album luistert hoor je flink wat invloeden uit de Amerikaanse popmuziek van dat moment en lijkt het er op dat ABBA goed heeft geluisterd naar het een jaar eerder verschenen Rumours van Fleetwood Mac. Voulez-Vous uit 1979 is wat mij betreft één van de minst geslaagde ABBA platen. De band flirt op deze plaat nadrukkelijk met de op dat moment populaire discomuziek en slaat hiernaast een aantal malen door richting kitsch. Super Trouper uit 1980 is weer een stuk beter. Op Super Trouper keert ABBA weer terug naar het Amerikaans aandoende geluid van The Album en grossiert het weer in perfecte popsongs, waarin het onverwerkte liefdesverdriet nog altijd een belangrijke rol speelt. The Visitors uit 1981 is de laatste ABBA plaat en het is net als de laatste plaat van The Beatles ruim tien jaar eerder een slotakkoord van een band die eigenlijk al niet meer bestaat. Toch is The Visitors zeer de moeite waard en bevat het met One Of Us wat mij betreft de allermooiste ABBA track. The Visitors laat nog een keer horen hoe perfect de ABBA sound was en wederom geldt dit niet alleen voor het handjevol singles op deze plaat, maar eigenlijk voor alles tracks. Wat rest is een cd met bonustracks. Leuk (al is het maar vanwege het prachtige The Day Before You Came), maar wat mij betreft niet zo goed en/of consistent als al het moois op de andere 8 cd’s in dit fraaie boxje. ABBA The Albums is al met al een box-set die eigenlijk in geen enkele verzameling mag ontbreken en laat horen hoe goed en veelzijdig ABBA was. Voor een ieder die het, net als ik, moest doen met twee verzamelaars, valt er op The Albums verschrikkelijk veel moois te ontdekken. Absoluut doen! Erwin Zijleman

10 mei 2011

Wild Beasts - Smother

Het uit Leeds afkomstige Wild Beasts groeide de afgelopen jaren uit tot de lievelingen van de alternatieve Britse muziekpers. De band debuteerde in 2008 met het ongrijpbare Limbo, Panto, waarop Wild Beasts een veelheid aan invloeden combineerde met de in het oor springende falsetstem van Hayden Thorpe, die klonk als een mix van Antony Hegarty, Jimmy Sommerville, Andy Bell, Billy Mackenzie en Jeff Buckley. Met het in 2009 verschenen Two Dancers haalde Wild Beasts meerdere jaarlijstjes en koos de band voor een net iets toegankelijker geluid, al moet dit in het geval van Wild Beasts met een flinke korrel zout worden genomen. De derde plaat van Wild Beasts, Smother, is naar verluid stevig beïnvloedt door de muziek van Talk Talk en klinkt in ieder geval weer anders dan zijn voorganger, die volgens velen beinvloedt was door het werk van The Smiths. De muziek van Wild Beasts wordt ook op Smother weer grotendeels bepaald door de stem van Hayden Thorpe; een stem die je alleen maar kunt haten of liefhebben; een tussenweg is er eigenlijk niet. In muzikaal opzicht klinkt Smother inderdaad wat atmosferischer en experimenteler dan zijn voorganger. Hier en daar heeft het inderdaad wel wat van Talk Talk, maar de vergelijking met de muziek van The Blue Nile, Antony & The Johnsons of zelfs Elbow is minstens even treffend. Smother is zeker geen makkelijke plaat. Bij eerste beluistering wist ik eigenlijk niet zo goed wat ik met de muziek van Wild Beasts aan moest, maar wanneer je eenmaal gewend bent aan de zang van Hayden Thorpe en aan het eclectische, bij vlagen wat theatrale en bijna altijd vervreemdende geluid van de band, blijkt het een prachtige plaat. Net als de laatste plaat van Elbow is Smother een plaat die pas begint te groeien als je hem een paar keer gehoord hebt. Inmiddels hoor ik alleen maar prachtig opgebouwde songs en muziek van een bijna ongekende schoonheid, maar het heeft even geduurd voor ik dit punt had bereikt. Wild Beasts had al twee mooie en bijzondere platen op haar naam staan, maar heeft met Smother een spannende en avontuurlijke plaat gemaakt die alle kanten op schiet, maar uiteindelijk toch verrassend consistent blijkt. Op Smother klinkt Wild Beasts als de meest avontuurlijke bands uit de 80s maar staat het ook met één been in het heden en met één been in de toekomst. Smother is een lastig te doorgronden plaat, maar staat ook vol met muziek waarbij je makkelijk wegdroomt, waarbij atmosferische soundscapes net zo belangrijk zijn als inventieve gitaarloopjes. Smother is een vat vol tegenstrijdigheden dat schreeuwt om geduld maar uiteindelijk heel veel te bieden heeft. Bij de vorige platen van Wild Beasts had ik nog mijn reserves, maar het prachtige Smother durf ik best te omarmen als een meesterwerk en naast het bijna onaantastbare Build A Rocket Boys! van Elbow te plaatsen. Meer hoef ik eigenlijk niet te zeggen over deze fascinerende plaat. Erwin Zijleman

09 mei 2011

Gavin Friday - Catholic

Aan het begin van de jaren 70 leefden een aantal vrienden in Dublin in een zelfbedachte wereld, Lypton Village. Lypton Village zou uiteindelijk twee legendarische bands opleveren: The Virgin Prunes en U2. U2 werd wereldberoemd, terwijl The Virgin Prunes nooit werden begrepen. Gavin Friday, de zanger en voorman van The Virgin Prunes koos na het uiteenvallen van The Virgin Prunes voor een zelfgekozen isolement, maar maakte in 1989 met Each Man Kills The Thing He Loves een briljante soloplaat. De plaat was behoorlijk succesvol (ik zag Gavin Friday aan het begin van de jaren 90 in een volgepakt Carré), maar dit duurde niet lang. Gavin Friday’s tweede soloplaat (het ook wel wat mindere Adam ‘n’ Eve uit 1992) trok nog redelijk wat aandacht, maar toen in 1996 Shag Tobacco verscheen was iedereen Gavin Friday al weer vergeten. Het is heel lang stil geweest rond Gavin Friday, maar met Catholic is de Ier gelukkig weer helemaal terug. Opener Able laat direct horen dat de comeback plaat van Gavin Friday een memorabele is. In de openingstrack klinkt Friday bijna als U2 ten tijde van The Unforgettable Fire, maar dan met de bijzondere stem van Gavin Friday in plaats van de bravoure van Bono. De vergelijking met het U2-geluid van The Unforgettable Fire zal nog een paar keer opduiken, maar in de tracks die volgen begeeft Gavin Friday zich toch vooral op het terrein dat zo succesvol werd ontgonnen op Each Man Kills The Thing, al is Gavin Friday ook zeker met zijn tijd mee gegaan. Catholic bevat vooral buitengewoon stemmige tracks die worden gedragen door de vrijwel altijd ingetogen vocalen van Gavin Friday. In vocaal opzicht weet Gavin Friday nog altijd het beste van Billy Mackenzie (The Associates), Marc Almond en David Bowie te verenigen in een uit duizenden herkenbaar stemgeluid. De unieke stem van de Ier wordt op Catholic gecombineerd met een bijzonder rijke orkestratie waarin piano, gitaar, drums en strijkers op fraaie wijze worden gecombineerd met breed uitwaaiende elektronica. Catholic zou zo geproduceerd kunnen zijn door Brian Eno en Daniel Lanois (van U2’s, juist ja, The Unforgettable Fire), maar de atmosferische en vaak wat dromerige klanken komen uit de hoge hoed van producer Ken Thomas die eerder werkte met onder andere The Cocteau Twins, Wire en Sigur Ros. Het tempo op Catholic ligt over het algemeen laag, wat een aantal prachtige dromerige tracks oplevert, met het samen met de dochter van Ken Thomas gezongen Land On The Moon als een van de vele hoogtepunten. Wanneer het tempo omhoog gaat en prachtige gitaarlijnen het geluid domineren duikt de vergelijking met U2 weer op, maar ook in deze tracks behoudt Gavin Friday zijn volkomen unieke geluid. Each Man Kills The Thing He Loves is een plaat die ik zou meenemen naar een onbewoond eiland, maar Catholic is zeker niet minder en in een aantal opzichten zelfs beter dan het zo bejubelde debuut van Gavin Friday. Ik had persoonlijk niet verwacht dat Gavin Friday ooit nog een plaat zou maken en had zeker geen rekening gehouden met een plaat van het kaliber van Catholic. De terugkeer van Gavin Friday is hiermee niet alleen één van de grootste verrassingen van 2011, maar levert ook nog eens één van de mooiste platen van 2011 op. Erwin Zijleman

08 mei 2011

The Webb Sisters - Savages

De Britse zusjes Charley en Hattie Webb debuteerden ruim 10 jaar geleden met het in Nashville opgenomen A Piece Of Mind. Het vijf jaar geleden in de roemruchte Abbey Road studio opgenomen Daylight Crossing klonk minstens even Amerikaans en leverde The Webb Sisters bijna uitsluitend bijzonder positieve recensies op. We hebben ruim 5 jaar moeten wachten op de derde plaat van de Britse zusjes, maar Savages blijkt het lange wachten meer dan waard. Charley en Hattie Webb hebben in de tussentijd overigens niet stil gezeten. Samen met Sharon Robinson verzorgden The Webb Sisters de afgelopen jaren de achtergrondvocalen bij hun held Leonard Cohen tijdens diens wereldtoernooi waar lange tijd geen eind aan leek te komen. The Webb Sisters stonden bijna 250 keer met Leonard Cohen op de planken en dat blijft natuurlijk niet onbeloond. The Webb Sisters vertolken op hun derde plaat op fraaie wijze Cohen’s If It Be Your Will en uiteraard doet de oude meester mee middels een spoken word bijdrage. Het is een van de vele hoogtepunten op deze prachtige plaat. Tijdens de opnamen van Savages werkten The Webb Sisters met producer Peter Asher en de nodige bekende sessiemuzikanten. Asher draait al wat langer mee, heeft onder andere gewerkt met 10,000 Maniacs en Linda Rondstadt en past goed bij de muziek die The Webb Sisters maken. Het levert een mooie mix van eigentijdse en tijdloze muziek op, die voor een belangrijk deel is te vangen in de hokjes folkpop en countrypop . Ook op Savages klinken The Webb Sisters weer behoorlijk Amerikaans, maar hier en daar hoor je toch ook duidelijk invloeden uit de hoogtijdagen van de Britse folk. Net als op hun vorige platen pakken The Webb Sisters flink uit met alle instrumenten die ze bespelen (waaronder harp, mandoline en gitaar), maar de belangrijkste en in ieder geval de meest in het oor springende instrumenten op Savages blijven toch de stemmen van Charley en Hattie. Savages is zeker in vocaal opzicht een plaat van een bijzonder hoog niveau (Leonard Cohen nam de Webb zusjes niet voor niets mee op tournee). Met name de harmonieën zijn prachtig, maar ook individueel pakken de zusjes flink uit met heldere vocalen die vrijwel niemand onberoerd zullen laten. Waar het onderscheidend vermogen op andere terreinen op hun vorige platen nog niet heel groot was, laat Savages horen dat Charley en Hattie Webb zich de afgelopen jaren flink hebben ontwikkeld. In muzikaal opzicht klinkt Savages akelig trefzeker en ook het niveau van de songs ligt een stuk hoger dan op de vorige platen van het duo. Hiernaast klinken The Webb Sisters op Savages een stuk veelzijdiger dan op de twee voorgangers en is het niveau van een bijna angstaanjagend constant en hoog niveau. Op basis van het gebodene op Savages durf ik dan ook wel te voorspellen dat The Webb Sisters met deze plaat definitief door gaan breken naar een groot publiek. Daar valt helemaal niets op af te dingen, want het fraaie Savages is in alle opzichten een plaat om te koesteren. Erwin Zijleman

06 mei 2011

Dodos - No Color

Guest review by indiefuzz.com

As far as I am concerned the Dodos are one of the most likeable musical duos around, laying down the hull of folk on a foundation of orotund percussion in a manner that makes you want to sit by the fireplace and violently jump up and down at the same time. From 2008’s Beware of the Maniacs on, Meric Long and Logan Kroeber have very much created their own thing. References to Vampire Weekend only made sense because of the use African Rythms. But instead of VP’s merry ivy league aesthetics, the Dodos paint a more laborious décor. Compared to their breakthrough album (Visiter) the Dodos decided on more of a full-band approach on Time to die (2009), temporally adding a third band member in the person of Joe Haener on piano and xylophone. I have to admit that some of the sharpness of Visiter and of The Dodo’s live performances was lost in Time to die’s levelled production, but I still think it is a highly undervalued album, showing great progress in the field of songwriting. However you rate Time to die, it was undeniably a necessary step toward their outstanding fourth album called No Color. I tend to read too much into album titles, but if you were to ask me I’d say No Color refers to the Dodos returning to the base contrast between drum, guitar and vocals. Not that I would characterize No Color as a lo-fi album. The production might sound raw but it’s also heavily layered. Put your headphones on and you will hear Long’s guitars coming at you from every direction. Some electric, some acoustic, some gently plucked, some struck hard, but all accurately accentuating Haenner’s frantic drumming. No color feels like a dressage, changing step several times, even within songs, and graceful even when galloping at great speed. One level No Colors’ steadfast drumbeat masks the often sombre subject matter of the songs, on another level they go hand in glove. On lead track Black Night, for instance, the dominant floor tom sounds like the narrator is psychically trying break through the wall his lover has build around her or him. It can hardly get more graphic. Black Night gallops gallantly into Going Under, again title and lyrics a lot less audacious than the music. On Good American singer-songwriter Neko Case, also a member of the New Pornographers, makes her first audible appearance. Her vocal contributions to No Color are modest but effective. Perhaps the most interesting track on the album is called Sleep. More than on any other track it is a showcase for the Dodo’s mastering the art of supplying a song with many faces without splitting its personality. The central riff suggests the breezy, slightly ironic tone of a song like Queens Crazy little thing called love. The drums more inciting than ever, making Longs resigned reciting of the lyric sound rather ominous. It’s profound chorus still feeling as only part of a discharge. In the end the song floats into a string-laden psychedelic outburst, that is in no way overdone. Sleep is also a transitional track in the sense that from there on Kroebers hyper-activity somewhat decreases, giving more space to the indie folk side of The Dodo’s. This also creates some of those rare moments when The Dodos stop sounding only like the Dodos and references to other times and place in pop history, us critics desperately need, are possible. When will you go is the first Dodo track in four albums that actually sound a bit like Vampire Weekend, mainly because of Longs bouncy marabi guitarplay. It’s by far the most light-spirited track on No Color, with the song Companions as a distant second. After opening with a rather complex sounding acoustic motif Companions evolves into a surprisingly contemporary sounding indietrack that wouldn’t totally stand out on either Veckatimest or Gorilla Manor. I wonder if it wouldn’t sound even better in singer-songerwriter fashion, just Meric Long and a acoustic guitar. We might find out on the 13th of May when the Dodos will perform in the Melkweg. In the mean time I’m sure most tracks on No Color will work their way up to the top of the ‘most played’ playlist on my ipod. A few more records like this and I won’t need to remind myself that I am listening to two youngsters from San Francisco instead of a bunch of balding middle aged men from Swindon. It’s not only Longs voice that makes me feel the spirit of English Settlement hanging over everything the Dodos produce. This would make it hard for me to admit if it didn’t deserve to be called the best album I’ve listened to so far this year. Luckily it does. Manou Chen






This contribution was also posted on indiefuzz.com
.