De Britse zangeres Rumer debuteerde zo’n anderhalf jaar geleden met het verrassende Seasons Of My Soul. De sterk door het werk van Burt Bacharach beïnvloede plaat werd in brede kring omarmd en zowel door de eigenzinnige muziekpers (in Engeland riep zowel Mojo als Uncut de plaat uit tot album van de maand) als door het grote publiek enthousiast onthaald, waarna nauwelijks te ontsnappen viel aan het aan Karen Carpenter herinnerende stemgeluid van de Britse zangeres met Pakistaans bloed. Rumer komt vrij snel na haar zo succesvolle debuut met een nieuwe plaat op de proppen, Boys Don’t Cry. Het hier en daar als een tussendoortje gepresenteerde Boys Don’t Cry is een opvallende plaat waarop louter covers staan. Nu worden we de laatste jaren dood gegooid met overbodige coverplaten, maar Boys Don’t Cry hoort zeker niet op de grote stapel thuis. Op haar tweede plaat eert Rumer op bijzonder fraaie wijze de mannelijke singer-songwriters uit de jaren 70 waarmee ze opgroeide. Het levert een smaakvolle selectie songs op, waarin gelukkig geen plaats is voor de uitgekauwde klassiekers die door Jan en alleman worden gecoverd. Boys Don’t Cry bevat songs van onder andere Jimmy Web, Richie Havens, Hall & Oates, Gilbert O’Sullivan, Ron Wood, Isaac Hayes, Todd Rundgren en Townes van Zandt en het zijn in de meeste gevallen niet de songs waarmee deze singer-songwriters het beroemdst zijn geworden. De selectie van Rumer getuigt van heel veel smaak (ik zou alle originelen graag op één cd hebben), maar de kracht van Boys Don’t Cry zit hem in het feit dat de Britse zangeres nadrukkelijk haar eigen ding doet met de songs van anderen. Boys Don’t Cry klinkt vanaf de eerste tot de laatste noot als een Rumer plaat en dat is knap. Zowel qua arrangementen als qua zang is Boys Don’t Cry een logisch vervolg op Seasons Of My Soul. De verrassing blijft dit keer daarom wat uit, maar de kwaliteit van de gecoverde songs maakt heel veel goed. Boys Don’t Cry wordt zoals gezegd gepresenteerd als een tussendoortje en dat is het misschien ook wel. Rumer doet op haar tweede plaat immers geen wezenlijk nieuwe dingen en manifesteert zich ook niet als songwriter. Tussendoortje of niet, Boys Don’t Cry is wel een plaat die indruk maakt. Allereerst vanwege de opvallende songkeuze en hiernaast vanwege de stemmige arrangementen en de prachtige zang, die de perfectie van Karen Carpenter combineert met het beste van menig groot soulzangeres. Omdat Boys Don’t Cry ook nog eens buitengewoon aangenaam klinkt, zeker op de broeierige zomeravonden van de laatste week, heb ik er geen moeite mee om ook deze tweede plaat van Rumer als krent uit de pop te bestempelen. Op haar derde plaat moet Rumer zich maar laten gelden als songwriter, maar voorlopig ben ik meer dan tevreden met haar prachtige zang en de indrukwekkende wijze waarop ze op Boys Don’t Cry aan de haal gaat met het werk van anderen. Erwin Zijleman