Spain vernieuwt haar zo karakteristieke geluid, maar het wordt alleen maar intrigerender en bezwerender
Spain maakt inmiddels al meer dan twintig jaar indruk met bijna verstilde en zich in een uiterst langzaam tempo voortslepende muziek. Het is een geluid dat ook op de nieuwe plaat van de band rond Josh Haden weer opduikt, maar Spain klinkt dit keer ook rauwer, dynamischer, psychedelischer, jazzier en experimenteler. Het gaat geen moment ten koste van de bezwering van de vorige platen van de band, want deze bezwering is gebleven. Een mooi volgend hoofdstuk in het boek van een van de meest bijzondere bands die ik ken.
Sinds mijn eerste kennismaking met de muziek van Spain ben ik fan van de band rond Josh Haden. Op The Blue Moods Of Spain uit 1995 was voor het eerst het zo bijzondere geluid van de band te horen. De muziek van Spain sleept zich sinds het prille begin uiterst langzaam voort, waardoor de band vaak (ten onrechte) in het hokje slowcore werd geduwd.
De muziek van Spain bevat sinds het debuut echter ook flink wat invloeden uit de psychedelica en de jazz. Dit laatste is ook niet zo gek, want Josh Haden is de zoon van jazz-legende Charlie Haden.
The Blue Moods Of Spain werd in 1999 gevolgd door het werkelijk wonderschone She Haunts My Dreams, dat ik tot mijn favoriete platen aller tijden reken. Na het in 2001 verschenen I Believe was het een tijd stil rond Spain, maar op de prachtplaten Sargent Place uit 2014 en Carolina uit 2016 stak Spain gelukkig weer in een blakende vorm.
Deze week verscheen, vrijwel uit het niets, weer een nieuwe plaat van de band en ook Mandala Brush had weer niet veel tijd nodig om indruk op me te maken. Ook op de nieuwe plaat van de band hoor je de invloeden die Spain inmiddels al meer dan 20 jaar heeft omarmd, maar Mandala Brush klinkt ook flink anders dan we van de van de band uit Los Angeles gewend zijn.
Dat hoor je direct in de ruim zeven minuten durende openingstrack, waarin Josh Haden wat expressiever zingt, het tempo flink hoger ligt dan we van de band gewend zijn en de instrumenten zo af en toe stevig mogen ontsporen. Het is een bijzondere wending na alle lome en bijna verstilde klanken uit het verleden en het is wat mij betreft een wending die naar meer smaakt.
Mandala Brush schuurt in de tweede track weer wat meer tegen het uit duizenden herkenbare Spain geluid aan, maar het is wel een wat energieker Spain geluid, wat alles te maken heeft met het feit dat de plaat live in de studio werd opgenomen met wat extra muzikanten, onder wie de al even muzikale zussen van Josh Haden.
De muziek van Josh Haden moest het vaak hebben van de bezwering door ingetogen en bijna hypnotische klanken, maar deze bezwering is gebleven in het dynamischere geluid van de band. Hier en daar klinkt Spain zelfs bezwerender dan ooit tevoren door flink wat psychedelica aan haar muziek toe te voegen. Het maakt Mandala Brush alleen maar spannender en interessanter.
Mandala Brush bevat een aantal wat langere tracks, in lengte variërend van ruim zes tot bijna 15 minuten, en zeker in deze wat langere tracks is er alle ruimte voor experiment. Het maakt een eerste kennismaking met de muziek van Spain waarschijnlijk wel wat lastiger, maar de fans van het eerste uur zullen waarschijnlijk niet veel moeite hebben met het nieuwe Spain geluid.
Persoonlijk vind ik het in ieder geval prachtig. De muziek van Spain was altijd al een smeltkroes van invloeden en in deze smeltkroes hebben psychedelica en jazz aan kracht gewonnen. Mandala Brush klinkt hierdoor als een mix van Low, Songs:Ohia, Cowboy Junkies, American Music Club, Pink Floyd in haar psychedelische jaren, Soft Machine en de muziek van vader Charlie Haden, maar uiteindelijk klinkt het vooral als Spain, dat 23 jaar na het zo bijzondere debuut nog steeds weet te verrassen en te vernieuwen. Erwin Zijleman
30 september 2018
29 september 2018
Amber Arcades - European Heartbreak
Amber Arcades legt de lat nog wat hoger met een album vol razend knappe popliedjes
Amber Arcades maakte twee jaar indruk met popliedjes vol invloeden en een zwak voor dreampop. Op European Heartbreak zet Annelotte de Graaf een aantal grote stappen. De instrumentatie, arrangementen en productie zijn prachtig, de zang nog een stuk beter dan op het debuut, maar het zijn de geweldige songs die de meeste indruk maken. Het zijn songs die zonnig en onbezorgd klinken, maar ondertussen drijven toch wat flink wat donkere wolken over. Weer een plaat van eigen bodem die de internationale concurrentie op indrukwekkende wijze het nakijken geeft.
Met name de Britse muziekpers was twee jaar geleden zeer lovend over Fading Lines van Amber Arcades. Het alter ego van de Nederlandse muzikante Annelotte de Graaf maakte op haar debuut indruk met geweldige popliedjes. Het waren popliedjes die alle kanten op schoten, maar uiteindelijk vaak raakten aan de muziek uit de hoogtijdagen van de dreampop.
Waar de Britse muziekpers superlatieven tekort kwam bij het recenseren van het debuut van Amber Arcades, waren we in Nederland wat gereserveerder. Het is de “doe nou maar gewoon, dan doe je al gek genoeg” cultuur waar Nederlandse muzikanten helaas net wat meer last van hebben dan hun buitenlandse collega’s. Ik vond Fading Lines echter een geweldige plaat en had dan ook hoge verwachtingen van de tweede plaat van Amber Arcades.
Annelotte de Graaf kon voor haar debuut een beroep doen op producer Ben Greenberg (Beach Fossils) en muzikanten uit de New Yorkse bands Real Estate en Quilt en ook voor haar tweede plaat heeft ze grote namen aan zich weten te binden. Chris Cohen (Deerhoof) tekende dit keer voor de productie, terwijl Trey Pollard (Natalie Prass, Bedouin) zorgde voor de zo karakteristieke arrangementen van blazers en strijkers uit de Spacebomb Studios van Matthew E. White.
Ik was zoals gezegd zeer te spreken over het debuut van Amber Arcades, maar European Heartbreak is nog veel beter. Fading Lines was al een veelzijdige plaat, maar op haar tweede album slaat Annelotte de Graaf nog flink wat andere wegen in. Ook European Heartbreak laat hier en daar flarden uit de dreampop horen, maar de Nederlandse muzikante betovert net zo makkelijk met honingzoete en rijk georkestreerde popliedjes zoals Belle And Sebastian ze in haar beste jaren maakte. Hier blijft het niet bij, want Amber Arcades kan ook uit de voeten met een vleugje roots of met volstrekt tijdloze popliedjes met een 60s of 70s feel. Omdat Amber Arcades alle invloeden fraai heeft geïntegreerd in een eigen geluid is de plaat zeker geen lappendeken.
Er is hoorbaar flink wat aandacht besteed aan de instrumentatie, arrangementen en productie. European Heartbreak klinkt niet alleen bijzonder lekker, maar valt ook op door vele subtiele accenten en verrassende wendingen, met de Spacebomb strijkers en blazers als kers op de taart. De al even aangename stem van Annelotte de Graaf voelt zich als een vis in het water in het warme en veelkleurige muzikale landschap op European Heartbreak en maakt veel meer indruk dan op het debuut. De zang op de plaat slaagt er bovendien makkelijk in om je te raken; zeker wanneer de melancholie tijdelijk de overhand heeft.
Het is al meer dan genoeg voor een goede plaat, maar European Heartbreak heeft nog veel meer te bieden. De songs van Amber Arcades zijn vergeleken met het debuut veel beter geworden. Het zijn songs die zich makkelijk opdringen en die iets herkenbaars of vanzelfsprekends hebben, maar op hetzelfde moment de fantasie maar blijven prikkelen. Het zijn songs waar je vrijwel onmiddellijk verliefd op wordt, maar het zijn ook songs die nog heel lang aan kracht winnen.
Tot slot maakt Annelotte de Graaf ook in tekstueel opzicht nog eens indruk. De popliedjes van Amber Arcades klinken zonnig en zorgeloos, maar snijden ondertussen onderwerpen als de vluchtelingencrisis, oprukkend populisme en de Brexit aan. Het laatste in het prachtige Goodnight Europe, dat behoort tot de mooiste popliedjes die ik dit jaar heb gehoord.
Mijn verwachtingen waren zoals gezegd hooggespannen, maar Amber Arcades maakt ze met speels gemak waar. European Heartbreak is een plaat om zielsveel van te houden. En hij wordt alleen maar beter. Erwin Zijleman
De nieuwe plaat van Amber Arcades is met een aantal bijzondere extra's verkrijgbaar via de eigen webshop: https://shop.amberarcades.net.
Amber Arcades maakte twee jaar indruk met popliedjes vol invloeden en een zwak voor dreampop. Op European Heartbreak zet Annelotte de Graaf een aantal grote stappen. De instrumentatie, arrangementen en productie zijn prachtig, de zang nog een stuk beter dan op het debuut, maar het zijn de geweldige songs die de meeste indruk maken. Het zijn songs die zonnig en onbezorgd klinken, maar ondertussen drijven toch wat flink wat donkere wolken over. Weer een plaat van eigen bodem die de internationale concurrentie op indrukwekkende wijze het nakijken geeft.
Met name de Britse muziekpers was twee jaar geleden zeer lovend over Fading Lines van Amber Arcades. Het alter ego van de Nederlandse muzikante Annelotte de Graaf maakte op haar debuut indruk met geweldige popliedjes. Het waren popliedjes die alle kanten op schoten, maar uiteindelijk vaak raakten aan de muziek uit de hoogtijdagen van de dreampop.
Waar de Britse muziekpers superlatieven tekort kwam bij het recenseren van het debuut van Amber Arcades, waren we in Nederland wat gereserveerder. Het is de “doe nou maar gewoon, dan doe je al gek genoeg” cultuur waar Nederlandse muzikanten helaas net wat meer last van hebben dan hun buitenlandse collega’s. Ik vond Fading Lines echter een geweldige plaat en had dan ook hoge verwachtingen van de tweede plaat van Amber Arcades.
Annelotte de Graaf kon voor haar debuut een beroep doen op producer Ben Greenberg (Beach Fossils) en muzikanten uit de New Yorkse bands Real Estate en Quilt en ook voor haar tweede plaat heeft ze grote namen aan zich weten te binden. Chris Cohen (Deerhoof) tekende dit keer voor de productie, terwijl Trey Pollard (Natalie Prass, Bedouin) zorgde voor de zo karakteristieke arrangementen van blazers en strijkers uit de Spacebomb Studios van Matthew E. White.
Ik was zoals gezegd zeer te spreken over het debuut van Amber Arcades, maar European Heartbreak is nog veel beter. Fading Lines was al een veelzijdige plaat, maar op haar tweede album slaat Annelotte de Graaf nog flink wat andere wegen in. Ook European Heartbreak laat hier en daar flarden uit de dreampop horen, maar de Nederlandse muzikante betovert net zo makkelijk met honingzoete en rijk georkestreerde popliedjes zoals Belle And Sebastian ze in haar beste jaren maakte. Hier blijft het niet bij, want Amber Arcades kan ook uit de voeten met een vleugje roots of met volstrekt tijdloze popliedjes met een 60s of 70s feel. Omdat Amber Arcades alle invloeden fraai heeft geïntegreerd in een eigen geluid is de plaat zeker geen lappendeken.
Er is hoorbaar flink wat aandacht besteed aan de instrumentatie, arrangementen en productie. European Heartbreak klinkt niet alleen bijzonder lekker, maar valt ook op door vele subtiele accenten en verrassende wendingen, met de Spacebomb strijkers en blazers als kers op de taart. De al even aangename stem van Annelotte de Graaf voelt zich als een vis in het water in het warme en veelkleurige muzikale landschap op European Heartbreak en maakt veel meer indruk dan op het debuut. De zang op de plaat slaagt er bovendien makkelijk in om je te raken; zeker wanneer de melancholie tijdelijk de overhand heeft.
Het is al meer dan genoeg voor een goede plaat, maar European Heartbreak heeft nog veel meer te bieden. De songs van Amber Arcades zijn vergeleken met het debuut veel beter geworden. Het zijn songs die zich makkelijk opdringen en die iets herkenbaars of vanzelfsprekends hebben, maar op hetzelfde moment de fantasie maar blijven prikkelen. Het zijn songs waar je vrijwel onmiddellijk verliefd op wordt, maar het zijn ook songs die nog heel lang aan kracht winnen.
Tot slot maakt Annelotte de Graaf ook in tekstueel opzicht nog eens indruk. De popliedjes van Amber Arcades klinken zonnig en zorgeloos, maar snijden ondertussen onderwerpen als de vluchtelingencrisis, oprukkend populisme en de Brexit aan. Het laatste in het prachtige Goodnight Europe, dat behoort tot de mooiste popliedjes die ik dit jaar heb gehoord.
Mijn verwachtingen waren zoals gezegd hooggespannen, maar Amber Arcades maakt ze met speels gemak waar. European Heartbreak is een plaat om zielsveel van te houden. En hij wordt alleen maar beter. Erwin Zijleman
De nieuwe plaat van Amber Arcades is met een aantal bijzondere extra's verkrijgbaar via de eigen webshop: https://shop.amberarcades.net.
28 september 2018
Amy Helm - This Too Shall Light
Amy Helm imponeert nog wat meer dan op haar debuut met veel gospel en een stem die garant staat voor kippenvel
Amy Helm timmerde al een tijd aan de weg toen ze die jaar geleden dan eindelijk haar debuut uitbracht en dat was te horen. Op haar nieuwe plaat zet ze een volgende stap. Samen met topproducer Joe Henry en een aantal geweldige muzikanten heeft Amy Helm een plaat vol invloeden gemaakt, met een voorname rol voor invloeden uit de soul en de gospel. In muzikaal opzicht klinkt het fantastisch, maar het is de soulvolle stem van Amy Helm die er voor zorgt dat de pannen van het dak gaan op het buitengewoon fraaie en krachtige This Too Shall Light.
Amy Helm is de dochter van The Band drummer Levon Helm en kreeg de Amerikaanse rootsmuziek met de paplepel ingegoten. Naast een beroemde vader heeft ze ook nog een beroemde stiefvader, want toen het huwelijk van haar ouders op de klippen was gelopen dook niemand minder dan Dr. John op in het liefdesleven van de moeder van de op dat moment nog piepjonge Amy Helm (later zou haar moeder overigens ook nog met Steely Dan’s Donald Fagen trouwen, maar toen stond Amy al op eigen benen).
Het was daarom niet zo verrassend dat ze zelf na de middelbare school ook koos voor de muziek. Na wat flirts met pop en R&B ging Amy Helm zich verdiepen in de muziek van de band van haar vader en schoof ze steeds meer op richting de Amerikaanse rootsmuziek.
Aan het begin van het huidige millennium dook ze op in de New Yorkse band Ollabelle. De band, die in Nederland helaas niet zo gek veel deed, vermengde op fascinerende wijze invloeden uit de traditionele Amerikaanse folk, blues en gospel en met name het debuut van de band is een hele goede plaat. Hiernaast maakte Amy Helm veel muziek met haar vader, die na enkele jaren vol gezondheidsproblemen zijn solocarrière een impuls probeerde te geven (en met succes).
Amy Helm naderde dan ook al weer haar 45e verjaardag toen ze in 2015 dan eindelijk haar eerste soloplaat uitbracht. Didn’t It Rain was een ijzersterke plaat en bevestigde het talent van Amy Helm. Op de plaat omringde Amy Helm zich met een aantal geweldige muzikanten en bestreek ze een opvallend breed terrein binnen de Amerikaanse rootsmuziek. De meeste indruk maakte Amy Helm echter met haar krachtige en soulvolle stem, die zich buitengewoon soepel, maar ook met veel gevoel door het zo brede muzikale landschap bewoog.
Amy Helm heeft de tijd genomen voor haar tweede plaat en verruilde dit keer het vertrouwde Woodstock, New York, voor Los Angeles, waar ze de befaamde United Recording Studios in dook met topproducer Joe Henry.
De nieuwe plaat stond uiteindelijk in slechts vier dagen op de band, maar tijdens deze vier dagen liet Joe Henry niets aan het toeval over. De topproducer haalde topmuzikanten als drummer Jay Bellerose, gitarist Doyle Bramhall II en toetsenist Tyler Chester naar de studio en zorgde voor een glashelder, maar ook warm geluid.
Het is een geluid waarin wederom een breed spectrum aan invloeden uit de Amerikaanse rootsmuziek is geland en het is ook dit keer een geluid waarin de krachtige stem van Amy Helm de meeste indruk maakt.
Toch is This Is Too Shall Light een net wat andere plaat dan het terecht zo geprezen debuut. Amy Helm koos dit keer voornamelijk voor songs van anderen en het is een fraaie selectie songs die op haar nieuwe plaat is terecht gekomen. Het is een selectie songs die wederom met zeer uiteenlopende invloeden uit de Amerikaanse rootsmuziek aan de haal gaat, met wat meer jazz en vooral veel meer soul en gospel dan op haar vorige plaat.
Het zijn genres die uitstekend passen bij de geweldige stem van Amy Helm, die vanaf de eerste noot voor kippenvel zorgt en dit tot en met de laatste noot vast houdt. Topplaat van een van de betere zangeressen van het moment. Erwin Zijleman
De muziek van Amy Helm is ook verkrijgbaar via haar bandcamp pagina: https://amyhelm.bandcamp.com/album/this-too-shall-light.
Amy Helm timmerde al een tijd aan de weg toen ze die jaar geleden dan eindelijk haar debuut uitbracht en dat was te horen. Op haar nieuwe plaat zet ze een volgende stap. Samen met topproducer Joe Henry en een aantal geweldige muzikanten heeft Amy Helm een plaat vol invloeden gemaakt, met een voorname rol voor invloeden uit de soul en de gospel. In muzikaal opzicht klinkt het fantastisch, maar het is de soulvolle stem van Amy Helm die er voor zorgt dat de pannen van het dak gaan op het buitengewoon fraaie en krachtige This Too Shall Light.
Amy Helm is de dochter van The Band drummer Levon Helm en kreeg de Amerikaanse rootsmuziek met de paplepel ingegoten. Naast een beroemde vader heeft ze ook nog een beroemde stiefvader, want toen het huwelijk van haar ouders op de klippen was gelopen dook niemand minder dan Dr. John op in het liefdesleven van de moeder van de op dat moment nog piepjonge Amy Helm (later zou haar moeder overigens ook nog met Steely Dan’s Donald Fagen trouwen, maar toen stond Amy al op eigen benen).
Het was daarom niet zo verrassend dat ze zelf na de middelbare school ook koos voor de muziek. Na wat flirts met pop en R&B ging Amy Helm zich verdiepen in de muziek van de band van haar vader en schoof ze steeds meer op richting de Amerikaanse rootsmuziek.
Aan het begin van het huidige millennium dook ze op in de New Yorkse band Ollabelle. De band, die in Nederland helaas niet zo gek veel deed, vermengde op fascinerende wijze invloeden uit de traditionele Amerikaanse folk, blues en gospel en met name het debuut van de band is een hele goede plaat. Hiernaast maakte Amy Helm veel muziek met haar vader, die na enkele jaren vol gezondheidsproblemen zijn solocarrière een impuls probeerde te geven (en met succes).
Amy Helm naderde dan ook al weer haar 45e verjaardag toen ze in 2015 dan eindelijk haar eerste soloplaat uitbracht. Didn’t It Rain was een ijzersterke plaat en bevestigde het talent van Amy Helm. Op de plaat omringde Amy Helm zich met een aantal geweldige muzikanten en bestreek ze een opvallend breed terrein binnen de Amerikaanse rootsmuziek. De meeste indruk maakte Amy Helm echter met haar krachtige en soulvolle stem, die zich buitengewoon soepel, maar ook met veel gevoel door het zo brede muzikale landschap bewoog.
Amy Helm heeft de tijd genomen voor haar tweede plaat en verruilde dit keer het vertrouwde Woodstock, New York, voor Los Angeles, waar ze de befaamde United Recording Studios in dook met topproducer Joe Henry.
De nieuwe plaat stond uiteindelijk in slechts vier dagen op de band, maar tijdens deze vier dagen liet Joe Henry niets aan het toeval over. De topproducer haalde topmuzikanten als drummer Jay Bellerose, gitarist Doyle Bramhall II en toetsenist Tyler Chester naar de studio en zorgde voor een glashelder, maar ook warm geluid.
Het is een geluid waarin wederom een breed spectrum aan invloeden uit de Amerikaanse rootsmuziek is geland en het is ook dit keer een geluid waarin de krachtige stem van Amy Helm de meeste indruk maakt.
Toch is This Is Too Shall Light een net wat andere plaat dan het terecht zo geprezen debuut. Amy Helm koos dit keer voornamelijk voor songs van anderen en het is een fraaie selectie songs die op haar nieuwe plaat is terecht gekomen. Het is een selectie songs die wederom met zeer uiteenlopende invloeden uit de Amerikaanse rootsmuziek aan de haal gaat, met wat meer jazz en vooral veel meer soul en gospel dan op haar vorige plaat.
Het zijn genres die uitstekend passen bij de geweldige stem van Amy Helm, die vanaf de eerste noot voor kippenvel zorgt en dit tot en met de laatste noot vast houdt. Topplaat van een van de betere zangeressen van het moment. Erwin Zijleman
De muziek van Amy Helm is ook verkrijgbaar via haar bandcamp pagina: https://amyhelm.bandcamp.com/album/this-too-shall-light.
27 september 2018
Darren Jessee - The Jane, Room 217
Ben Folds Drummer Darren Jessee imponeert met dromerige en weemoedige singer-songwriter plaat
Je moet in de stemming zijn voor deze plaat, maar als je er voor in de stemming bent zijn de uiterst ingetogen en opvallend dromerige popliedjes van de Amerikaanse muzikant Darren Jessee van grote schoonheid. Opgenomen met zeer bescheiden middelen en later opgepoetst met de strijkers van Spacebomb kleurt The Jane, Room 217 op bijzonder fraaie wijze de ruimte in. De popliedjes van de Amerikaanse muzikant zijn weemoedig maar ook wonderschoon, hetzelfde geldt voor zijn fluisterzachte vocalen. Darren Jessee maakt popliedjes die zich niet heel nadrukkelijk opdringen, maar als dit je raakt ga je genadeloos voor de bijl.
De naam Darren Jessee deed bij mij geen belletje rinkelen. Dat is ook niet zo gek, want de Amerikaanse muzikant manifesteerde zich tot dusver voornamelijk als drummer.
De in Houston, Texas, geboren Darren Jessee maakte deel uit van Ben Folds Five (en was onder andere te horen op de prachtplaat Whatever And Ever Amen en schreef mee aan het wonderschone Brick), speelde hiernaast in de mij onbekende band Hotel Lights (dat tussen 2006 en 2016 vier door de critici zeer gewaardeerde platen maakte) en was tenslotte als drummer te horen op recent verschenen platen van Sharon Van Etten, Hiss Golden Messenger en The War On Drugs.
Met The Jane, Room 217 heeft de tegenwoordig vanuit North Carolina opererende muzikant zijn eerste soloplaat afgeleverd. The Jane, Room 217 is geen plaat die zich nadrukkelijk opdringt, zeker niet in het enorme aanbod van het moment, maar toen ik op een zeer regenachtige zondag naar de plaat luisterde was ik direct onder de indruk.
Darren Jessee nam zijn eerste soloplaat op in zijn appartement in New York. Hij speelde zelf op de akoestische gitaar en voegde piano en wat subtiele bijdragen van keyboards toe. De drummer liet de drums achterwege, maar trok na het voltooien van de plaat nog wel naar de Spacebomb Studios in Richmond, Virginia, waar Trey Pollard (Natalie Prass, Bedouine en binnenkort ook Amber Arcades) de inmiddels van hem bekende strijkersarrangementen toevoegde aan de plaat. Deze strijkers worden spaarzaam en subtiel ingezet, zodat het dromerige karakter van The Jane, Room 217 geen moment verloren gaat.
Dat dromerige karakter van de plaat wordt nog wat verder versterkt door de ingetogen en soms zelfs fluisterzachte zang van Darren Jessee. De Amerikaanse muzikant manifesteerde zich tot dusver misschien vooral als drummer, maar op zijn eerste soloplaat laat hij horen dat hij ook als zanger en als songwriter uitstekend uit de voeten kan.
The Jane, Room 217 staat vol met zeer ingetogen en vaak wat melancholisch klinkende popliedjes, maar vervelen doet de plaat niet. De eerste soloplaat van Darren Jessee deed het uitstekend op de regenachtige zondag waarop de temperatuur voor het eerst in tijden weer eens onder de 15 graden dook, maar ook bij herhaalde beluistering wist de Amerikaan me te overtuigen met wat weemoedige popliedjes met een dromerige sfeer.
Ik heb niet veel informatie over de plaat, maar heb het idee dat Darren Jessee zijn intieme popliedjes vooral in de kleine uurtjes heeft opgenomen en niemand wilde storen (ook in “the city that never sleeps” wordt geslapen). Het doet af en toe wel wat denken aan die vroege platen van Ben Folds Five, al is de instrumentatie een stuk soberder en is de rol van de piano een stuk kleiner.
Het zal in deze weken met stapels releases niet meevallen om aandacht te trekken met een plaat als The Jane, Room 217, maar Darren Jessee verdient deze aandacht absoluut. Erwin Zijleman
Je moet in de stemming zijn voor deze plaat, maar als je er voor in de stemming bent zijn de uiterst ingetogen en opvallend dromerige popliedjes van de Amerikaanse muzikant Darren Jessee van grote schoonheid. Opgenomen met zeer bescheiden middelen en later opgepoetst met de strijkers van Spacebomb kleurt The Jane, Room 217 op bijzonder fraaie wijze de ruimte in. De popliedjes van de Amerikaanse muzikant zijn weemoedig maar ook wonderschoon, hetzelfde geldt voor zijn fluisterzachte vocalen. Darren Jessee maakt popliedjes die zich niet heel nadrukkelijk opdringen, maar als dit je raakt ga je genadeloos voor de bijl.
De naam Darren Jessee deed bij mij geen belletje rinkelen. Dat is ook niet zo gek, want de Amerikaanse muzikant manifesteerde zich tot dusver voornamelijk als drummer.
De in Houston, Texas, geboren Darren Jessee maakte deel uit van Ben Folds Five (en was onder andere te horen op de prachtplaat Whatever And Ever Amen en schreef mee aan het wonderschone Brick), speelde hiernaast in de mij onbekende band Hotel Lights (dat tussen 2006 en 2016 vier door de critici zeer gewaardeerde platen maakte) en was tenslotte als drummer te horen op recent verschenen platen van Sharon Van Etten, Hiss Golden Messenger en The War On Drugs.
Met The Jane, Room 217 heeft de tegenwoordig vanuit North Carolina opererende muzikant zijn eerste soloplaat afgeleverd. The Jane, Room 217 is geen plaat die zich nadrukkelijk opdringt, zeker niet in het enorme aanbod van het moment, maar toen ik op een zeer regenachtige zondag naar de plaat luisterde was ik direct onder de indruk.
Darren Jessee nam zijn eerste soloplaat op in zijn appartement in New York. Hij speelde zelf op de akoestische gitaar en voegde piano en wat subtiele bijdragen van keyboards toe. De drummer liet de drums achterwege, maar trok na het voltooien van de plaat nog wel naar de Spacebomb Studios in Richmond, Virginia, waar Trey Pollard (Natalie Prass, Bedouine en binnenkort ook Amber Arcades) de inmiddels van hem bekende strijkersarrangementen toevoegde aan de plaat. Deze strijkers worden spaarzaam en subtiel ingezet, zodat het dromerige karakter van The Jane, Room 217 geen moment verloren gaat.
Dat dromerige karakter van de plaat wordt nog wat verder versterkt door de ingetogen en soms zelfs fluisterzachte zang van Darren Jessee. De Amerikaanse muzikant manifesteerde zich tot dusver misschien vooral als drummer, maar op zijn eerste soloplaat laat hij horen dat hij ook als zanger en als songwriter uitstekend uit de voeten kan.
The Jane, Room 217 staat vol met zeer ingetogen en vaak wat melancholisch klinkende popliedjes, maar vervelen doet de plaat niet. De eerste soloplaat van Darren Jessee deed het uitstekend op de regenachtige zondag waarop de temperatuur voor het eerst in tijden weer eens onder de 15 graden dook, maar ook bij herhaalde beluistering wist de Amerikaan me te overtuigen met wat weemoedige popliedjes met een dromerige sfeer.
Ik heb niet veel informatie over de plaat, maar heb het idee dat Darren Jessee zijn intieme popliedjes vooral in de kleine uurtjes heeft opgenomen en niemand wilde storen (ook in “the city that never sleeps” wordt geslapen). Het doet af en toe wel wat denken aan die vroege platen van Ben Folds Five, al is de instrumentatie een stuk soberder en is de rol van de piano een stuk kleiner.
Het zal in deze weken met stapels releases niet meevallen om aandacht te trekken met een plaat als The Jane, Room 217, maar Darren Jessee verdient deze aandacht absoluut. Erwin Zijleman
26 september 2018
Kristina Murray - Southern Ambrosia
Kristina Murray grijpt je bij de strot met een geweldige rootsplaat
Een paar noten had ik maar nodig om van de muziek van Kristina Murray te houden en toen ze begon te zingen was ik verkocht. Op Southern Ambrosia eert de singer-songwriter uit Nashville de traditionele Amerikaanse rootsmuziek en die vertolkt ze op een manier die garant staat voor kippenvel. In muzikaal opzicht is het smullen van een mooi en veelzijdig geluid, maar het is de bijzondere stem van Kristina Murray die deze plaat naar grote hoogten tilt. Het is momenteel dringen binnen de Amerikaanse rootsmuziek, maar deze plaat behoort wat mij betreft tot de betere rootsplaten van het moment.
Er verschijnen op het moment onwaarschijnlijk grote aantallen nieuwe platen en buiten de Nederlandse releases probeer ik ook de releases in de Amerikaanse rootsmuziek nog enigszins bij te houden.
Ook in dit segment is het dringen op het moment, waardoor een plaat onmiddellijk indruk zal moeten maken of op de anonieme stapel belandt.
Kristina Murray heeft dat goed begrepen, want met de eerste noten van haar tweede album had de singer-songwriter uit Nashville, Tennessee, me direct te pakken. Southern Ambrosia opent met prachtig broeierige klanken, waarna de bijzondere stem van Kristina Murray je volledig inpakt.
Southern Ambrosia is mijn eerste kennismaking met de muziek van de singer-songwriter die werd geboren in Georgia, maar een aantal jaar geleden haar geluk zocht in Nashville. In de hoofdstad van de Amerikaanse countrymuziek kun je vervolgens twee kanten op. Aan de ene kant is er de countrypop die met een beetje geluk een plekje in de spotlights oplevert en aan de andere kant is er de meer traditionele Amerikaanse rootsmuziek, die je in de meeste gevallen zal veroordelen tot de vele bars in Nashville waar live muziek is te horen.
Kristina Murray heeft met overtuiging gekozen voor het laatste. Op haar website staat het volgende: “Kristina currently lives in Nashville, where she is active in the underground independent country and Americana music scene that pays homage to the jangle of an acoustic guitar, the sting of a Telecaster, tight harmonies and the walking bassline—the sweat and grime and heartache of country legends—rather than, say, the synth and drum machine of contemporary pop country. One listen and you’ll believe every word that drips from her honky-tonk hewn, yet honeyed vocal style.”
Het is een citaat dat precies beschrijft wat ik zo goed vind aan Southern Ambrosia. De plaat die kon worden gerealiseerd na een crowdfunding campagne staat met twee benen in de traditionele Amerikaanse rootsmuziek en moet niets hebben van de gladde countrypop die in Nashville momenteel zo dominant aanwezig is. Kristina Murray heeft een aantal prima muzikanten om zich heen verzameld en deze muzikanten zorgen voor een mooi vol rootsgeluid. Het is een geluid waarin de gitaren soms flink los mogen gaan, maar Southern Ambrosia kan ook donker en onderkoeld klinken.
In muzikaal opzicht is het smullen, maar het sterkste wapen van Kristina Murray is haar stem. De singer-songwriter uit Nashville is voorzien van een krachtig stemgeluid dat zich makkelijk staande houdt in een wat steviger rootsrock geluid, maar het is ook een stemgeluid dat verhalen vol gevoel kan vertellen. Het doet me af en toe wel wat denken aan Nathalie Merchant, maar de stem van Kristina Murray is wat dieper geworteld in de Amerikaanse rootsmuziek.
Southern Ambrosia is een opvallend gevarieerde plaat, die steeds weer een net wat andere kant van de Amerikaanse rootsmuziek verkent, maar alles is even mooi en bijzonder. Momenteel een van de betere platen van vrouwelijke singer-songwriters in het rootssegment wat mij betreft. Erwin Zijleman
Southern Ambrosia kan worden besteld via PledgeMusic (helaas zijn de verzendkosten vanuit de VS momenteel absurd hoog): https://www.pledgemusic.com/projects/kristinamurray.
Een paar noten had ik maar nodig om van de muziek van Kristina Murray te houden en toen ze begon te zingen was ik verkocht. Op Southern Ambrosia eert de singer-songwriter uit Nashville de traditionele Amerikaanse rootsmuziek en die vertolkt ze op een manier die garant staat voor kippenvel. In muzikaal opzicht is het smullen van een mooi en veelzijdig geluid, maar het is de bijzondere stem van Kristina Murray die deze plaat naar grote hoogten tilt. Het is momenteel dringen binnen de Amerikaanse rootsmuziek, maar deze plaat behoort wat mij betreft tot de betere rootsplaten van het moment.
Er verschijnen op het moment onwaarschijnlijk grote aantallen nieuwe platen en buiten de Nederlandse releases probeer ik ook de releases in de Amerikaanse rootsmuziek nog enigszins bij te houden.
Ook in dit segment is het dringen op het moment, waardoor een plaat onmiddellijk indruk zal moeten maken of op de anonieme stapel belandt.
Kristina Murray heeft dat goed begrepen, want met de eerste noten van haar tweede album had de singer-songwriter uit Nashville, Tennessee, me direct te pakken. Southern Ambrosia opent met prachtig broeierige klanken, waarna de bijzondere stem van Kristina Murray je volledig inpakt.
Southern Ambrosia is mijn eerste kennismaking met de muziek van de singer-songwriter die werd geboren in Georgia, maar een aantal jaar geleden haar geluk zocht in Nashville. In de hoofdstad van de Amerikaanse countrymuziek kun je vervolgens twee kanten op. Aan de ene kant is er de countrypop die met een beetje geluk een plekje in de spotlights oplevert en aan de andere kant is er de meer traditionele Amerikaanse rootsmuziek, die je in de meeste gevallen zal veroordelen tot de vele bars in Nashville waar live muziek is te horen.
Kristina Murray heeft met overtuiging gekozen voor het laatste. Op haar website staat het volgende: “Kristina currently lives in Nashville, where she is active in the underground independent country and Americana music scene that pays homage to the jangle of an acoustic guitar, the sting of a Telecaster, tight harmonies and the walking bassline—the sweat and grime and heartache of country legends—rather than, say, the synth and drum machine of contemporary pop country. One listen and you’ll believe every word that drips from her honky-tonk hewn, yet honeyed vocal style.”
Het is een citaat dat precies beschrijft wat ik zo goed vind aan Southern Ambrosia. De plaat die kon worden gerealiseerd na een crowdfunding campagne staat met twee benen in de traditionele Amerikaanse rootsmuziek en moet niets hebben van de gladde countrypop die in Nashville momenteel zo dominant aanwezig is. Kristina Murray heeft een aantal prima muzikanten om zich heen verzameld en deze muzikanten zorgen voor een mooi vol rootsgeluid. Het is een geluid waarin de gitaren soms flink los mogen gaan, maar Southern Ambrosia kan ook donker en onderkoeld klinken.
In muzikaal opzicht is het smullen, maar het sterkste wapen van Kristina Murray is haar stem. De singer-songwriter uit Nashville is voorzien van een krachtig stemgeluid dat zich makkelijk staande houdt in een wat steviger rootsrock geluid, maar het is ook een stemgeluid dat verhalen vol gevoel kan vertellen. Het doet me af en toe wel wat denken aan Nathalie Merchant, maar de stem van Kristina Murray is wat dieper geworteld in de Amerikaanse rootsmuziek.
Southern Ambrosia is een opvallend gevarieerde plaat, die steeds weer een net wat andere kant van de Amerikaanse rootsmuziek verkent, maar alles is even mooi en bijzonder. Momenteel een van de betere platen van vrouwelijke singer-songwriters in het rootssegment wat mij betreft. Erwin Zijleman
Southern Ambrosia kan worden besteld via PledgeMusic (helaas zijn de verzendkosten vanuit de VS momenteel absurd hoog): https://www.pledgemusic.com/projects/kristinamurray.
25 september 2018
Villagers - The Art Of Pretending To Swim
Villagers revancheert zich na twee wat zwakkere platen met misschien wel de beste plaat tot dusver
Ondanks mijn liefde voor de eerste twee platen van Villagers, was ik na plaat drie en vier helemaal uitgekeken op de muziek van de Ierse band. Ik had niet verwacht dat Conor J. O'Brien zich nog zou revancheren, maar met The Art Of Pretending To Swim heeft hij een prachtplaat afgeleverd. Er gebeurt zoveel dat het je soms duizelt, maar ondertussen strooit de Ier ook driftig met geweldige popliedjes, met prachtige muziek en met heel veel avontuur en melancholie. Villagers maakt popliedjes die je na één keer horen dierbaar zijn, maar die je vervolgens volledig wilt ontrafelen. Prachtige plaat.
Na twee werkelijk geweldige platen, Becoming A Jackal uit 2010 en {Awayland} uit 2013, viel de derde plaat van Villagers, het in 2015 verschenen Darling Arithmetic, me behoorlijk tegen. Hetzelfde gold voor de een jaar later verschenen remake van oud materiaal (Where Have You Been All My Life?).
Beide platen waren zeker niet slecht, maar ik had het op een of andere manier wel gehoord en vond het een stuk minder spannend en ook een stuk minder mooi en bijzonder.
Ik was de Ierse band, of eigenlijk het alter ego van de uit Dublin afkomstige Conor J. O'Brien, daarom al min of meer vergeten, maar toen een paar dagen geleden een nieuwe plaat van Villagers op de mat viel, was ik toch weer nieuwsgierig.
Laat ik maar met de deur in huis vallen. Met The Art Of Pretending To Swim heeft Villagers de oude vorm weer hervonden of zelfs overtroffen. Conor J. O'Brien heeft de touwtjes nog wat steviger in handen dan in het verleden en heeft een heel bijzonder geluid in elkaar geknutseld. Naar verluid verloor de Ier zich in eerste instantie volledig in de techniek, maar gelukkig is hij uiteindelijk ook de popliedjes niet vergeten.
De nieuwe plaat van Villagers val op door een geluid dat bestaat uit vele lagen, vele instrumenten en het is een geluid waarin elektronische en organische klanken bijzonder fraai samen vloeien. Het is een geluid dat bovendien weer wat spannender en dynamischer is dan dat op de vorige twee platen van Villagers. Conor J. O’Brien smeedt op The Art Of Pretending To Swim ook nog eens meerdere genres aan elkaar en schakelt bovendien makkelijk tussen ingetogen en wat meer uptempo klanken en tussen uiterst ingetogen songs en rijk georkestreerde songs.
Openingstrack Again laat goed horen wat Villagers momenteel te bieden heeft. Het duurt even voor je de vele lagen in de instrumentatie weet te ontrafelen en dan zijn er ook nog flink wat samples toegevoegd. Hierop liggen de mooi verzorgde zanglijnen en alles is verpakt in een song waarvan je alleen maar kunt houden.
Villagers manoeuvreerde op haar vorige platen tussen folk, pop en rock en dat zijn genres die ook op The Art Of Pretending To Swim terugkeren. Conor J. O’Brien beperkt zich echter zeker niet tot de gebaande Villagers paden en flirt ook met 80s pop (ik hoor geregeld wat van Aztec Camera), jazz en zelfs R&B en soul. Het levert een serie heerlijk melodieuze songs op en het zijn songs die zowel lekker in het gehoor liggen als de fantasie prikkelen.
Veel songs op The Art Of Pretending To Swim klinken loom en dromerig, maar de plaat heeft ook een wat melancholische ondertoon. Zeker als de zon onder is komt de muziek van Villagers uitstekend tot zijn recht en verwarmt en verlicht het de avond en de nacht.
De plaat verdient het ook zeker om met de koptelefoon beluisterd te worden, want dan hoor je pas echt hoe uitvoerig Conor J. O’Brien heeft gesleuteld aan zijn nieuwe songs en hoe knap het allemaal in elkaar steekt. Nieuwe geluiden duiken op en verdwijnen weer en elektronische klanken kunnen zomaar evolueren in echte strijkers of andersom.
Ik was echt goed uitgekeken op de muziek van Villagers, maar The Art Of Pretending To Swim is in alle opzichten een prachtplaat en misschien zelfs wel de beste die Conor J. O’Brien tot dusver heeft gemaakt. Erwin Zijleman
De digitale versie van de nieuwe plaat van Villagers is ook verkrijgbaar via bandcamp: https://wearevillagers.bandcamp.com/album/the-art-of-pretending-to-swim.
Ondanks mijn liefde voor de eerste twee platen van Villagers, was ik na plaat drie en vier helemaal uitgekeken op de muziek van de Ierse band. Ik had niet verwacht dat Conor J. O'Brien zich nog zou revancheren, maar met The Art Of Pretending To Swim heeft hij een prachtplaat afgeleverd. Er gebeurt zoveel dat het je soms duizelt, maar ondertussen strooit de Ier ook driftig met geweldige popliedjes, met prachtige muziek en met heel veel avontuur en melancholie. Villagers maakt popliedjes die je na één keer horen dierbaar zijn, maar die je vervolgens volledig wilt ontrafelen. Prachtige plaat.
Na twee werkelijk geweldige platen, Becoming A Jackal uit 2010 en {Awayland} uit 2013, viel de derde plaat van Villagers, het in 2015 verschenen Darling Arithmetic, me behoorlijk tegen. Hetzelfde gold voor de een jaar later verschenen remake van oud materiaal (Where Have You Been All My Life?).
Beide platen waren zeker niet slecht, maar ik had het op een of andere manier wel gehoord en vond het een stuk minder spannend en ook een stuk minder mooi en bijzonder.
Ik was de Ierse band, of eigenlijk het alter ego van de uit Dublin afkomstige Conor J. O'Brien, daarom al min of meer vergeten, maar toen een paar dagen geleden een nieuwe plaat van Villagers op de mat viel, was ik toch weer nieuwsgierig.
Laat ik maar met de deur in huis vallen. Met The Art Of Pretending To Swim heeft Villagers de oude vorm weer hervonden of zelfs overtroffen. Conor J. O'Brien heeft de touwtjes nog wat steviger in handen dan in het verleden en heeft een heel bijzonder geluid in elkaar geknutseld. Naar verluid verloor de Ier zich in eerste instantie volledig in de techniek, maar gelukkig is hij uiteindelijk ook de popliedjes niet vergeten.
De nieuwe plaat van Villagers val op door een geluid dat bestaat uit vele lagen, vele instrumenten en het is een geluid waarin elektronische en organische klanken bijzonder fraai samen vloeien. Het is een geluid dat bovendien weer wat spannender en dynamischer is dan dat op de vorige twee platen van Villagers. Conor J. O’Brien smeedt op The Art Of Pretending To Swim ook nog eens meerdere genres aan elkaar en schakelt bovendien makkelijk tussen ingetogen en wat meer uptempo klanken en tussen uiterst ingetogen songs en rijk georkestreerde songs.
Openingstrack Again laat goed horen wat Villagers momenteel te bieden heeft. Het duurt even voor je de vele lagen in de instrumentatie weet te ontrafelen en dan zijn er ook nog flink wat samples toegevoegd. Hierop liggen de mooi verzorgde zanglijnen en alles is verpakt in een song waarvan je alleen maar kunt houden.
Villagers manoeuvreerde op haar vorige platen tussen folk, pop en rock en dat zijn genres die ook op The Art Of Pretending To Swim terugkeren. Conor J. O’Brien beperkt zich echter zeker niet tot de gebaande Villagers paden en flirt ook met 80s pop (ik hoor geregeld wat van Aztec Camera), jazz en zelfs R&B en soul. Het levert een serie heerlijk melodieuze songs op en het zijn songs die zowel lekker in het gehoor liggen als de fantasie prikkelen.
Veel songs op The Art Of Pretending To Swim klinken loom en dromerig, maar de plaat heeft ook een wat melancholische ondertoon. Zeker als de zon onder is komt de muziek van Villagers uitstekend tot zijn recht en verwarmt en verlicht het de avond en de nacht.
De plaat verdient het ook zeker om met de koptelefoon beluisterd te worden, want dan hoor je pas echt hoe uitvoerig Conor J. O’Brien heeft gesleuteld aan zijn nieuwe songs en hoe knap het allemaal in elkaar steekt. Nieuwe geluiden duiken op en verdwijnen weer en elektronische klanken kunnen zomaar evolueren in echte strijkers of andersom.
Ik was echt goed uitgekeken op de muziek van Villagers, maar The Art Of Pretending To Swim is in alle opzichten een prachtplaat en misschien zelfs wel de beste die Conor J. O’Brien tot dusver heeft gemaakt. Erwin Zijleman
De digitale versie van de nieuwe plaat van Villagers is ook verkrijgbaar via bandcamp: https://wearevillagers.bandcamp.com/album/the-art-of-pretending-to-swim.
24 september 2018
Christine And The Queens - Chris
Christine And The Queens klinkt wat meer mainstream maar verleidt ook weer nadrukkelijk (vooral met de Franse versie van Chris)
Christine And The Queens was al wereldberoemd in Frankrijk toen het debuut van Héloïse Létissier ook in Nederland warm werd onthaald. Er is lang gewerkt aan de opvolger en die moet gaan zorgen voor wereldheerschappij. Ik geef de wat mainstream klinkende Engelse versie een goede kans, maar geef mij de Franse versie van de plaat maar. Op een of andere manier weet deze versie niet alleen veel meer te verleiden, maar sprankelt en prikkelt het ook veel meer. Lekkere plaat voor en fantastische nazomer.
Christine & The Queens was in Frankrijk al onthaald als een sensatie toen het alter ego van Héloïse Létissier in de lente van 2015 voor het eerst opdook in Nederland. Chaleur Humaine, het debuut van de uit Nantes afkomstige muzikante, bleek een hele goede en vooral volstrekt onweerstaanbare plaat.
Héloïse Létissier citeerde op haar debuut nadrukkelijk uit de archieven van de zwoele Franse popmuziek, maar bleek ook heel goed te hebben geluisterd naar de meest succesvolle popmuziek uit de Verenigde Staten en naar de elektronische popmuziek van de laatste decennia. Chaleur Humaine koppelde hierdoor Franse verleiding aan de aanstekelijkheid van de Amerikaanse popprinsessen en durfde ook nog eens buiten de lijntjes te kleuren met een avontuurlijk elektronisch geluid en teksten in zowel het Engels als het Frans.
Het debuut van Christine And The Queens kleurde de lente van 2015 bijzonder aangenaam in en deed absoluut uitzien naar meer. Voor dat meer heeft Héloïse Létissier de tijd genomen, want inmiddels zijn we ruim drie jaar verder. Christine And The Queens scoorde met haar debuut ver buiten de eigen landsgrenzen, maar voor de sterrenstatus zat dat Frans misschien toch wel wat in de weg. Het is pragmatisch opgelost, want de nieuwe plaat van de Franse muzikante komt zowel in een Engelse als in een Franse versie.
De platenmaatschappij gaat er van uit dat we in Nederland de Engelse versie het meest zullen waarderen, dus die krijgen we als eerste voorgeschoteld. Ik hoor op Chris zeker wat terug van het zo knappe debuut van Christine And The Queens, maar de plaat klinkt ook wel wat meer mainstream en citeert nadrukkelijker uit de Amerikaanse popmuziek dan uit de Franse. Vergeleken met de Amerikaanse popprinsessen klinkt Héloïse Létissier echter nog altijd een stuk avontuurlijker en het Franse accent zorgt nog altijd voor een zwoel tintje.
De Engelstalige songs op Chris luisteren lekker weg, maar zo onderscheidend als het debuut vind ik het niet meer. Het meest onderscheidend zijn wat mij betreft de zich wat langzamer voortslepende en wat broeierigere songs, waarin Christine And The Queens een net wat meer eigen geluid laat horen en ook nadrukkelijker het avontuur opzoekt en verrast met elektronische accenten die een brede kennis van de elektronische popmuziek verraden.
Na de Engelse versie heb ik uiteraard ook de Franse versie beluisterd en die bevalt me echt veel beter. Ik had niet verwacht dat taal zoveel verschil zou maken, maar op de Franse versie van Chris hoor ik veel meer van het briljante debuut van de Française, hoor ik meer avontuur en veel meer verleiding. Waar de Engelse versie wat gewoontjes klinkt, zorgt de Franse versie van Chris meteen voor zonnestralen en ben ik toch weer flink onder de indruk van Christine And The Queens. Laat die nazomer dus maar beginnen en heel lang duren. Erwin Zijleman
Christine And The Queens was al wereldberoemd in Frankrijk toen het debuut van Héloïse Létissier ook in Nederland warm werd onthaald. Er is lang gewerkt aan de opvolger en die moet gaan zorgen voor wereldheerschappij. Ik geef de wat mainstream klinkende Engelse versie een goede kans, maar geef mij de Franse versie van de plaat maar. Op een of andere manier weet deze versie niet alleen veel meer te verleiden, maar sprankelt en prikkelt het ook veel meer. Lekkere plaat voor en fantastische nazomer.
Christine & The Queens was in Frankrijk al onthaald als een sensatie toen het alter ego van Héloïse Létissier in de lente van 2015 voor het eerst opdook in Nederland. Chaleur Humaine, het debuut van de uit Nantes afkomstige muzikante, bleek een hele goede en vooral volstrekt onweerstaanbare plaat.
Héloïse Létissier citeerde op haar debuut nadrukkelijk uit de archieven van de zwoele Franse popmuziek, maar bleek ook heel goed te hebben geluisterd naar de meest succesvolle popmuziek uit de Verenigde Staten en naar de elektronische popmuziek van de laatste decennia. Chaleur Humaine koppelde hierdoor Franse verleiding aan de aanstekelijkheid van de Amerikaanse popprinsessen en durfde ook nog eens buiten de lijntjes te kleuren met een avontuurlijk elektronisch geluid en teksten in zowel het Engels als het Frans.
Het debuut van Christine And The Queens kleurde de lente van 2015 bijzonder aangenaam in en deed absoluut uitzien naar meer. Voor dat meer heeft Héloïse Létissier de tijd genomen, want inmiddels zijn we ruim drie jaar verder. Christine And The Queens scoorde met haar debuut ver buiten de eigen landsgrenzen, maar voor de sterrenstatus zat dat Frans misschien toch wel wat in de weg. Het is pragmatisch opgelost, want de nieuwe plaat van de Franse muzikante komt zowel in een Engelse als in een Franse versie.
De platenmaatschappij gaat er van uit dat we in Nederland de Engelse versie het meest zullen waarderen, dus die krijgen we als eerste voorgeschoteld. Ik hoor op Chris zeker wat terug van het zo knappe debuut van Christine And The Queens, maar de plaat klinkt ook wel wat meer mainstream en citeert nadrukkelijker uit de Amerikaanse popmuziek dan uit de Franse. Vergeleken met de Amerikaanse popprinsessen klinkt Héloïse Létissier echter nog altijd een stuk avontuurlijker en het Franse accent zorgt nog altijd voor een zwoel tintje.
De Engelstalige songs op Chris luisteren lekker weg, maar zo onderscheidend als het debuut vind ik het niet meer. Het meest onderscheidend zijn wat mij betreft de zich wat langzamer voortslepende en wat broeierigere songs, waarin Christine And The Queens een net wat meer eigen geluid laat horen en ook nadrukkelijker het avontuur opzoekt en verrast met elektronische accenten die een brede kennis van de elektronische popmuziek verraden.
Na de Engelse versie heb ik uiteraard ook de Franse versie beluisterd en die bevalt me echt veel beter. Ik had niet verwacht dat taal zoveel verschil zou maken, maar op de Franse versie van Chris hoor ik veel meer van het briljante debuut van de Française, hoor ik meer avontuur en veel meer verleiding. Waar de Engelse versie wat gewoontjes klinkt, zorgt de Franse versie van Chris meteen voor zonnestralen en ben ik toch weer flink onder de indruk van Christine And The Queens. Laat die nazomer dus maar beginnen en heel lang duren. Erwin Zijleman
23 september 2018
Suede - The Blue Hour
Suede wordt in haar tweede jeugd alleen maar beter en beter en levert een meesterwerk af
Suede begon een paar jaar geleden aan haar tweede jeugd en voltooit na Bloodsports en Night Thoughts met The Blue Hour een heuse trilogie. Ook op haar nieuwe plaat klinkt Suede afwisselend groots en meeslepend en wonderschoon en sprookjesachtig. De arrangementen zijn prachtig, Brett Anderson zingt beter dan ooit en de songs zijn van een bijzonder hoog niveau. The Blue Hour laat echo’s uit het eigen verleden horen, maar sleept er ook van alles bij, waardoor deze plaat alleen maar mooier en boeiender wordt. Ik vind hem misschien wel beter dan alles dat de band hiervoor maakte.
Bij de Britse band Suede wordt wat mij betreft te vaak gemijmerd over die memorabele eerste en tweede plaat. Natuurlijk waren het titelloze debuut uit 1993 en Dog Man Star uit 1994, beiden gemaakt met stergitarist Bernard Butler, van een onwaarschijnlijk hoog niveau en zijn het tot op de dag van vandaag zeer invloedrijke platen, maar persoonlijk vind ik de meeste andere platen van de band uit Londen niet veel minder.
Head Music uit 1999 en A New Morning uit 2002 waren natuurlijk wel een stuk minder goed, maar Coming Up uit 1997, Bloodsports uit 2013 en Night Thoughts uit 2016 konden zich wat mij betreft best meten met de beste platen van Suede en misschien vind ik de laatste zelfs wel de beste plaat die de Britse band tot dusver maakte.
Het deze week verschenen The Blue Hour voltooit de trilogie die met Bloodsports en Night Thoughts werd ingezet en is wederom een hele sterke plaat. The Blue Hour opent heerlijk donker en bombastisch of zelfs overweldigend met een track die zo het laatste seizoen van Game Of Thrones kan inluiden. Het is een prachtige start van een album dat meerdere gezichten van Suede laat zien.
In de tweede track schuift zanger Brett Anderson in de eerste noten dicht tegen Morrissey aan, waardoor Suede in één keer het gat tussen de muziek van The Smiths en de Britpop van de jaren 90 dicht. Hier blijft het niet bij, want in het tweede deel van de track komen ook nog wat flarden progrock voorbij en gaat Suede nog wat verder terug in de geschiedenis van de Britse rockmuziek.
Brett Anderson bepaalde met zijn zeer expressieve vocalen voor een belangrijk deel het geluid waarmee Suede ooit doorbrak, maar persoonlijk vind ik dat de Brit veel beter is gaan zingen de laatste jaren. Zeker in de bombastische tracks, waarin de strijkers flink aanzwellen, en in de tracks die flirten met 70s glamrock gaat de Brit nog flink los, maar hij kan inmiddels ook gewoon mooi zingen.
Net als op de vorige platen uit de trilogie die met Bloodsports werd ingezet, schiet Suede meerdere kanten op. De band kan flink uitpakken, maar ook prachtig ingetogen of zelfs sprookjesachtig klinken, wat The Blue Hour voorziet van veel dynamiek. De band blijft hierbij trouw aan de eigen muzikale erfenis, maar durft ook te vernieuwen, waardoor er sinds het fraaie Night Thoughts weer een stap is gezet.
Het zorgt er voor dat je flink heen en weer wordt geslingerd door de tijd en het ene moment het memorabele debuut van de band herbeleefd, het volgende moment nog een of twee decennia verder terug gaat, om uiteindelijk toch weer in het heden te belanden.
Ik vind de zang op de plaat zoals eerder gezegd beter dan op de vroege platen en ook in muzikaal opzicht is Suede alleen maar gegroeid, waarbij gitarist Richard Oakes er inmiddels in geslaagd is om Bernard Butler te doen vergeten met betoverend mooie gitaarlijnen en de gelouterde producer Alan Moulder heeft gezorgd voor een werkelijk prachtig geluid.
Voor een echte topplaat draait alles uiteindelijk om de songs en ook die zijn op The Blue Hour van hoog niveau. Suede imponeert met bombastische orkanen van geluid en wonderschone ingetogen passages, maar komt ook op de proppen met songs die direct blijven hangen en een goed gevoel geven. Het zorgt er voor dat The Blue Hour, net als zijn twee voorgangers, indruk maakt en het zou me niet verbazen wanneer de plaat uiteindelijk boven deze twee voorgangers uit stijgt, wat absoluut een prestatie van formaat is. Erwin Zijleman
Suede begon een paar jaar geleden aan haar tweede jeugd en voltooit na Bloodsports en Night Thoughts met The Blue Hour een heuse trilogie. Ook op haar nieuwe plaat klinkt Suede afwisselend groots en meeslepend en wonderschoon en sprookjesachtig. De arrangementen zijn prachtig, Brett Anderson zingt beter dan ooit en de songs zijn van een bijzonder hoog niveau. The Blue Hour laat echo’s uit het eigen verleden horen, maar sleept er ook van alles bij, waardoor deze plaat alleen maar mooier en boeiender wordt. Ik vind hem misschien wel beter dan alles dat de band hiervoor maakte.
Bij de Britse band Suede wordt wat mij betreft te vaak gemijmerd over die memorabele eerste en tweede plaat. Natuurlijk waren het titelloze debuut uit 1993 en Dog Man Star uit 1994, beiden gemaakt met stergitarist Bernard Butler, van een onwaarschijnlijk hoog niveau en zijn het tot op de dag van vandaag zeer invloedrijke platen, maar persoonlijk vind ik de meeste andere platen van de band uit Londen niet veel minder.
Head Music uit 1999 en A New Morning uit 2002 waren natuurlijk wel een stuk minder goed, maar Coming Up uit 1997, Bloodsports uit 2013 en Night Thoughts uit 2016 konden zich wat mij betreft best meten met de beste platen van Suede en misschien vind ik de laatste zelfs wel de beste plaat die de Britse band tot dusver maakte.
Het deze week verschenen The Blue Hour voltooit de trilogie die met Bloodsports en Night Thoughts werd ingezet en is wederom een hele sterke plaat. The Blue Hour opent heerlijk donker en bombastisch of zelfs overweldigend met een track die zo het laatste seizoen van Game Of Thrones kan inluiden. Het is een prachtige start van een album dat meerdere gezichten van Suede laat zien.
In de tweede track schuift zanger Brett Anderson in de eerste noten dicht tegen Morrissey aan, waardoor Suede in één keer het gat tussen de muziek van The Smiths en de Britpop van de jaren 90 dicht. Hier blijft het niet bij, want in het tweede deel van de track komen ook nog wat flarden progrock voorbij en gaat Suede nog wat verder terug in de geschiedenis van de Britse rockmuziek.
Brett Anderson bepaalde met zijn zeer expressieve vocalen voor een belangrijk deel het geluid waarmee Suede ooit doorbrak, maar persoonlijk vind ik dat de Brit veel beter is gaan zingen de laatste jaren. Zeker in de bombastische tracks, waarin de strijkers flink aanzwellen, en in de tracks die flirten met 70s glamrock gaat de Brit nog flink los, maar hij kan inmiddels ook gewoon mooi zingen.
Net als op de vorige platen uit de trilogie die met Bloodsports werd ingezet, schiet Suede meerdere kanten op. De band kan flink uitpakken, maar ook prachtig ingetogen of zelfs sprookjesachtig klinken, wat The Blue Hour voorziet van veel dynamiek. De band blijft hierbij trouw aan de eigen muzikale erfenis, maar durft ook te vernieuwen, waardoor er sinds het fraaie Night Thoughts weer een stap is gezet.
Het zorgt er voor dat je flink heen en weer wordt geslingerd door de tijd en het ene moment het memorabele debuut van de band herbeleefd, het volgende moment nog een of twee decennia verder terug gaat, om uiteindelijk toch weer in het heden te belanden.
Ik vind de zang op de plaat zoals eerder gezegd beter dan op de vroege platen en ook in muzikaal opzicht is Suede alleen maar gegroeid, waarbij gitarist Richard Oakes er inmiddels in geslaagd is om Bernard Butler te doen vergeten met betoverend mooie gitaarlijnen en de gelouterde producer Alan Moulder heeft gezorgd voor een werkelijk prachtig geluid.
Voor een echte topplaat draait alles uiteindelijk om de songs en ook die zijn op The Blue Hour van hoog niveau. Suede imponeert met bombastische orkanen van geluid en wonderschone ingetogen passages, maar komt ook op de proppen met songs die direct blijven hangen en een goed gevoel geven. Het zorgt er voor dat The Blue Hour, net als zijn twee voorgangers, indruk maakt en het zou me niet verbazen wanneer de plaat uiteindelijk boven deze twee voorgangers uit stijgt, wat absoluut een prestatie van formaat is. Erwin Zijleman
Prince - Piano & A Microphone 1983
Obscuur pareltje van Prince uit de overvolle kluizen van de Paisley Park Studios
Sinds de trieste dood van Prince wordt er volop gespeculeerd over al het moois dat uit de kluizen van de Paisley Park Studios moet gaan komen. Vooralsnog valt de oogst helaas erg tegen, maar de eerste worp uit de archieven is een bijzondere. Prince zit achter de piano en is gewoon lekker aan het spelen. Af en toe komt er een flard van een hit voorbij, maar het genie uit Minneapolis neemt ook de tijd voor lange improvisaties. Het is er wat mij betreft een voor de echte fans en die zullen blij zijn met deze release. Een mooi en bijzonder inkijkje in het muzikale leven van een van de grootheden uit de geschiedenis van de popmuziek.
In de eerste week van november 2015 gonsde het van de geruchten over een op handen zijnde Europese tour van Prince. Een datum in Parijs leek bevestigd en andere Europese steden zouden snel volgen. Het zou niet zomaar een tour worden, want tijdens de Piano & A Microphone Tour zou Prince niet met een band optreden, maar het doen met een vleugel en een microfoon.
Na de aanslagen in Parijs van 15 november ging er voorlopig een streep door de Europese tak van de tour en vertrok Prince naar Australië. In 2016 volgden nog een aantal Amerikaanse optredens, de laatste precies een week voor zijn trieste dood. In Europa moesten we het doen met een enkel filmpje dat aan de strenge controles van het Prince management wist te ontsnappen, maar heel lang waren deze filmpjes niet te zien.
Een paar maanden geleden werd de release van Piano & A Microphone aangekondigd, later omgedoopt tot Piano & A Microphone 1983. Een enigszins misleidende titel, want met de allerlaatste tour van Prince heeft het natuurlijk niets te maken. Piano & A Microphone 1983 bestaat uit opnames die in 1983 op een cassettebandje terecht kwamen. Waarschijnlijk nooit bedoeld om nog eens officieel uitgebracht te worden, maar vanwege de link met de allerlaatste concerten van een van de beste performers aller tijden waren de vergeten opnames van Prince achter zijn piano opeens waardevol.
Maakt dit Piano & A Microphone ook een interessante release? Het is lastig om hier een goed antwoord op te geven. Bij een breed publiek zal deze plaat waarschijnlijk niet aanslaan en de echte fans hadden een deel van de opnames al lang in huis. Blijft de Prince fan zonder verzamelwoede over en tot deze groep reken ik mezelf.
Ik heb Piano & A Microphone 1983 inmiddels een aantal keren beluisterd en vind het absoluut een fascinerende plaat. Op hetzelfde moment is het een plaat die ik waarschijnlijk niet heel veel ga beluisteren. Een groot deel van Piano & A Microphone 1983 bestaat uit lange piano improvisaties en klinken als een jamsessie. Prince speelt verrassend jazzy en voegt hier en daar wat vocalen toe, die weer verrassend soulvol klinken.
Zowel het pianospel als de vocalen klinken ondanks de matige geluidskwaliteit geweldig, maar ik hoor persoonlijk toch net wat liever de geniale popliedjes van het genie uit Minneapolis. Tegenover de lange improvisaties staan wat flarden van hits. Een minuutje Purple Rain, twee minuutjes Strange Relationship; het valt wat uit de toon tussen de lange improvisaties.
Toen ik Piano & A Microphone 1983 wat op de achtergrond liet voortkabbelen vond ik het maar een hoop gepiel, maar als je met wat meer aandacht luistert, is het toch weer genieten van Prince. De man stond in 1983 nog aan het begin van zijn carrière, maar het talent druipt er van af.
Het blijft doodzonde dat de Piano & A Microphone tour Europa nooit heeft gehaald en deze plaat maakt dat niet helemaal of zelfs helemaal niet goed. Met een beetje fantasie kun je echter wel bedenken hoe het geklonken zou hebben in 2015, wat een extra dimensie toevoegt aan deze ruwe demo’s uit de kluizen van de Paisley Park Studios. En nu snel een mooie release van een van zijn allerlaatste concerten, want ook daar moet flink wat materiaal van zijn. Open de kluizen van de Paisley Park Studios. Erwin Zijleman
Sinds de trieste dood van Prince wordt er volop gespeculeerd over al het moois dat uit de kluizen van de Paisley Park Studios moet gaan komen. Vooralsnog valt de oogst helaas erg tegen, maar de eerste worp uit de archieven is een bijzondere. Prince zit achter de piano en is gewoon lekker aan het spelen. Af en toe komt er een flard van een hit voorbij, maar het genie uit Minneapolis neemt ook de tijd voor lange improvisaties. Het is er wat mij betreft een voor de echte fans en die zullen blij zijn met deze release. Een mooi en bijzonder inkijkje in het muzikale leven van een van de grootheden uit de geschiedenis van de popmuziek.
In de eerste week van november 2015 gonsde het van de geruchten over een op handen zijnde Europese tour van Prince. Een datum in Parijs leek bevestigd en andere Europese steden zouden snel volgen. Het zou niet zomaar een tour worden, want tijdens de Piano & A Microphone Tour zou Prince niet met een band optreden, maar het doen met een vleugel en een microfoon.
Na de aanslagen in Parijs van 15 november ging er voorlopig een streep door de Europese tak van de tour en vertrok Prince naar Australië. In 2016 volgden nog een aantal Amerikaanse optredens, de laatste precies een week voor zijn trieste dood. In Europa moesten we het doen met een enkel filmpje dat aan de strenge controles van het Prince management wist te ontsnappen, maar heel lang waren deze filmpjes niet te zien.
Een paar maanden geleden werd de release van Piano & A Microphone aangekondigd, later omgedoopt tot Piano & A Microphone 1983. Een enigszins misleidende titel, want met de allerlaatste tour van Prince heeft het natuurlijk niets te maken. Piano & A Microphone 1983 bestaat uit opnames die in 1983 op een cassettebandje terecht kwamen. Waarschijnlijk nooit bedoeld om nog eens officieel uitgebracht te worden, maar vanwege de link met de allerlaatste concerten van een van de beste performers aller tijden waren de vergeten opnames van Prince achter zijn piano opeens waardevol.
Maakt dit Piano & A Microphone ook een interessante release? Het is lastig om hier een goed antwoord op te geven. Bij een breed publiek zal deze plaat waarschijnlijk niet aanslaan en de echte fans hadden een deel van de opnames al lang in huis. Blijft de Prince fan zonder verzamelwoede over en tot deze groep reken ik mezelf.
Ik heb Piano & A Microphone 1983 inmiddels een aantal keren beluisterd en vind het absoluut een fascinerende plaat. Op hetzelfde moment is het een plaat die ik waarschijnlijk niet heel veel ga beluisteren. Een groot deel van Piano & A Microphone 1983 bestaat uit lange piano improvisaties en klinken als een jamsessie. Prince speelt verrassend jazzy en voegt hier en daar wat vocalen toe, die weer verrassend soulvol klinken.
Zowel het pianospel als de vocalen klinken ondanks de matige geluidskwaliteit geweldig, maar ik hoor persoonlijk toch net wat liever de geniale popliedjes van het genie uit Minneapolis. Tegenover de lange improvisaties staan wat flarden van hits. Een minuutje Purple Rain, twee minuutjes Strange Relationship; het valt wat uit de toon tussen de lange improvisaties.
Toen ik Piano & A Microphone 1983 wat op de achtergrond liet voortkabbelen vond ik het maar een hoop gepiel, maar als je met wat meer aandacht luistert, is het toch weer genieten van Prince. De man stond in 1983 nog aan het begin van zijn carrière, maar het talent druipt er van af.
Het blijft doodzonde dat de Piano & A Microphone tour Europa nooit heeft gehaald en deze plaat maakt dat niet helemaal of zelfs helemaal niet goed. Met een beetje fantasie kun je echter wel bedenken hoe het geklonken zou hebben in 2015, wat een extra dimensie toevoegt aan deze ruwe demo’s uit de kluizen van de Paisley Park Studios. En nu snel een mooie release van een van zijn allerlaatste concerten, want ook daar moet flink wat materiaal van zijn. Open de kluizen van de Paisley Park Studios. Erwin Zijleman
22 september 2018
Billy F Gibbons - The Big Bad Blues
Billy Gibbons ontdoet het geluid van ZZ Top van het laagje chroom en herontdekt de blues
Ik heb absoluut een zwak voor de platen die ZZ Top sinds Eliminator heeft gemaakt, maar zou de band toch ook graag weer eens horen zonder de volle productie en alle opsmuk en elektronica. Of dat ooit gaat gebeuren weet ik niet, maar met de soloplaat van gitarist Billy Gibbons kan ik ook zeker uit de voeten. Gibbons keert samen met een hecht spelende band terug naar de bluesrock uit de beginjaren van zijn band en sleept deze muziek het heden in. Af en toe is het nog steeds zwaar geproduceerd, maar The Big Bad Blues bevat gelukkig ook flink wat “Big Bad Blues”. Heerlijke plaat.
Gitarist Billy Gibbons stond in 1970 aan de basis van de band ZZ Top. De band uit Houston, Texas, brak met haar derde plaat, het in 1973 verschenen Tres Hombres, definitief door naar een groot publiek en had vervolgens tien jaar lang het patent op rauwe en aanstekelijke bluesrock met invloeden uit de hard rock, de Southern rock en de boogie.
In 1983 haakte ZZ Top met succes aan bij het destijds net gelanceerde MTV en wist het een nieuw publiek aan zich te binden. De band deed dat niet alleen met een aantal gelikte videoclips waarin het trio zich liet omringen door snelle auto’s en mooie vrouwen, maar ook het vertrouwde ZZ Top geluid kreeg een facelift en werd verrijkt met een batterij synthesizers en sequencers.
Het is een geluid dat de band sindsdien heeft vastgehouden, al waren er op het geweldige La Futura uit 2012 ook wel wat hints naar de vroege platen van de Texaanse band te horen. Het is inmiddels al weer zes jaar stil rond ZZ Top, maar gitarist Billy Gibbons zit niet stil. Drie jaar geleden maakte hij als Billy Gibbons & the BFG’s het bijzondere Perfectamundo, waarop de ZZ Top achtige bluesrock werd verrijkt met Cubaanse ritmes en nog wat extra elektronica.
Deze week duikt Billy Gibbons opnieuw op met het onder de naam Billy F Gibbons verschenen The Big Bad Blues. De titel suggereert dat Billy Gibbons dit keer eens een onvervalste blues plaat heeft gemaakt, maar dat is niet helemaal waar. Ook op The Big Blad Blues kiest de Amerikaanse gitarist zo af en toe voor een volle productie of zelfs wat elektronica, al is het maar om zijn stem wat op te poetsen of om het geluid op de plaat wat voller te laten klinken.
The Big Blad Blues sluit hierdoor goed aan op de platen die ZZ Top sinds Eliminator heeft gemaakt, maar het is wel net wat meer rauwe blues dan de band van Billy Gibbons de afgelopen decennia heeft gemaakt, waardoor de plaat ook raakt aan het vroege werk van ZZ Top.
Net als op de platen van ZZ Top legt een strakke ritmesectie een zeer solide basis en mag Billy Gibbons indruk maken met heerlijk gitaarwerk. Het is gitaarwerk dat de tradities van de bluesrock eert en dat hier en daar wordt vergezeld door een scheurende mondharmonica. Het kleurt mooi bij de rauwe strot van Billy Gibbons, die inmiddels flink wat gruis op zijn stembanden heeft.
Ook op zijn soloplaat heeft Billy Gibbons gekozen voor een bij vlagen vol en behoorlijk dichtgesmeerd geluid. Daar moet je van houden, maar mij bevalt het wel. Billy Gibbons maakt op The Big Blad Blues immers niet alleen goudeerlijke blues, maar slaagt er ook in om anders te klinken dan de meeste andere platen in het genre.
Hier en daar smokkelt de Texaanse gitarist natuurlijk met elektronica, maar over het algemeen genomen ligt The Big Blad Blues uiteindelijk toch redelijk dicht bij een rauwe bluesrock plaat zonder opsmuk. Zeker wanneer Billy Gibbons het tempo laag houdt voegt hij iets toe aan de muziek die hij met ZZ Top heeft gemaakt de afgelopen decennia. En wanneer hij dicht tegen de muziek van zijn band aan schurkt is The Big Bad Blues natuurlijk een prima alternatief voor het al weer zes jaar oude La Futura. Een win-win situatie als je het mij vraagt. Erwin Zijleman
Ik heb absoluut een zwak voor de platen die ZZ Top sinds Eliminator heeft gemaakt, maar zou de band toch ook graag weer eens horen zonder de volle productie en alle opsmuk en elektronica. Of dat ooit gaat gebeuren weet ik niet, maar met de soloplaat van gitarist Billy Gibbons kan ik ook zeker uit de voeten. Gibbons keert samen met een hecht spelende band terug naar de bluesrock uit de beginjaren van zijn band en sleept deze muziek het heden in. Af en toe is het nog steeds zwaar geproduceerd, maar The Big Bad Blues bevat gelukkig ook flink wat “Big Bad Blues”. Heerlijke plaat.
Gitarist Billy Gibbons stond in 1970 aan de basis van de band ZZ Top. De band uit Houston, Texas, brak met haar derde plaat, het in 1973 verschenen Tres Hombres, definitief door naar een groot publiek en had vervolgens tien jaar lang het patent op rauwe en aanstekelijke bluesrock met invloeden uit de hard rock, de Southern rock en de boogie.
In 1983 haakte ZZ Top met succes aan bij het destijds net gelanceerde MTV en wist het een nieuw publiek aan zich te binden. De band deed dat niet alleen met een aantal gelikte videoclips waarin het trio zich liet omringen door snelle auto’s en mooie vrouwen, maar ook het vertrouwde ZZ Top geluid kreeg een facelift en werd verrijkt met een batterij synthesizers en sequencers.
Het is een geluid dat de band sindsdien heeft vastgehouden, al waren er op het geweldige La Futura uit 2012 ook wel wat hints naar de vroege platen van de Texaanse band te horen. Het is inmiddels al weer zes jaar stil rond ZZ Top, maar gitarist Billy Gibbons zit niet stil. Drie jaar geleden maakte hij als Billy Gibbons & the BFG’s het bijzondere Perfectamundo, waarop de ZZ Top achtige bluesrock werd verrijkt met Cubaanse ritmes en nog wat extra elektronica.
Deze week duikt Billy Gibbons opnieuw op met het onder de naam Billy F Gibbons verschenen The Big Bad Blues. De titel suggereert dat Billy Gibbons dit keer eens een onvervalste blues plaat heeft gemaakt, maar dat is niet helemaal waar. Ook op The Big Blad Blues kiest de Amerikaanse gitarist zo af en toe voor een volle productie of zelfs wat elektronica, al is het maar om zijn stem wat op te poetsen of om het geluid op de plaat wat voller te laten klinken.
The Big Blad Blues sluit hierdoor goed aan op de platen die ZZ Top sinds Eliminator heeft gemaakt, maar het is wel net wat meer rauwe blues dan de band van Billy Gibbons de afgelopen decennia heeft gemaakt, waardoor de plaat ook raakt aan het vroege werk van ZZ Top.
Net als op de platen van ZZ Top legt een strakke ritmesectie een zeer solide basis en mag Billy Gibbons indruk maken met heerlijk gitaarwerk. Het is gitaarwerk dat de tradities van de bluesrock eert en dat hier en daar wordt vergezeld door een scheurende mondharmonica. Het kleurt mooi bij de rauwe strot van Billy Gibbons, die inmiddels flink wat gruis op zijn stembanden heeft.
Ook op zijn soloplaat heeft Billy Gibbons gekozen voor een bij vlagen vol en behoorlijk dichtgesmeerd geluid. Daar moet je van houden, maar mij bevalt het wel. Billy Gibbons maakt op The Big Blad Blues immers niet alleen goudeerlijke blues, maar slaagt er ook in om anders te klinken dan de meeste andere platen in het genre.
Hier en daar smokkelt de Texaanse gitarist natuurlijk met elektronica, maar over het algemeen genomen ligt The Big Blad Blues uiteindelijk toch redelijk dicht bij een rauwe bluesrock plaat zonder opsmuk. Zeker wanneer Billy Gibbons het tempo laag houdt voegt hij iets toe aan de muziek die hij met ZZ Top heeft gemaakt de afgelopen decennia. En wanneer hij dicht tegen de muziek van zijn band aan schurkt is The Big Bad Blues natuurlijk een prima alternatief voor het al weer zes jaar oude La Futura. Een win-win situatie als je het mij vraagt. Erwin Zijleman
21 september 2018
The Smoking Flowers - Let's Die Together
Amerikaans duo grijpt je bij de strot met een beetje roots, veel rock en vocalen die uit de tenen komen
Bij een duo uit Nashville dat in het verleden is vergeleken met Gram Parsons en Emmylou Harris had ik iets totaal anders verwacht, maar de intense rock op Let's Die Together van The Smoking Flowers overtuigt uiteindelijk makkelijk, al is het maar vanwege de geweldige zang die keer op keer vanuit de tenen komt en er voor zorgt dat de plaat aan komt als de spreekwoordelijke mokerslag. Een mokerslag waaraan overigens steeds wat meer roots wordt toegevoegd. Bijzondere plaat.
Het is op het moment al lastig om te kiezen uit alle releases die volop aandacht krijgen van platenmaatschappijen en de pers en dan zijn er ook nog al die platen die het doen met veel minder aandacht. Het zijn platen die ik meestal maar even vluchtig kan beluisteren en die dus direct indruk moeten maken.
Let’s Die Together van The Smoking Flowers deed dit en maakt sindsdien alleen maar meer indruk.
The Smoking Flowers is een Amerikaans duo dat bestaat uit Kim en Scott Collins. De twee zijn getrouwd, maken al ruim twintig jaar muziek en hebben de nodige ups en downs achter zich gelaten. Voordat ik de nieuwe plaat van het duo beluisterde, kwam ik een recensie van hun vorige plaat tegen en deze plaat werd vergeleken met de duetten van Gram Parsons en Emmylou Harris, maar ook de vergelijking met Sonny & Cher dook op.
Wanneer je country of 60s duetten verwacht is Let’s Die Together waarschijnlijk wel even schrikken, want Kim en Scott Collins gaan er op hun nieuwe plaat hier en daar stevig tegenaan en kiezen vooral voor een stevig rockgeluid. Het is een rockgeluid dat hier en daar zelfs tegen de hardrock aan schuurt, maar door de fraaie samenzang van de twee klinkt het toch net wat anders.
Kim en Scott Collins zijn allebei voorzien van een lekkere rauwere strot en zingen of hun leven er van af hangt. Ik hoor in de stevige tracks op de plaat niets meer van Gram Parsons of Emmylou Harris. Let’s Die Together klinkt als een stevige versie van Cock Robin, een hele rauwe versie van The Civil Wars of als Heart in haar beste dagen.
Wanneer The Smoking Flowers kiezen voor rock hoor je geen moment dat de twee afkomstig zijn uit Nashville, maar wanneer gas wordt terug genomen duiken toch wat invloeden uit de Amerikaanse rootsmuziek op. Het is een keuze die op Let’s Die Together niet vaak wordt gemaakt, want de plaat draait toch vooral om rock, al neemt aan het einde van de plaat het aandeel van rootsmuziek toe.
Het tweetal uit Nashville kiest hierbij vooral voor groots klinkende rockmuziek die het uitstekend zal doen op de Amerikaanse radio, maar gewoontjes wordt het gelukkig nooit. Het lekker in gehoor liggende rockgeluid op de plaat, met een stuwende ritmesectie en heerlijk gitaarwerk, durft immers flink buiten de lijntjes te kleuren en wordt verder flink opgestuwd door de gepassioneerde en intense zang van Kim en Scott Collins.
Na de openingstrack was ik overtuigd van de kwaliteiten van het tweetal, maar vervolgens heb ik nog wel flink moeten wennen aan de muziek van The Smoking Flowers. Zeker in de stevigere tracks komt er een muur van geluid uit de speakers en duurt het even voor je hoort hoe goed het allemaal is. Eenmaal gewend blijkt Let’s Die Together een verslavende plaat waarop steeds meer op zijn plek valt, waarna het echtpaar uit Nashville je steeds steviger bij de strot grijpt met haar intense muziek en de fantastische zang op de plaat. Erwin Zijleman
Let’s Doe Together van The Smoking Flowers is verkrijgbaar via hun bandcamp pagina: https://thesmokingflowers.bandcamp.com/album/lets-die-together.
Bij een duo uit Nashville dat in het verleden is vergeleken met Gram Parsons en Emmylou Harris had ik iets totaal anders verwacht, maar de intense rock op Let's Die Together van The Smoking Flowers overtuigt uiteindelijk makkelijk, al is het maar vanwege de geweldige zang die keer op keer vanuit de tenen komt en er voor zorgt dat de plaat aan komt als de spreekwoordelijke mokerslag. Een mokerslag waaraan overigens steeds wat meer roots wordt toegevoegd. Bijzondere plaat.
Het is op het moment al lastig om te kiezen uit alle releases die volop aandacht krijgen van platenmaatschappijen en de pers en dan zijn er ook nog al die platen die het doen met veel minder aandacht. Het zijn platen die ik meestal maar even vluchtig kan beluisteren en die dus direct indruk moeten maken.
Let’s Die Together van The Smoking Flowers deed dit en maakt sindsdien alleen maar meer indruk.
The Smoking Flowers is een Amerikaans duo dat bestaat uit Kim en Scott Collins. De twee zijn getrouwd, maken al ruim twintig jaar muziek en hebben de nodige ups en downs achter zich gelaten. Voordat ik de nieuwe plaat van het duo beluisterde, kwam ik een recensie van hun vorige plaat tegen en deze plaat werd vergeleken met de duetten van Gram Parsons en Emmylou Harris, maar ook de vergelijking met Sonny & Cher dook op.
Wanneer je country of 60s duetten verwacht is Let’s Die Together waarschijnlijk wel even schrikken, want Kim en Scott Collins gaan er op hun nieuwe plaat hier en daar stevig tegenaan en kiezen vooral voor een stevig rockgeluid. Het is een rockgeluid dat hier en daar zelfs tegen de hardrock aan schuurt, maar door de fraaie samenzang van de twee klinkt het toch net wat anders.
Kim en Scott Collins zijn allebei voorzien van een lekkere rauwere strot en zingen of hun leven er van af hangt. Ik hoor in de stevige tracks op de plaat niets meer van Gram Parsons of Emmylou Harris. Let’s Die Together klinkt als een stevige versie van Cock Robin, een hele rauwe versie van The Civil Wars of als Heart in haar beste dagen.
Wanneer The Smoking Flowers kiezen voor rock hoor je geen moment dat de twee afkomstig zijn uit Nashville, maar wanneer gas wordt terug genomen duiken toch wat invloeden uit de Amerikaanse rootsmuziek op. Het is een keuze die op Let’s Die Together niet vaak wordt gemaakt, want de plaat draait toch vooral om rock, al neemt aan het einde van de plaat het aandeel van rootsmuziek toe.
Het tweetal uit Nashville kiest hierbij vooral voor groots klinkende rockmuziek die het uitstekend zal doen op de Amerikaanse radio, maar gewoontjes wordt het gelukkig nooit. Het lekker in gehoor liggende rockgeluid op de plaat, met een stuwende ritmesectie en heerlijk gitaarwerk, durft immers flink buiten de lijntjes te kleuren en wordt verder flink opgestuwd door de gepassioneerde en intense zang van Kim en Scott Collins.
Na de openingstrack was ik overtuigd van de kwaliteiten van het tweetal, maar vervolgens heb ik nog wel flink moeten wennen aan de muziek van The Smoking Flowers. Zeker in de stevigere tracks komt er een muur van geluid uit de speakers en duurt het even voor je hoort hoe goed het allemaal is. Eenmaal gewend blijkt Let’s Die Together een verslavende plaat waarop steeds meer op zijn plek valt, waarna het echtpaar uit Nashville je steeds steviger bij de strot grijpt met haar intense muziek en de fantastische zang op de plaat. Erwin Zijleman
Let’s Doe Together van The Smoking Flowers is verkrijgbaar via hun bandcamp pagina: https://thesmokingflowers.bandcamp.com/album/lets-die-together.
20 september 2018
AVEC - Heaven/Hell
Oostenrijkse singer-songwriter was hooguit een belofte, maar is de belofte opeens ver voorbij
Op haar debuut hoorde ik twee jaar geleden hooguit wat aardige dingen, maar wat heeft AVEC nu een goede plaat gemaakt. De Oostenrijkse singer-songwriter zingt opeens fantastisch en verrast niet alleen met popliedjes vol melancholie, maar ook met heerlijk zonnige popliedjes en met popliedjes vol avontuur en verrassing. Het zijn popliedjes die direct memorabel klinken en een flinke boost krijgen door de geweldige productie van de Ier Tommy McLaughlin, die prachtig werk heeft afgeleverd. En Heaven/Hell wordt echt alleen maar mooier en indrukwekkender.
Oostenrijk associeer ik niet direct met goede popmuziek, maar als ik flink in het geheugen graaf komen natuurlijk wel de prachtplaten van Soap & Skin boven drijven.
Het is al heel lang stil rond het alter ego van Anja Plaschg (naar verluid verschijnt later dit jaar dan eindelijk een nieuwe plaat na een aantal jaren die werden gevuld met acteerwerk), dus er is ruimte voor ander Oostenrijks talent.
De leegte die Soap & Skin is achtergelaten wordt deels opgevuld door AVEC. Het alter ego van de 23 jaar oude Miriam Hufnagl debuteerde twee jaar geleden met een ingetogen plaat vol melancholie. Misschien nog niet zo donker als de muziek van haar landgenote Soap & Skin, maar dat AVEC het leven niet door een roze bril bekijkt werd snel duidelijk.
Het debuut van de Oostenrijkse singer-songwriter viel me wel op door een bijzondere stem en een goed gevoel voor popliedjes die iets met je doen, maar uiteindelijk stak de plaat wat mij betreft niet voldoende boven het maaiveld uit. Het onlangs verschenen Heaven/Hell doet dat wel.
Ook op haar nieuwe plaat valt AVEC op met een bijzondere stem en maakt ze popliedjes vol gevoel en melancholie, maar dit keer is er meer. Veel meer. Openingstrack Love is vrijwel onmiddellijk een memorabel popliedje en het is er voor de afwisseling eens een om vrolijk van te worden. AVEC klonk op haar debuut nog wat meisjesachtig en onvast, maar op Heaven/Hell is de Oostenrijkse muzikante veel beter gaan zingen. Dit is gelukkig niet ten koste gegaan van het bijzondere geluid, waarmee Miriam Hufnagl aansluiting vindt bij soortgenoten als Birdy en Lorde.
Heaven/Hell opent zoals gezegd verrassend opgewerkt en de plaat bevat meer tracks die zonnestralen de ruimte geven. AVEC is haar melancholische inslag zeker niet kwijtgeraakt en contrasteert de zonnigere klanken vaak met wat donkere wolken in de expliciete teksten en in haar zang. De melancholie keert volledig terug in de uiterst ingetogen en meer folkie songs op de plaat. Ook bij beluistering van deze songs valt op dat de Oostenrijkse muzikanten beter is gaan zingen en dat haar songs dieper graven.
Heaven/Hell werd opgenomen in Ierland in de studio van Tommy McLaughlin, die de plaat ook produceerde. Het zei me niet direct iets, maar de Ier werkte in het verleden met onder andere Villagers, SOAK en Hannah Peel). Met de nieuwe plaat van AVEC heeft de Ierse producer een kunststukje afgeleverd. Alles klinkt even mooi en aanstekelijk, waarbij elektronica en organische klanken mooi samen vloeien, maar de muziek van AVEC klinkt ook avontuurlijk en sluit bovendien prachtig aan bij haar mooie stem.
Het heeft er voor gezorgd dat ik flink van deze plaat ben gaan houden en vooralsnog wordt Heaven/Hell me alleen maar dierbaarder. Echt veel te mooi en bijzonder om te laten liggen. En stop niet bij de misschien wel erg hitgevoelige openingstracks. Erwin Zijleman
Op haar debuut hoorde ik twee jaar geleden hooguit wat aardige dingen, maar wat heeft AVEC nu een goede plaat gemaakt. De Oostenrijkse singer-songwriter zingt opeens fantastisch en verrast niet alleen met popliedjes vol melancholie, maar ook met heerlijk zonnige popliedjes en met popliedjes vol avontuur en verrassing. Het zijn popliedjes die direct memorabel klinken en een flinke boost krijgen door de geweldige productie van de Ier Tommy McLaughlin, die prachtig werk heeft afgeleverd. En Heaven/Hell wordt echt alleen maar mooier en indrukwekkender.
Oostenrijk associeer ik niet direct met goede popmuziek, maar als ik flink in het geheugen graaf komen natuurlijk wel de prachtplaten van Soap & Skin boven drijven.
Het is al heel lang stil rond het alter ego van Anja Plaschg (naar verluid verschijnt later dit jaar dan eindelijk een nieuwe plaat na een aantal jaren die werden gevuld met acteerwerk), dus er is ruimte voor ander Oostenrijks talent.
De leegte die Soap & Skin is achtergelaten wordt deels opgevuld door AVEC. Het alter ego van de 23 jaar oude Miriam Hufnagl debuteerde twee jaar geleden met een ingetogen plaat vol melancholie. Misschien nog niet zo donker als de muziek van haar landgenote Soap & Skin, maar dat AVEC het leven niet door een roze bril bekijkt werd snel duidelijk.
Het debuut van de Oostenrijkse singer-songwriter viel me wel op door een bijzondere stem en een goed gevoel voor popliedjes die iets met je doen, maar uiteindelijk stak de plaat wat mij betreft niet voldoende boven het maaiveld uit. Het onlangs verschenen Heaven/Hell doet dat wel.
Ook op haar nieuwe plaat valt AVEC op met een bijzondere stem en maakt ze popliedjes vol gevoel en melancholie, maar dit keer is er meer. Veel meer. Openingstrack Love is vrijwel onmiddellijk een memorabel popliedje en het is er voor de afwisseling eens een om vrolijk van te worden. AVEC klonk op haar debuut nog wat meisjesachtig en onvast, maar op Heaven/Hell is de Oostenrijkse muzikante veel beter gaan zingen. Dit is gelukkig niet ten koste gegaan van het bijzondere geluid, waarmee Miriam Hufnagl aansluiting vindt bij soortgenoten als Birdy en Lorde.
Heaven/Hell opent zoals gezegd verrassend opgewerkt en de plaat bevat meer tracks die zonnestralen de ruimte geven. AVEC is haar melancholische inslag zeker niet kwijtgeraakt en contrasteert de zonnigere klanken vaak met wat donkere wolken in de expliciete teksten en in haar zang. De melancholie keert volledig terug in de uiterst ingetogen en meer folkie songs op de plaat. Ook bij beluistering van deze songs valt op dat de Oostenrijkse muzikanten beter is gaan zingen en dat haar songs dieper graven.
Heaven/Hell werd opgenomen in Ierland in de studio van Tommy McLaughlin, die de plaat ook produceerde. Het zei me niet direct iets, maar de Ier werkte in het verleden met onder andere Villagers, SOAK en Hannah Peel). Met de nieuwe plaat van AVEC heeft de Ierse producer een kunststukje afgeleverd. Alles klinkt even mooi en aanstekelijk, waarbij elektronica en organische klanken mooi samen vloeien, maar de muziek van AVEC klinkt ook avontuurlijk en sluit bovendien prachtig aan bij haar mooie stem.
Het heeft er voor gezorgd dat ik flink van deze plaat ben gaan houden en vooralsnog wordt Heaven/Hell me alleen maar dierbaarder. Echt veel te mooi en bijzonder om te laten liggen. En stop niet bij de misschien wel erg hitgevoelige openingstracks. Erwin Zijleman