Bocephus King is het alter ego van de Canadese muzikant J.L. Perry. Aan het eind van de jaren 90 en het begin van de jaren 00 maakte hij een aantal platen die het volgens de overlevering vooral in Nederland en Italiƫ goed deden. Desondanks zijn de platen mij volledig ontgaan, waardoor de boodschap dat het na een aantal jaren stilte uitgebrachte Willie Dixon God Damn! wel eens een van de betere rootsplaten van 2011 zou kunnen zijn vooral met de nodige scepsis werd ontvangen. Het is scepsis die heel snel plaats maakte voor diepe bewondering, want wat is Willie Dixon God Damn! een goede plaat. Bocephus King opent zijn eerste plaat in zeven jaar met een op het eerste gehoor nonchalant deuntje, maar het is een deuntje dat vervolgens niet meer uit je hoofd te krijgen is. Het is iets wat geldt voor veel songs op Willie Dixon God Damn!. Het zijn lekker in het gehoor liggende songs die binnen een bijzonder breed spectrum van de Amerikaanse rootsmuziek uit de voeten kunnen. Hier en daar hoor je duidelijk invloeden van Bruce Springsteen en zijn E-Street Band, maar in de wat stevigere rocksongs schuift Bocephus King ook moeiteloos op in de richting van Kings Of Leon. Hiertegenover staan meer ingetogen songs die geen geheim maken van bewondering voor het werk van Bob Dylan, J.J. Cale en vooral Ry Cooder. Ondanks de duidelijk herkenbare invloeden klinkt de muziek van Bocephus King anders dan die van alle genoemde inspiratiebronnen. De meeste songs op Willie Dixon God Damn! doen zwoel aan en doen hier en daar bovendien vermoeden dat Daniel Lanois achter de knoppen van de mengtafel zal (wat overigens niet zo is). Bocephus King vermengt op Willie Dixon God Damn! op uiterst knappe en opvallende wijze allerlei stijlen in songs die opvallen door de bijzondere ritmes en de steeds weer anders klinkende vocalen. Het stemgeluid van Bocephus King is net zo gevarieerd als het stijlenpalet op Willie Dixon God Damn!. In de wat stoerdere rocksongs hoor je bijna Billy Idol Eyes Without A Face zingen, maar ook een jonge Springsteen, Willy Deville, de al eerder genoemde Daniel Lanois en David Hidalgo (Los Lobos) schuiven voorbij. Het is een stem die prima past bij de vaak wat ongrijpbare, maar tegelijkertijd ook bijzonder pakkende songs van Bocephus King. J.L. Perry vertelt op Willie Dixon God Damn! prachtige verhalen waarin je steeds weer nieuwe dingen ontdekt. In een aantal songs wordt de spanning verhoogd door een ijzige viool, Afrikaanse ritmes of toegevoegde achtergrondgeluiden, maar de meeste songs moeten het hebben van hun eenvoud en pure emotie. Of ik wat gemist heb aan de eerdere platen van Bocephus King moet ik nog uitzoeken, maar Willie Dixon God Damn! is een waar meesterwerk. Waar de meeste rootsmuzikanten keurig binnen de lijntjes kleuren, maakt Bocephus King er een zwierige kliederboel van. Het is even wennen, maar ach wat is het uiteindelijk mooi. Erwin Zijleman