Ik heb inmiddels al 22 jaar een enorm zwak voor de muziek van Edie Brickell. In 1989 debuteerde ze, samen met haar band The New Bohemians, met het prachtige Shooting Rubberbands At The Stars. Het was liefde op het eerste gezicht. Op het debuut van Edie Brickell viel en valt dan ook helemaal niets aan te merken. Shooting Rubberbands At The Stars was en is een plaat met geweldige popliedjes, sprankelende muziek en vrijwel onweerstaanbare vocalen. De waarheid van Johan Cruiff (“elk voordeel heb zijn nadeel”) bleek echter ook voor Edie Brickell onverbiddelijk op te gaan. Met Shooting Rubberbands At The Stars had ze de lat voor zichzelf zo hoog gelegd dat de altijd al lastige tweede plaat alleen maar tegen kon vallen, zelfs als Edie Brickell een plaat van een vergelijkbaar niveau uit zou brengen. Het in 1990 verschenen Ghost Of A Dog was van een vergelijkbaar niveau (achteraf bezien was de plaat misschien zelfs wel beter dan het zo bewierookte debuut), maar desondanks flopte de plaat genadeloos. Toen Edie Brickell vier jaar later zonder band terugkeerde met het wel wat tegenvallende (maar zeker niet slechte) Picture Perfect Morning, hadden de critici de messen geslepen en werd de voormalige lieveling van de critici en de muziekliefhebber gefileerd en afgeserveerd. Het leek meteen het einde van de carrière van Edie Brickell. Tijd heelt echter alle wonden en Edie Brickell keerde in 2003 dan ook vol goede moed terug met het uitstekende Volcano, waarna ze op het in 2006 verschenen Stranger Things zelfs weer met The New Bohemians op de proppen kwam. De afgelopen jaren had Edie Brickell meerdere ijzers in het vuur (zo vormt ze samen met echtgenoot Paul Simon’s zoon Harper Simon The Heavy Circles en maakt ze deel uit van The Gaddabouts), maar acht jaar na Volcano is het eindelijk weer eens tijd voor een echte soloplaat. Edie Brickell’s titelloze comeback plaat is een plaat die ongetwijfeld weer de vergelijking aan zal moeten gaan met Shooting Rubberbands At The Stars, maar de plaat komt het best tot zijn recht wanneer je deze vergelijking achterwege laat. Op haar titelloze zesde plaat laat Edie Brickell horen dat ze nog altijd muziek maakt die er toe doet. De plaat ligt duidelijk in het verlengde van Volcano en werd voor het overgrote deel met hetzelfde team gemaakt, met ook dit keer een belangrijke rol voor gitarist/producer Charlie Sexton. De titelloze zesde van Edie Brickell is een bijzonder lekkere plaat met tijdloze singer-songwriter muziek. Het is een plaat die zich niet beperkt tot één genre en het is bovendien een plaat waarop in vocaal en muzikaal opzicht alles klopt. De nieuwe plaat van Edie Brickell is boven alles een plaat met popliedjes waarop je eigenlijk alleen maar verliefd kunt worden, net zoals dat 22 geleden het geval was op Shooting Rubberbands At The Stars. Kortom, weer een Edie Brickell plaat waar je als muziekliefhebber heel blij mee moet zijn, wat de critici ook beweren. Erwin Zijleman
31 januari 2011
29 januari 2011
Lia Ices - Grown Unknown
Als jonge vrouwelijke singer-songwriter kun je op het moment twee dingen doen om op te vallen in het momenteel bijna onwaarschijnlijk grote aanbod in dit genre: 1) je borduurt voort op het allerbeste dat het genre tot dusver heeft voortgebracht en probeert hier in kwalitatief opzicht bij aan te sluiten of 2) je zoekt naar een eigen geluid dat afstand neemt van de conventies uit het verleden. Beide opties zijn niet zonder gevaar. In het eerste geval loop je het risico om als achterhaald en overbodig te worden bestempeld, terwijl je in het tweede geval het gevaar loopt om buiten de boot te vallen omdat je niet in een hokje past en daarom niet wordt opgemerkt. De gulden middenweg is natuurlijk een combinatie van beiden en dit is de weg die de Amerikaanse singer-songwriter Lia Ices bewandelt. Haar onlangs verschenen debuut Grown Unknown sluit aan de ene kant aan op flink wat hoogtepunten uit de platenkast, maar laat aan de andere kant een eigenzinnig geluid horen dat met beide benen in het heden staat. Waneer Lia Ices haar songs betrekkelijk sober aankleedt sluit ze hier en daar naadloos aan bij zowel de Britse als Amerikaanse singer-songwriter muziek uit de vroege jaren 70, maar wanneer wordt gekozen een vol en rijk georkestreerd geluid kom je eerder uit bij Agnes Obel, wat mij betreft één van de belangrijkste ontdekkingen van 2010. Grown Unknown is een plaat die uitnodigt tot het noemen van namen. Dat levert een zeer divers rijtje namen op, waaronder die van Joni Mitchell (het 70s geluid), Kate Bush (het oog voor experiment), The Cocteau Twins (de sfeer), Sinead O’Connor en The Cranberries (de zang), Cat Power (de onderkoelde passie), Leslie Feist (het verleidelijke) en de al eerder genoemde Agnes Obel (de rijke orkestraties) niet mogen ontbreken. Het lijstje namen is zo divers dat op voorhand waarschijnlijk niemand zich iets voor kan stellen bij de muziek op Grown Unknown, wat alleen maar is op te lossen door naar deze plaat te luisteren. Daar zul je niet snel spijt van krijgen want Grown Unknown is een vat vol tegenstrijdigheden dat de fantasie blijft prikkelen. Kil en warm, bombastisch en sober, experimenteel en toegankelijk, een kabbelend beekje en een kolkende rivier, een zware beproeving en een ongekend genot; het zijn maar een paar van de tegenstrijdigheden die je op Grown Unknown worden voorgeschoteld. Op het debuut van Lia Ices valt verschrikkelijk veel te ontdekken, maar ondertussen maakt de Amerikaanse ook gewoon muziek waarvan je onmiddellijk de lentekriebels krijgt. Direct bij eerste beluistering werd ik genadeloos verleid door de muziek van Lia Ices, maar inmiddels heeft de speelse flirt plaats gemaakt voor echte liefde en diepe bewondering. Grown Unknown is een ongelooflijk knappe en ongelooflijk aangename plaat. Heerlijk. Erwin Zijleman
28 januari 2011
Amos Lee - Mission Bell
Amos Lee leek een paar jaar geleden uit te groeien tot een grote ster, maar na zijn fraaie titelloze debuut uit 2005 en het nog mooiere Supply And Demand uit 2006, liet de muzikant uit Philadelphia het wat afweten met zijn derde plaat Last Days At The Lodge (2008), waarop de magie opeens was verdwenen. Hiermee leek Amos Lee ongewild in de voetsporen te treden van de man met wie hij misschien wel het meest is vergeleken, Bill Withers. Na drie jaar bezinning is Amos Lee echter terug en dit keer levert hij weer wel een plaat af die er toe doet. Ook Mission Bell is weer verschenen op het roemruchte Blue Note label en laat een geluid horen dat weer wat dichter bij de eerste twee platen van Amos Lee ligt. Mission Bell werd opgenomen in Arizona, onder leiding van Calexico’s Joey Burns, maar is geen plaat vol Mexicaanse trompetten geworden (al zijn ze heel af en toe wel te horen). Op Mission Bell doet Amos Lee precies waar hij goed in is en vertolkt hij voornamelijk redelijk ingetogen songs vol soul, blues, folk, jazz en country invloeden. Amos Lee doet hierbij iets wat maar weinig zangers lukt; hij slaat steeds weer en brug tussen al deze genres. Mission Bell klinkt hierdoor zowel als een soulplaat, een folkplaat en een countryplaat en in alle gevallen is het geluid van Amos Lee authentiek. Joey Burns is normaal gesproken niet vies van een lekker vol geluid en heeft ook het geluid op Mission Bell flink opgepoetst. Het geluid dat Joey Burns neerzet is rijk en warm, maar op een of andere manier klinkt het ook sober, waardoor de stem van Amos Lee alle ruimte krijgt. Dat is een wijs besluit, want Amos Lee is gezegend met een heerlijk soulvol geluid, dat ook nog eens is voorzien van een aangenaam ruw randje. Mission Bell is een goed voorbeeld van een plaat die direct aangenaam klinkt en indruk maakt, maar je hoort pas hoe goed het allemaal is wanneer je hem vaker hebt gehoord. Op het eerste gehoor klinkt het allemaal erg mooi maar wel wat gewoontjes, maar wanneer alle puzzelstukjes op hun plaats vallen blijkt hoe knap het allemaal in elkaar steekt en hoe Amos Lee bijna achteloos een aantal lastig onder één noemer te brengen genres weet te verenigen. Voor de afwisseling duiken hier en daar wat muzikale gasten van naam en faam op, onder wie Sam Beam (Iron & Wine), Pieta Brown, Lucinda Williams en Willie Nelson, maar alles draait op Mission Bell om Amos Lee. Amos Lee verenigt op Mission Bell het beste van vele werelden en doet dit op even aangename als knappe wijze. Het zag er even somber uit, maar met Mission Bell maakt Amos Lee de belofte van zijn eerste twee platen alsnog waar. Meer dan waar durf ik zelfs te zeggen. Erwin Zijleman
27 januari 2011
Cloud Nothings - Cloud Nothings
Dylan Baldi knutselde zijn muziek tot dusver thuis in elkaar met eenvoudige middelen, maar voor het debuut van zijn band (of eigenlijk alter ego) Cloud Nothings, week hij voor het eerst uit naar een echte studio en een professionele producer. Voor het geluid dat hij produceert maakt het niet eens zo heel veel uit, want het titelloze debuut van Cloud Nothings rammelt aan alle kanten. Dat is goed nieuws, want juist dit rammelende karakter maakt van dit debuut zo’n aangename plaat. Dylan Baldi maakt als Cloud Nothings ruwe popliedjes met honingzoete refreinen en melodieën. De gitaren zijn noisy, de vocalen vaak rauw, maar ondertussen komt wel het ene na het andere perfecte popliedje voorbij. Het zijn popliedjes die nooit langer dan 3 minuten duren, waardoor de 11 popliedjes op dit debuut in totaal nog geen half uur beslaan. Dat is kort, maar het is genoeg. De popliedjes van Dylan Baldi zijn zo energiek dat je na een half uur naar adem hapt en toe bent aan iets rustigers. Je hebt dan wel een half uur geweldige popmuziek achter de kiezen. De muziek van Cloud Nothings lijkt wel wat op de muziek van Wavves of The Soft Pack, maar Dylan Baldi maakt ook geen geheim van zijn bewondering voor Nirvana, Hüsker Dü, The Strokes, Weezer, Brian Wilson, en zo kan ik nog wel wat namen noemen. Dylan Baldi keert voor het debuut van Cloud Nothings de platenkast van zijn ouders om, haalt het leukste er uit en voorziet dit vervolgens van een punky attitude, ADHD-achtige energie en een extra bitterzoet suikerlaagje. Niet alle songs op dit debuut zijn even sterk, maar omdat de songs niet heel lang duren hoef je niet de moeite te nemen om door te zappen, waarna blijkt dat ook de op het eerste gehoor wat mindere goden hun sterke punten hebben. En zo wordt het debuut van Cloud Nothings leuker en leuker. Dylan Baldi maakt als Cloud Nothings muziek zonder enige pretentie of vernieuwingsdrang, maar probeer zijn aanstekelijke popliedjes maar eens te weerstaan. Mij lukt het in ieder geval niet. Het titelloze debuut van Cloud Nothings is een kort maar zeer krachtig plaatje, dat voorlopig nog wel even meekan met de leukste rammelpop van 2011. Erwin Zijleman
26 januari 2011
Elizabeth Cook - Welder
De Amerikaanse Elizabeth Cook maakt op het eerste gehoor traditioneel aandoende countrymuziek . Dat is in Nederland geen garantie voor aandacht van de media. Integendeel zelfs. Nu gaat mijn hart over het algemeen ook niet sneller kloppen van de muziek die vooral voor de Amerikaanse countrystations op de radio wordt gemaakt, maar de vorige cd van Elizabeth Cook, het in 2007 verschenen Balls, vond ik toch een behoorlijk goede plaat. De sterke productie van Rodney Crowell speelde hierbij zeker een rol, maar Elizabeth Cook wist me ook met haar emotievolle stem met bescheiden snik diep te raken. Ook voor haar nieuwe plaat, het oorspronkelijk al in het voorjaar van 2010 verschenen Welder, heeft Elizabeth Cook een producer van naam en faam weten te strikken, want niemand minder dan Don Was nam plaats achter de knoppen. De vanuit Nashville, Tennessee, opererende Elizabeth Cook heeft ook met Welder weer een plaat gemaakt die goed zal zijn ontvangen in haar thuisbasis en vaak zal zijn gedraaid op de countrystations, maar ook voor de liefhebbers van net wat alternatievere country heeft Elizabeth Cook het nodige te bieden. Elizabeth Cook voldoet met haar looks en sound weliswaar aan de conventies van de contemporary country, maar ze treedt ook meer dan eens buiten de gebaande paden. Hier en daar is haar geluid net wat steviger en kruipt ze voorzichtig in de richting van Miranda Lambert en Gretchen Wilson, maar ook van een portie zwartgalligheid die in Nashville zeker niet gewoon is, is Elizabeth Cook zeker niet vies. Don Was en de muzikanten die Elizabeth Cook op Welder omringen (onder wie grootheden als Rodney Crowell, Buddy Miller en Dwight Yoakam) zorgen voor een afwisselend en smaakvol geluid dat gelukkig niet alleen maar binnen de lijntjes kleurt en volop ruimte biedt aan de indrukwekkende vocalen van Elizabeth Cook. En indrukwekkend zijn deze vocalen. De Amerikaanse beschikt over een flink bereik en heeft een aangenaam geluid. Het belangrijkste pluspunt van haar vocalen is echter het feit dat ze op overtuigende en geloofwaardige wijze flink wat gevoel in haar vocalen weet te leggen. Waar ik de meeste countryzangeressen in het traditionele hokje niet geloofwaardig vind, geloof ik ieder woord dat Elizabeth Cook zingt. Het is doodzonde dat een te ver doorgevoerde hokjesgeest een Nederlandse doorbraak van Elizabeth Cook tot dusver voorkomt, want qua niveau kan Welder absoluut mee met de betere rootsplaten van de laatste maanden. Of zoals haar Nederlandse promotor het verwoordt: “Met Welder promoveert Elizabeth Cook definitief naar de eredivisie van de vrouwen-Americana en mag ze aanschuiven bij Gillian Welch, Lucinda Williams en Emmylou Harris”. Het is een stevige uitspraak die ik alleen maar kan ondersteunen. Welder is een prachtige plaat van een tot dusver volkomen ten onrechte genegeerde zangeres. Erwin Zijleman
25 januari 2011
Gregg Allman - Low Country Blues
De muziek van The Allman Brothers Band is voor mij nog altijd een blinde vlek. Hun legendarische live-plaat At Fillmore East heb ik nog wel in de kast staan, maar daar komt hij eigenlijk nooit uit moet ik toch wel enigszins beschaamd bekennen. Van het solowerk van Gregg Allman (overigens geen imposante stapel) heb ik zelfs helemaal niets in de kast staan, maar als iemand een plaat maakt met T-Bone Burnett achter de knoppen ben ik direct nieuwsgierig. Op Gregg Allman’s eerste soloplaat sinds het inmiddels al weer 14 jaar oude Searching For Simplicity, vinden we niet alleen T-Bone Burnett achter de knoppen, maar duiken ook heel wat roemruchte muzikanten op, onder wie pianist Dr. John, gitarist Doyle Bramhall II, drummer Jay Bellerose en bassist Dennis Crouch. Omdat de songwriting skills van Gregg Allman de afgelopen decennia flink wat te wensen over lieten, vertrouwt het gezelschap voor de songs op een serie obscure en wat minder obscure bluescovers en traditionals. Het is een beproefd concept dat vooral goed werkt wanneer alle muzikanten op dreef zijn en er ook nog eens met veel plezier en inspiratie muziek wordt gemaakt. Aan deze randvoorwaarden is voldaan op Low Country Blues, want wat is dit een sterke plaat. Low Country Blues is een vlag die de lading uitstekend dekt, want de meeste songs op deze plaat passen prima in het hokje Southern Blues. Gregg Allman is ondanks zijn leeftijd (63) en de nodige ernstige gezondheidsproblemen die hem de afgelopen jaren parten speelden nog uitstekend bij stem en ook op de vorm van zijn muzikale medestanders valt helemaal niets aan te merken. Het geluid op Low Country Blues kan worden getypeerd als oerdegelijk, maar het overtuigt van de eerste tot de laatste noot; een prestatie die deels op het conto van T-Bone Burnett mag worden geschreven. De scepticus zal onmiddellijk beweren dat het wel erg mager is om na 14 jaar slechts met een serie covers op de proppen te komen en zal zich afvragen of T-Bone Burnett deze plaat ook niet had kunnen maken met flink wat andere bluesmuzikanten. Deze scepticus moet ik voor een deel gelijk geven, maar aan de andere kant draagt Gregg Allman met zijn zo herkenbare stem en zijn legendarische status wat mij betreft zeker bij aan de kwaliteit van het eindresultaat. Low Country Blues hoeft wat mij betreft niet de hemel in te worden geprezen als een meesterwerk of zelfs al een uitzonderlijke plaat, maar het is wel een prima bluesplaat waarop weinig tot niets valt aan te merken. Is het genoeg om deze plaat te scharen onder de krenten uit de pop? Wat mij betreft wel. Erwin Zijleman
24 januari 2011
The Jayhawks - Hollywood Town Hall / Tomorrow The Green Grass, Legacy Editions
Zeg “altcountry” en iedereen komt met zijn of haar favorieten in het genre op de proppen. Over mijn favorieten hoef ik niet eens zo heel lang na te denken. Mijn twee favoriete altcountry platen zijn gemaakt door één band: The Jayhawks. De band rond Gary Louris en Mark Olson debuteerde al in 1986 met een plaat die er niet echt toe deed, maar imponeerde voor het eerst met haar derde plaat, Hollywood Town Hall uit 1992; feitelijk één van de platen die het nieuwe genre op de kaart hebben gezet. Opvolger Tomorrow The Green Grass uit 1994 was misschien nog wel mooier, maar hierna was de koek, mede door het vertrek van Mark Olson, snel op, al bleef de band nog tot 2003 platen van wisselend niveau maken. De twee beste platen van de band zijn deze maand opnieuw uitgebracht in een zogenaamde Legacy Edition en maken momenteel weer overuren in mijn cd-speler. De nieuwe editie van Hollywood Town Hall is om onduidelijke redenen wat magerder uitgevoerd dan de nieuwe editie van Tomorrow The Green Grass. Waar de eerste het moet doen met 5 extra bonustracks, is de tweede niet alleen voorzien van vijf extra bonustracks, maar ook nog eens van een extra schijf met maar liefst 18 bonustracks. Veel maakt het overigens niet uit, want zoals zo vaak bevatten de geremasterde versies van de originelen uiteindelijk toch de mooiste muziek. Zowel Hollywood Town Hall als Tomorrow The Green Grass hebben respectievelijk 19 en 17 jaar na dato nog weinig van hun glans verloren. De harmonieën van Gary Louris en Mark Olson zijn nog altijd van een maar zelden geëvenaarde schoonheid en ook de songs op beide platen staan nog altijd als een huis. Waar de songs van The Jayhawks nu vooral lekker in het gehoor liggen, waren de songs aan het begin van de jaren 90 nog behoorlijk baanbrekend. Het vermengen van invloeden uit de traditionele country(rock) en moderne pop en rock was destijds “not done” en werd lang niet door iedereen positief ontvangen. The Jayhawks combineerden deze invloeden op buitengewoon smaakvolle wijze, waarin zowel ruimte was voor ingetogen songs als voor de wat stevigere songs met prima gitaarwerk. Hollywood Town Hall klinkt achteraf bezien wat puurder dan Tomorrow The Green Grass, waarop de band wat frivoler te werk ging en hier en daar flink uitpakte met strijkers, maar beide platen verdienen absoluut het predicaat klassieker. De hoofdmoot is nog altijd van een bijzonder hoog niveau en ook op de bonustracks is weinig aan te merken, al is de meerwaarde van een aantal demo’s op de extra cd bij Tomorrow The Green Grass beperkt. Nee, dan toch liever fantastische songs als Waiting For The Sun, Crowded In The Wings, Take Me With You (When You Go), Blue, en ga zo maar door. De fans van het eerste uur moeten zelf maar bepalen of ze de extra’s voldoende vinden om nogmaals in de buidel te tasten, maar liefhebbers van altcountry die deze platen nog niet in huis hebben, moeten dit absoluut heel snel gaan doen. Beide platen behoren immers nog altijd tot het allerbeste dat 20 jaar altcountry heeft opgeleverd. Erwin Zijleman
23 januari 2011
Iron & Wine - Kiss Each Other Clean
Iron & Wine, de band rond singer-songwriter Samuel Beam, maakt sinds 2002 prachtige platen. Heel productief is Beam niet, maar met The Creek Drank The Cradle (2002), Our Endless Numbered Days (2004), In The Reins (2005) en The Shepherd’s Dog (2007) heeft Iron & Wine toch vier bescheiden meesterwerken op haar naam staan, terwijl de in 2009 verschenen B-kantjes en rarities verzamelaar Around The Well de boeken in is gegaan als een bovengemiddeld goed tussendoortje. Vier jaar na The Shepherd’s Dog werd het zo langzamerhand wel tijd voor nieuw werk van Iron & Wine en gelukkig worden we op onze wenken bediend. Kiss Each Other Clean is wel even wennen of misschien zelfs wel even schrikken. Waar Samuel Beam zijn platen in het verleden opnam in zijn slaapkamer en hierbij vooral uiterst sobere klanken voortbracht, valt de nieuwe plaat van Iron & Wine op door zonnige koortjes, speelse saxofoonklanken, spaarzaam gebruik van elektronica en zelfs funky bassen. Het is een enorme stijlbreuk met het verleden en het is er een die zeker niet door iedereen gewaardeerd zal worden. Zelfs heb ik ook erg moeten wennen aan het West Coast geluid en met name aan de jazz en funk-injecties die hier en daar opduiken op Kiss Each Other Clean, maar nu ik de plaat een aantal malen heb gehoord, begin ik mijn oordeel in positieve zin bij te stellen. Iron & Wine vertelt ook op Kiss Each Other Clean mooie verhalen en maakt nog altijd muziek die de fantasie prikkelt. Wanneer je het nieuwe geluid van de band eenmaal hebt geaccepteerd, werkt het al snel niet meer zo op de zenuwen en gaan dingen in positieve zin opvallen. De zang en de koortjes die in eerste instantie vooral verbazen worden eigenlijk alleen maar mooier en ook het gebruik van de saxofoon (in dit genre toch een wat atypisch instrument) pakt na een aantal luisterbeurten veel beter uit dan bij de eerste kennismaking. Kiss Each Other Clean blijkt al snel een plaat met tijdloze popmuziek die me aan van alles en nog wat doet denken. Aan de platen van Paul McCartney uit de late jaren 70, aan de eerste platen van Rufus Wainwright, aan Chicago, aan 10CC en ga zo maar door. De sfeer op de plaat is prachtig en onder alle opsmuk blijken toch vaak de popliedjes verstopt waarmee Samuel Beam de afgelopen jaren zoveel indruk maakte. Kiss Each Other Clean maakt op het eerste gehoor misschien niet zoveel indruk als de eerder genoemde meesterwerken van Iron & Wine, maar het is een enorme groeiplaat die je moet leren ontdekken en waarderen. Geef de plaat een kans en ik sluit niet uit dat je net zo gaat houden van deze plaat als ik, want momenteel krijg ik echt geen genoeg van de nieuwe Iron & Wine. Erwin Zijleman
21 januari 2011
DeWolff - Orchards/Lupine
Ruim twee jaar geleden was ik behoorlijk onder de indruk van het debuut van DeWolff; een stel jonge honden uit Limburg die op Strange Fruits And Undiscovered Plants op bijzonder indrukwekkende wijze aan de haal gingen met muziek uit de jaren 60 en 70. Ik omschreef het debuut van DeWolff destijds als volgt “Strange Fruits And Undiscovered Plants laat zich beluisteren als een mix van Deep Purple, Cream, Led Zeppelin, Jimi Hendrix en een beetje Pink Floyd en Procol Harum. Oftewel: blues, hardrock, progrock en psychedelica verwerkt in lang uitgesponnen songs met spetterend gitaarwerk en een Hammond orgel dat zowel een subtiele onderlaag als een muur van geluid kan neerzetten. Het is muziek uit een heel ver verleden, maar het is ook muziek die er vier decennia na de hoogtijdagen van de genoemde bands nog steeds toe doet”. Het is een omschrijving die probleemloos kan worden hergebruikt voor de tweede plaat van de band, want op Orchards/Lupine gaat DeWolff verder waar het twee jaar geleden ophield. Dat betekent niet dat Orchards/Lupine hetzelfde klinkt als zijn voorganger, want DeWolff legt dit keer net wat andere accenten. Orchards/Lupine is net wat minder rauw dan zijn voorganger en heeft een voorkeur voor donkere en stemmige klanken, waarin een heuse mellotron me meer dan eens mee terugneemt naar de vroege jaren 70. De in wat grotere hoeveelheid aanwezige toetsen leggen prachtige dromerige tapijten neer, waarop de gitaren lekker kunnen scheuren, waarbij DeWolff weer uitgebreid de tijd neemt en gelukkig niet kijkt op een minuutje meer of minder. Net als Strange Fruits And Undiscovered Plants heeft Orchards/Lupine een geluid dat diep is geworteld in de late jaren 60 en vroege jaren 70 en dat naadloos aansluit bij de psychedelische-, blues-, hard- en prog-rock uit deze tijd. Ondanks het bijzonder authentieke geluid klinkt DeWolff echter nergens gedateerd, wat nog maar eens bewijst hoe tijdloos deze muziek is. Het heeft ook alles te maken met de beleving die DeWolff in haar muziek legt. Op Orchards/Lupine wordt met hart en ziel gemusiceerd, zonder dat dit ten koste is gegaan voor het oog voor details. Vergeleken met zijn voorganger klinkt Orchards/Lupine nog intenser en trefzekerder en valt er nog meer te genieten in de lang uitgesponnen songs die steeds weer nieuwe wegen in slaan. Het is zoals gezegd grotendeels bekend terrein, maar DeWolff doet het allemaal zo goed dat het de eigen muzikale helden naar de kroon steekt. Als ik 70s rock wil horen laat ik Deep Purple, Cream en Pink Floyd momenteel in de kast staan en zet ik Orchards/Lupine van DeWolff op. Een grote compliment kan ik band echt niet maken. Erwin Zijleman
20 januari 2011
Adele - 21
De Britse Adele Atkins debuteerde drie jaar geleden vrijwel op hetzelfde moment als haar uit Wales afkomstige soortgenoot Duffy. Beiden leverden een prima debuut af, waartussen ik maar lastig kon en kan kiezen. Duffy dook een maand of twee geleden al op met haar tweede plaat en nu is het de beurt aan Adele. Kiezen tussen de twee is dit keer een stuk makkelijker. Waar Duffy op Endlessly helaas een flinke stap terug heeft gedaan en maar zeer ten dele weet te overtuigen, laat Adele op 21 zelfs de nodige groei horen. Adele was 19 toen ze haar debuut 19 maakte en was twee jaar ouder toen 21 werd opgenomen. De Britse is flink wat levenslessen wijzer, maar nog altijd even ongelukkig in de liefde, wat ook op 21 flink wat effect heeft op haar gemoedstoestand. Op het emotionele vlak zijn beide platen daarom redelijk vergelijkbaar en ook in vocaal opzicht is er gelukkig niet al teveel veranderd. Terwijl Duffy op haar laatste plaat in een aantal tracks klinkt als een verkouden Lady Gaga, zingt Adele gelukkig nog altijd de sterren van de hemel en is ze eigenlijk alleen maar warmer en doorleefder gaan klinken. Ondanks de duidelijke overeenkomsten is 21 een andere plaat dan zijn voorganger. Dit heeft vooral te maken met de invloeden die Adele dit keer in haar muziek heeft verwerkt. Waar op 19 invloeden uit de blue-eyed soul en pop domineerden, citeert Adele op 21 nadrukkelijker uit de archieven van de 70s singer-songwriter muziek en spelen invloeden uit de Amerikaanse rootsmuziek (blues, gospel en country) een belangrijkere rol. In de single die aan het album vooraf ging, het donkere en dreigende Rolling In The Deep, hoorden wel al een White Stripes achtige beat en zo weet 21 wel vaker te verassen. In een aantal tracks zijn countryinvloeden hoorbaar, maar Adele gaat net zo makkelijk aan de haal met Southern soul, rock of zelfs een vleugje bossanova (in haar cover van The Cure’s Lovesong). Adele verdient uiteraard de meeste credits voor deze fraaie nieuwe plaat, maar ook de producers mogen niet onvermeld blijven. Op 21 werkt Adele zowel samen met één van de hotste Britse producers van het moment (Paul Epworth) als met levende legende Rick Rubin. Met name Rubin weet het beste uit Adele naar boven te halen en lijkt een heel wat verstandigere keuze dan 70s icoon Albert Hammond, die door Duffy werd gestrikt voor haar tweede plaat. Op 19 manifesteerde Adele zich nadrukkelijk als een van de betere Britse (nu-)soul zangeressen van de afgelopen jaren, maar op 21 gaat ze nog een flinke stap verder en schaart ze zich wat mij betreft onder de grote Britse singer-songwriters. Dit doet ze via een flink aantal tracks die verrassende invloeden laten horen, maar het meest overtuigend vind ik Adele toch wanneer ze plaats neemt achter de piano en haar persoonlijke leed op imponerende wijze over je uit stort. In deze tracks klinkt Adele puur en oorspronkelijk, maar heeft ze ook absoluut een eigen geluid. Kippenvel is niet te voorkomen. Duffy mag over de looks en een gelukkig liefdesleven beschikken, maar het is Adele die een plaat heeft gemaakt die zo de boeken in kan als een ware klassieker. 21 is een onwaarschijnlijk goede plaat van een zangeres die zichzelf op alle fronten weet te overtreffen. Gezien het al niet misselijke niveau van 19 mag dit best een onwaarschijnlijke prestatie worden genoemd. Prachtplaat! Erwin Zijleman
19 januari 2011
Tijdschrift: Q 295
Het Britse muziektijdschrift Q bestaat deze maand 25 jaar en pakt daarom een maand na de jaarlijstjes opnieuw uit met een lijstje. Een lijst kan ik beter zeggen, want Q kiest deze maand de 250 beste platen van de afgelopen 25 jaar. Het levert een mooie en indrukwekkende lijst en veel leesplezier op, zeker wanneer het tijdschrift wat langer stil staat bij een plaat dan we van de Q gewend zijn. De lijst inspireerde mij in ieder geval tot het uit de kast trekken van een aantal vergeten platen. Q staat uiteraard ook met beide benen in het heden en komt met mooie artikelen over White Lies en de Manic Street Preachers (de laatste plaat werd in Engeland bejubeld, maar is in Nederland totaal genegeerd) en een aantal kaders over artiesten waarvan we deze maand en de komende maanden meer gaan horen. Als klap op de vuurpijl biedt de nieuwe Q nog eens 21 goed gevulde pagina's met recensies van een hoog niveau. Ze maken mij heel nieuwsgierig naar al het moois dat komen gaat. Erwin Zijleman
Q 295 kan hier worden besteld
Q 295 kan hier worden besteld
The Sand Band - All Through The Night
In Engeland is het debuut van The Sand Band vorige week vrijwel door iedereen enthousiast onthaald, maar in Nederland zie ik tot dusver vooral behoorlijk negatieve reacties. Voor beiden is wat te zeggen denk ik. De band met de bijzonder suffe naam, maakt op het eerste gehoor nogal saaie muziek die keurig binnen de lijntjes blijft. Prima voor die keurige Britten, maar voor ons wat avontuurlijker ingestelde muziekliefhebbers op het eerste gehoor behoorlijk slaapverwekkend. Toch verdient The Sand Band een tweede, derde, vierde en misschien wel vijfde kans, want wanneer het kwartje alsnog valt, blijkt All Through The Night een veel betere plaat dan je in eerste instantie zult vermoeden. Op het eerste gehoor lijkt The Sand Band op nogal fantasieloze wijze het Britpop geluid uit de jaren 90 (een beetje Oasis en wat meer The Verve) en de muziek van Coldplay te vermengen met een Amerikaans rootssausje. “The Verve met wat extra valium en een pedal steel” las ik ergens; het is op het eerste gehoor een trefzekere typering. Wanneer je het debuut van de band uit Liverpool wat vaker hoort, blijken veel songs op het debuut van The Sand Band voorzien van een dubbele bodem en dringt de vergelijking met het in Nederland ook al ten onrechte terzijde geschoven Shack zich op. Aan de andere kant raakt de muziek van The Sand Band, zeker wanneer een flinke dosis melancholie wordt toegevoegd, minstens even nadrukkelijk aan die van Richard Hawley; ook al een muzikant die in Nederland maar zelden op de juiste waarde wordt geschat. De muziek van The Sand Band kabbelt nog altijd ingetogen en aangenaam voort, maar beschikt opeens over de diepgang die de plaat in eerste instantie lijkt te missen. Wanneer je eenmaal overtuigd bent van de kwaliteiten van de band rond David McDonnell (naar verluid ook lid van de nieuwe band van Oasis voorman Noel Gallagher) en Scott Marmion, valt er op All Through The Night steeds meer moois te ontdekken. Onder de wat tamme oppervlakte schiet de muziek van The Sand Band op bijzonder subtiele wijze alle kanten op. De meeste songs op de plaat ontstijgen opeens de Britpop en blijken geworteld in de folkrock van de vroege jaren 70, terwijl een aantal andere tracks voort lijken te borduren op de eerste psychedelische stapjes van The Beatles. Ik moet eerlijk toegeven dat ik in eerste instantie ook niet onder de indruk was van All Through The Night van The Sand Band, maar inmiddels heeft de plaat me te pakken. Het debuut van The Sand Band is weer typisch zo’n plaat waarover je niet te snel moet oordelen. Laat je geen zand in de ogen strooien door de op het eerste gehoor wat gewoontjes aandoende atmosferische klanken. De muziek van The Sand Band sorteert pas haar maximale effect wanneer ook de onderste lagen van het muzikale spectrum van de band de kans hebben gekregen om te rijpen. Dan blijkt All Through The Night opeens niet langer een saaie voortkabbelende plaat, maar een veelbelovend debuut met hele mooie muziek en een goed gemaskeerde onderhuidse spanning. Erwin Zijleman
18 januari 2011
The Decemberists - The King Is Dead
Toen The Decemberists in het voorjaar van 2005 doorbraken met hun derde plaat Picaresque leek de vanuit Portland, Oregon, opererende band verzekerd van een gouden toekomst. Op de platen die volgden (het in de herfst van 2006 uitgebrachte The Crane Wife en het begin 2009 verschenen Hazards Of Love) werden de folkinvloeden die de band zo populair hadden gemaakt echter op een zijspoor geplaatst en kwamen The Decemberists op de proppen met een mix van art-rock, progrock en hardrock, die lang niet bij iedereen in de smaak viel. Persoonlijk was ik nog zeer te spreken over The Crane Wife en kon ik best uit de voeten met de nogal zwaar op de maag liggende rockopera op Hazards Of Love, maar het grote publiek dat de band na Picaresque omarmde haakte grotendeels af, waardoor ook het grote label dat de band na Picaresque tekende er geen brood meer in zag. Mede daarom is de release van de band’s vijfde plaat een bijna geruisloze release. Dat is jammer, want The Decemberists hebben nog altijd veel te bieden, zeker nu de band het pad dat werd ingeslagen op The Crane Wife en Hazards Of Love al weer lijkt te hebben verlaten. Een blik op de gastenlijst is illustratief voor de nieuwe weg die The Decemberists op The King Is Dead zijn ingeslagen. Met R.E.M. gitarist Peter Buck en het duo Gillian Welch/David Rawlings maak je geen rockopera of progrock, maar Amerikaanse rootsmuziek. Op The King Is Dead keren The Decemberists dan ook deels terug naar het geluid van hun eerste drie platen, al is het roots-palet dat de band gebruikt ditmaal veelkleuriger en klinken de meeste songs op The King Is Dead conventioneler dan we van de band gewend zijn. Met name de songs waarop Peter Buck is te horen doen sterk aan het vroege werk van R.E.M. denken, maar de meeste andere songs lijken de mosterd in een nog wat verder verleden te halen. Invloeden uit de folk, country en West Coast pop staan centraal op The King Is Dead, maar gelukkig is de band haar voorliefde voor eigenzinnige indie-pop ook niet helemaal vergeten. Hoewel ik op zich best te spreken was over de twee voorgangers, is luisteren naar The King is Dead een verademing, Waar The Crane Wife en Hazards Of Love een zoekende en gespannen klinkende band lieten horen, valt op de nieuwe plaat alles weer op zijn plaats en wordt er ontspannen en met plezier gemusiceerd. Dit heeft ook wel zijn keerzijde. The King Is Dead luistert zo makkelijk weg en klinkt zo bekend in de oren, dat je je na een aantal luisterbeurten begint af te vragen of het allemaal niet wat te gewoontjes is. Gewoon nog een paar keer proberen is mijn advies. Op een gegeven moment begint deze plaat te groeien en kan ik niet anders dan concluderen dat The Decemberists een plaat hebben gemaakt die veel beter is dan zijn twee voorgangers en een stuk consistenter dan de platen waarmee de band doorbrak. Kortom, de beste van The Decemberists tot dusver. Tijd voor eerherstel. Erwin Zijleman
17 januari 2011
Anna Calvi - Anna Calvi
Naar het debuut van de Brits-Italiaanse Anna Calvi wordt door menigeen al enige tijd reikhalzend uitgekeken. Dat heeft deels te maken met het feit dat zo ongeveer de complete Britse muziekpers haar bij voorbaat al heeft uitgeroepen tot één van de sensaties van 2011 en Anna Calvi inmiddels intens is omarmd door grootheden als Brian Eno (die haar “the biggest thing since Patti Smith” heeft genoemd) en Nick Cave (die haar meenam als supportact tijdens de laatste Grinderman tour). Maar ook het op zijn minst opzienbarende lijstje namen dat wordt genoemd om haar muziek te omschrijven heeft vast bijgedragen aan de nieuwsgierigheid. Om met het laatste te beginnen: wat te denken van een combinatie van Maria Callas, Nina Simone, Edith Piaf, PJ Harvey, Siouxsie Sioux, Nick Cave, David Bowie, Captain Beefheart, Ravel, Debussy, Messien en natuurlijk de al eerder genoemde Patti Smith. Het is een fascinerend lijstje namen, maar persoonlijk hoor ik ze lang niet allemaal terug. Hoewel Anna Calvi ontegenzeggelijk haar eigen stijl en geluid heeft, doet haar titelloze debuut me toch vooral denken aan PJ Harvey. Dit moet overigens direct gerelativeerd worden. Anna Calvi trekt als een kameleon door het complete oeuvre van Polly Jean, pikt ze er af en toe iets uit, maar voegt minstens evenveel toe. Bij beluistering van het debuut van Anna Calvi vallen een aantal dingen op. Allereerst beschikt de Brits-Italiaanse over een imposant stemgeluid dat alle kanten op kan, maar altijd impact heeft op de luisteraar, die overigens niet altijd in positieve zin geroerd zal worden door de stembanden van Anna Calvi. Persoonlijk vind ik haar stem het mooist wanneer ze wat dromerig mijmert, maar ook in de veel stevigere tracks weet Anna Calvi me te overtuigen. Hiernaast heeft ze een voorliefde voor de gitaar, die zo nu en dan een flinke geluidsmuur optrekt, maar ook een zwoel Flamenco deuntje kan spelen en tenslotte blijkt Anna Calvi een meester in het creëren van een bijzondere sfeer, die constant manoeuvreert op het snijvlak van betoverend en naargeestig. De door Rob Ellis (bekend van ... juist ja ... PJ Harvey) zet een geluid neer dat uitstekend dienst kan doen als soundtrack bij de meest spooky films van David Lynch, maar ook uitstekend past bij de bijzondere zang van Anna Calvi. Na enige gewenning vind ik het debuut van Anna Calvi een erg sterke plaat. Het niveau is weliswaar niet constant, maar er staan de nodige prachtsongs op deze plaat en vrijwel alle andere songs laten op zijn minst horen dat we hier te maken hebben met een grote belofte. Op basis van alle lofuitingen en het imposante vergelijkingsmateriaal begon ik met onrealistisch hoge verwachtingen aan de beluistering van deze plaat, maar Anna Calvi heeft me niet teleurgesteld. Vooralsnog schaar ik me dus tussen de Britse muziekpers en de grootheden die Anna Calvi inmiddels tot haar fans mag rekenen en beveel ik haar bijzondere en bij vlagen fascinerende en onweerstaanbaar mooie debuut van harte aan. Erwin Zijleman
16 januari 2011
Tijdschrift: Record Collector 384
Ik heb volgens mij nog nooit een uitgave van Record Collector bekeken, terwijl het Britse tijdschrift inmiddels 384 nummers mee gaat en bij kenners c.q. liefhebbers hoog staat aangeschreven. Het tijdschrift leek me vooral interessant voor een ieder die wil weten of er op zolder nog een lp staat die veel geld waard is, maar Record Collector blijkt veel meer dan dat. Het eerste nummer van 2011 bevat een aantal verrassende jaarlijstjes (met platen die je bijna nergens anders tegen komt), bevat mooie artikelen over vergeten bands (The Cortinas, Argent, Half Man Half Biscuit), recenseert stapels recente maar minder gangbare cd's, DVD's en boeken en besteed natuurlijk aandacht aan de zeldzame lp's, cd's en memorabilia die je hopelijk op zolder hebt liggen. Naar de obscure maar momenteel gewoon verkrijgbare cd van Lisa Miller (de beste psych-pop plaat ooit?) ga ik direct op zoek en zo ben ik in de Record Collector nog wel meer interessante dingen tegen gekomen. Onverwacht veel leesplezier derhalve in een tijdschrift dat ik vanaf nu regelmatig ga lezen. Erwin Zijleman
Record Collector 384 is hier te bestellen
Record Collector 384 is hier te bestellen
Ponderosa - Moonlight Revival
Het uit Atlanta, Georgia, afkomstige Ponderosa heeft volgens AllMusic.com een “classic whiskey-soaked roadhouse sound”. Daarbij denk ik persoonlijk direct aan bands als Lynyrd Skynyrd en The Allman Brothers Band of aan het geluid op Southern Rock Opera van de Drive-By Truckers. Dit is inderdaad allemaal belangrijk vergelijkingsmateriaal, maar het is niet uitputtend. Ponderosa doet op haar debuut Moonlight Revival immers veel meer dan het reproduceren van het legendarische Southern rock geluid uit de vroege jaren 70. Moonlight Revival verkent niet alleen de archieven van de Southern rock, maar schuwt ook uitstapjes richting folk, blues en pure pop niet. Het zijn de laatste invloeden die de puristen waarschijnlijk zullen verjagen, maar voor een ieder die niet vies is van een beetje pop in zijn (roots)rock, valt er op het debuut van Ponderosa heel wat te genieten. De band bestaat uit een stel prima muzikanten, die het klassieke Southern Rock geluid moeiteloos kunnen reproduceren, maar ook in andere genres uit de voeten kunnen, waardoor Ponderosa net zo makkelijk verrast met stuwende rock als met bijna hitgevoelige pop. Het gitaarwerk is over de hele linie dik in orde, het orgeltje zeurt aangenaam door in je hoofd en de ritmesectie doet precies wat het moet doen. De aangename klanken op Moonlight Revival zijn bovendien steeds weer verpakt in songs die flink wat talent laten horen, waardoor de plaat eigenlijk geen zwakke momenten kent. Ster van de band is ongetwijfeld zanger Kalen Nash, die zich met zijn buitengewoon rauwe, bluesy en soulvolle strot wel eens zou kunnen gaan scharen onder de betere zangers in het genre. Omdat ook op de productie van Joe Chiccarelli (White Stripes, My Morning Jacket) helemaal niets valt aan te merken, knalt het debuut van Ponderosa uit de speakers en is een brede glimlach eigenlijk niet te onderdrukken. Waar de meeste Southern rock platen me na een half uurtje beginnen te vervelen, houdt Moonlight Revival door het toevoegen van andere invloeden de spanning gedurende de hele speelduur vast en is zelfs het nog eens van voren af aan beginnen geen overdaad. Net als bands als The Black Crowes en The Dirty Sweet gaat Ponderosa op sfeervolle wijze aan de haal met flink wat invloeden uit het verleden en maakt het hier vervolgens eigentijds klinkende popmuziek van. Amazon.com is ook zeer onder de indruk en heeft het debuut van Ponderosa direct in de eerste week van het nieuwe jaar al aangekondigd als één van de beste banddebuten van 2011. Voor een dergelijke uitspraak vind ik het wat vroeg en het is misschien ook wel net wat teveel eer voor Moonlight Revival, maar dat Ponderosa een bijzonder aangename en lekker afwisselende rootsrock plaat heeft gemaakt die voorlopig nog wel even mee kan met de lekkerste krenten uit de pop is absoluut zeker. Erwin Zijleman
14 januari 2011
Johan Borger - Sometimes
Liefhebbers van singer-songwriter muziek komen de afgelopen jaren flink aan hun trekken en kunnen hierbij steeds vaker terecht bij muzikanten van eigen bodem. De afgelopen jaren zijn een aantal prima Nederlandse singer-songwriters opgestaan en zijn platen verschenen die de concurrentie met die van Britse en Amerikaanse collega’s moeiteloos aan kunnen. Het in de eerste week van het nieuwe jaar verschenen Sometimes van Johan Borger hoort absoluut in dit rijtje platen thuis en is misschien wel de mooiste van het stel. Op het fraai verpakte en prachtig klinkende Sometimes overtuigt Johan Borger op alle fronten. Sometimes bevat authentiek klinkende singer-songwriter muziek, die net zo makkelijk aan de klassieke singer-songwriter platen uit de vroege jaren 70 als aan klassiekers van meer recente datum herinnert. Wat direct bij eerste beluistering van Sometimes opvalt, is dat alles tot in de puntjes is verzorgd. De plaat klinkt prachtig, de muzikanten die zijn te horen zijn van hoog niveau en ook aan de vocalen en de songs is hoorbaar heel veel aandacht besteed. Nu gaat veel aandacht voor de details in dit genre wel eens ten koste van de ruwe emotie, maar hier heeft Sometimes gelukkig geen last van. Het debuut van Johan Borger is een warme en sfeervolle plaat die puur en oprecht klinkt. Het tempo op Sometimes ligt over het algemeen zeer laag en de instrumentatie is over het algemeen sober, maar Sometimes is zeker geen saaie plaat. Vrijwel alle songs zijn voorzien van werkelijk prachtig gitaarspel en behoorlijk trefzekere accenten van drums, dobro, pedal steel, mandoline en piano. Waar het gitaarspel over het algemeen rustig voortkabbelt, geven de muzikale accenten de songs van Johan Borger dynamiek en onderhuidse spanning. De instrumentatie is fraai, maar het sterkste punt van Sometimes vind ik toch de vocalen. Johan Borger heeft een warme en aangename stem met een rauw randje, waarmee hij de intieme songs op Sometimes prachtig vertolkt. Het is een stem die meerdere kanten op kan en ook nog eens prachtig kleurt bij die van zus Mariecke, die een aantal songs op Sometimes extra kleur geeft. Sometimes is een hele mooie plaat en wordt eigenlijk alleen maar mooier. De muziek van Johan Borger is volstrekt tijdloos, maar toch heb ik geen moment het idee dat ik het allemaal al eens eerder heb gehoord. Sometimes is een plaat van een niveau dat in een jaar niet heel vaak wordt gehaald, zodat enige trots wat mij betreft wel op zijn plaats is. Vorig jaar oogstte Tim Knol de nodige lof met zijn debuut, maar Sometimes van Johan Borger is nog veel beter. De beste singer-songwriter plaat van het moment komt van een muzikant van eigen bodem: Johan Borger is de naam, Sometimes de titel van zijn buitengewoon fraaie debuut. Erwin Zijleman
13 januari 2011
White Lies - Ritual
Enigszins tot mijn eigen verbazing was ik twee jaar geleden zeer te spreken over To Lose My Life van White Lies en durfde ik het debuut van de uit Londen afkomstige band zelfs een wereldplaat te noemen. Dit was opmerkelijk omdat ik het twee jaar geleden al helemaal had gehad met de op dat moment al wat uitgekauwde postpunk revival en eigenlijk geen plaat meer wilde horen waarop de muziek van bands als Joy Division, Gang Of Four en Echo & The Bunnymen nog eens dunnetjes werd over gedaan. Dit was echter precies hetgeen dat White Lies op haar debuut deed, maar op een of andere manier wist de band me te verleiden met haar debuut. Nu klopte op dit debuut ook alles: een mooi donker geluid, een lekker kille productie, een prima uitvoering en vooral hele goede songs. Ik mijd de platen die onder de noemer postpunk revival verschijnen nog altijd, maar keek de afgelopen maanden toch stiekem uit naar de tweede van White Lies, waarbij ik, geheel tegen mijn gewoonte in, hoopte op meer van hetzelfde. Deze week ligt de tweede plaat van White Lies in de winkel en blijkt dat mijn hoop waarheid is geworden. Ritual sluit naadloos aan op zijn voorganger en laat ook een vergelijkbaar niveau horen. Toch is Ritual geen fantasieloze herhalingsoefening. Net als haar roemruchte voorgangers uit de late jaren 70 en vroege jaren 80 heeft White Lies op haar tweede plaat extra elementen toegevoegd aan haar muziek. Het gaat hierbij vooral om subtiele toevoegingen: net iets meer synthesizers, een net wat donkerder geluid en net wat meer dynamiek in de songs. Voor de rest is White Lies haar principes trouw gebleven en kiest het wederom voor muziek die geen geheim maakt van haar belangrijkste inspiratiebronnen, een uitvoering die tot in de puntjes verzorgd is, een productie (dit keer van de hand van de van onder andere Depeche Mode, U2, Smashing Pumpkins en The Killers bekende topproducer Alan Moulder) die een even authentiek als tijdloos geluid laat horen en vooral hele sterke songs. Iedereen die het geluid van White Lies op To Lose My Life te retro of te pompeus vond, zal ook op Ritual niets van zijn of haar gading vinden, maar iedereen die To Lose My Life twee jaar geleden heeft grijs gedraaid kan met een gerust hart de nodige speeluren voor Ritual reserveren. Wat twee jaar geleden voor To Lose My Life gold, geldt in nog veel sterkere mate voor Ritual: de plaat overtuigt direct bij eerste beluistering, maar wordt vervolgens alleen maar beter en beter. Weer een wereldplaat van White Lies? Wat mij betreft wel. Erwin Zijleman
12 januari 2011
We Are The Lillies - We Are The Lillies
Wanneer de platenmaatschappij in een beschrijving van een plaat al termen als vreemd en merkwaardig gebruikt, ben ik op mijn hoede. Het was in het geval van het debuut van We Are The Lillies eigenlijk onnodig, want deze plaat is aangenaam vreemd en verrassend merkwaardig. We Are The Lillies is een gelegenheidsproject van een aantal Franse muzikanten (Tahiti Boy & The Palm Tree Family) en Tropicalia legende Sergio Dias (die gedurende de jaren 60 en 70 stevig aan de weg timmerde met zijn band Os Mutantes). Niemand minder dan Jane Birkin en Iggy Pop completeren dit merkwaardige gezelschap dat, wat mij betreft geheel volgens de verwachting, Franse pop met een experimentele psychedelische inslag maakt. Het levert een plaat op met vele gezichten, al zijn vrijwel alle tracks met enige moeite in het hokje “zwoele en eigenwijze pop” te duwen. De combinatie van Franse pop, 60s psychedelica, een vleugje bossanova en flink wat muzikaal lef pakt wat mij betreft uitstekend uit. Het debuut van We Are The Lillies is een plaat die makkelijk verleidt met mooie popdeuntjes, zwoele vocalen en een prachtige productie, maar de plaat beschikt ook over voldoende diepgang om het na de eerste verliefdheid leuk te houden. Omdat de plaat hier en daar overloopt van de invloeden ligt het noemen van vergelijkingsmateriaal voor de hand, maar dat is nog geen eenvoudige opgave. De BBC doet het nog altijd prachtig met “Sounding every bit like a vintage Trevor Horn production, with beautifully descending Belle and Sebastian chords, raucous shout-alongs comparable to early Bees and some hysterical saxophones straight out of the Ian Dury catalogue, this is a slightly woozy house party album for when LSD gets in the punchbowl and revellers start getting into the first phases of debauched undress”. Het is een mooie poging die de muziek van We Are The Lillies deels recht doet (de overvolle productie, het bitterzoete karakter van de meeste songs), maar ook wel wat tekort schiet. De muziek van We Are The Lillies schiet immers meer kanten op dan het citaat van de BBC suggereert en citeert ook opvallend rijkelijk uit de archieven van de symfonische rock en de Canterbury pop, om maar een voorbeeld te noemen. Het levert uiteindelijk een sprankelende, avontuurlijke en meer dan eens betoverende plaat op, die er absoluut een is voor de liefhebbers, maar deze groep kan wel eens veel groter zijn dan de eigen platenmaatschappij denkt. We Are The Lillies hebben een bijzonder smakend hapje afgeleverd dat, na enige gewenning, smaakt naar veel meer. Erwin Zijleman
11 januari 2011
Tapes 'n Tapes - Outside
Tapes ’n Tapes uit Minneapolis, Minnesota, heeft twee platen op haar naam staan waarop helemaal niets valt aan te merken. Het zijn platen met lekker eigenzinnige popliedjes die aan van alles en nog wat doen denken en lekker aangenaam blijven hangen. Op een of andere manier vond ik het echter geen hele bijzondere platen. De muziek van Tapes ’n Tapes was namelijk uitwisselbaar met die van veel andere nieuwe bandjes en miste net dat beetje extra dat nodig is om een onuitwisbare indruk te maken. Met haar derde plaat Outside lukt dat de band wat mij betreft wel. Op zich is er niet eens zo heel veel veranderd. Tapes ’n Tapes maakt nog altijd muziek die is volgepropt met allerlei invloeden. Het zijn er zoveel dat het nauwelijks zin heeft om namen te noemen, maar denk aan een mix van Talking Heads, Modest Mouse, Pavement, Pixies, The Feelies en wat recente hippe Amerikaanse bands (MGMT, Vampire Weekend, Yeasayer) en je kunt je misschien iets voorstellen bij het geluid van Tapes ’n Tapes (of niet natuurlijk). Outside staat vol met bijzonder aangename indiepop en indierock. Het is popmuziek vol aanstekelijke gitaarloopjes, soms wat gitaargeweld, licht gestoorde vocalen, zenuwachtige orgeltjes, opzwepende ritmes en verrassende wendingen. Het is nog altijd muziek die eerder is gemaakt, maar Tapes ’n Tapes doet het dit keer minstens net zo goed of zelfs beter dan de concurrentie. Door de veelheid aan herkenbare inspiratiebronnen en het tijdloze karakter van de muziek van Tapes ’n Tapes blijft de vraag of dit nu echt een bijzondere plaat is moeilijk te beantwoorden, maar sinds het ene na het andere popliedje op Outside niet meer uit mijn hoofd te krijgen is maak ik me daar niet druk meer over. Outside van Tapes ’n Tapes is een plaat die zo af en toe verrast met combinaties van invloeden die je nog niet eerder hebt gehoord, maar verder vooral vermaakt. Grenzeloos vermaakt. Outside is uiteindelijk misschien nog wel het best te vergelijken met de sushi die je in de als paddenstoelen uit de grond schietende All You Can Eat sushi restaurants krijgt voorgeschoteld. Het zijn zeker geen culinaire hoogstandjes, maar het ziet er wel kleurig en gevarieerd uit en smaakt ook nog eens prima. Ik heb er voorlopig nog geen genoeg van en ga door naar de volgende ronde. Erwin Zijleman
10 januari 2011
Dolorean - The Unfazed
Het is lang stil geweest rond het uit Portland, Oregon, afkomstige Dolorean. De band maakte tussen 2003 en 2007 met Not Exotic, Violence In The Snowy Fields en You Can’t Win drie prachtige platen, maar liet sindsdien helaas niets meer van zich horen. Ik had eerlijk gezegd niet meer op een nieuwe plaat van de band gerekend, maar bijna uit het niets ligt The Unfazed in de winkel. Hoewel er bijna vier jaren zijn verstreken sinds de release van You Can’t Win, laat The Unfazed een vertrouwd geluid horen. Ook op haar vierde plaat grossiert de band rond zanger Al James in prachtige popliedjes met invloeden uit de folk, country, slowcore, rock en West Coast pop. Vergeleken met zijn voorgangers is The Unfazed misschien net iets steviger, maar heel groot zijn de verschillen niet. Op basis van het bovenstaande zou je de conclusie kunnen trekken dat Dolorean een weinig verrassende plaat heeft gemaakt, maar een ieder die de vorige platen van de band kent, weet dat Dolorean je altijd weet te verrassen. Dat geldt, ondanks het beproefde recept, ook weer voor The Unfazed. Dolorean maakt ook op haar nieuwe plaat indringende en emotievolle muziek van een bijna onwerkelijke schoonheid. De muzikale inkleuring is spaarzaam maar stemmig en Al James behoort nog altijd tot de betere zangeres in het genre. Net zoals op de vorige platen van Dolorean legt hij weer zoveel emotie in zijn stem dat de wat droevige songs op The Unfazed je alleen maar diep kunnen raken. The Unfazed bevat tien prachtige songs die je van de eerste tot de laatste noot zullen vastgrijpen en ontroeren, maar het zijn ook songs die je steeds weer weten te verrassen. De ene keer met hemeltergend mooie harmonieën, de volgende keer met een prachtige vrouwenstem (Bosque Brown’s Mara Lee Miller) en weer wat later met het verassende maar o zo subtiele gebruik van elektronica. Net als zijn voorgangers is The Unfazed een plaat waarvan je eigenlijk alleen maar kunt houden. Dit zal zeker gelden voor liefhebbers van de muziek van onder andere Will Oldham, Damien Jurado, Clem Snide en Elliott Smith, al slaat de vergelijking met de muziek van deze artiesten in het geval van Dolorean de plank grotendeels mis en kan ik net zo makkelijk de namen van Neil Young, The Band en Wilco noemen. Alles bij elkaar genomen is The Unfazed van Dolorean een plaat waarover bedroevend weinig te vertellen valt, maar waarop des te meer te genieten valt. Bijna achteloos leverde Dolorean de afgelopen jaren al drie meesterwerken af. The Unfazed is nummer vier! Erwin Zijleman
09 januari 2011
British Sea Power - Valhalla Dancehall
Het uit Brighton afkomstige British Sea Power maakte de afgelopen zeven jaar drie fantastische platen en een meer dan aardig tussendoortje (de in 2009 verschenen filmsoundtrack Man of Aran). The Decline of British Sea Power (2003), Open Season (2005) en Do You Like Rock Music? (2008) hadden de band wat mij betreft een plekje tussen de grote Britse bands op moeten leveren, maar tot dusver is British Sea Power, zeker in Nederland, de cultstatus nooit echt ontgroeid. Misschien is dat ook wel in het voordeel van de band, want waar veel wel stevig gehypte soortgenoten inmiddels al weer lang van het toneel zijn verdwenen, is British Sea Power gelukkig nog altijd springlevend. 2011 is nog maar net begonnen, maar met Valhalla Dancehall is de eerste belangrijke rockplaat van het jaar verschenen. Het is meteen ook de beste plaat van British Sea Power, wat gezien het hoge niveau van de drie reguliere voorgangers een prestatie van formaat mag worden genoemd. Valhalla Dancehall laat weer een net wat ander geluid horen dan zijn voorgangers, die overigens ook alle drie nogal verschillend klonken. Waar British Sea Power op Do You Like Rock Music? op verantwoorde wijze flirtte met stadionrock zoals bands als U2 en Editors die maken en in een verder verleden het hokje postrock nog wel eens van toepassing was op het geluid van de band, is British Sea Power op Valhalla Dancehall opgeschoven in de richting van aan de ene kant het bombastische geluid van bijvoorbeeld The Arcade Fire en aan de andere kant de eigenwijze Britpop van een band als Pulp. De meest duidelijke inspiratiebron vind ik echter de muziek van een andere Britse band die de cultstatus nooit wist te ontstijgen: The Icicle Works. Valhalla Dancehall bevat lekkere stevige rocksongs die vaak zijn voorzien van bombastisch aandoende geluidsmuren, maar desondanks ligt de muziek van British Sea Power op Valhalla Dancehall lekker in het gehoor. British Sea Power maakt inmiddels muziek voor de grote podia, maar biedt op de plaat ook meer dan voldoende avontuur voor een enerverende en verrassende luisterervaring. Waar de vorige platen van de band de belofte net niet wisten te ontstijgen, valt op Valhalla Dancehall opeens alles op zijn plaats. British Sea Power klinkt een stuk zelfverzekerder dan op haar vorige platen en durft ook andere muzikale paden te bewandelen. Wanneer de band wat gas terug neemt is het bijna of Pulp weer is opgestaan, maar wanneer British Sea Power het gaspedaal stevig indrukt is de vergelijking met Pulp weer snel vergeten en hoor je een band die er in is geslaagd om een opvallend eigen geluid neer te zetten. Valhalla Dancehall hoef je eigenlijk maar een keer te horen om te kunnen concluderen dat British Sea Power een geweldige plaat heeft gemaakt, maar hierna wordt de plaat alleen maar beter en indrukwekkender en blijkt dat British Sea Power niet alleen in muzikaal, maar ook in tekstueel opzicht het nodige te bieden heeft. Valhalla Dancehall is een grootse plaat van een band die de cultstatus definitief is ontgroeid. Er zullen nog flink wat Britse rockbands zijn die dit jaar een plaat gaan uitbrengen, maar British Sea Power legt de lat met Valhalla Dancehall direct akelig hoog. Erwin Zijleman
07 januari 2011
The Suzan - Golden Week For The Poco Poco Beat
Japan heeft een zeer omvangrijke muziek scene, die zich grotendeels onttrekt aan het oor van de Europese en Amerikaanse muziekliefhebbers. Wanneer een Japanse band de oversteek naar Europa of de VS maakt, gaat het vaak om bands met een experimentele inslag, terwijl het land van de rijzende zon juist de lekker in het gehoor liggende (wegwerp) popmuziek hoog in het vaandel heeft staan. Dat in Japan ook in dit genre muziek wordt gemaakt die er toe doet bewijst The Suzan. The Suzan bestaat uit vier dames die op Golden Week For The Poco Poco Beat muziek maken die een groot deel van de geschiedenis van de girlpop omvat. Een aantal tracks op dit debuut laat zich vooral inspireren door de 60s girlpop van Motown en Phil Spector, andere tracks richten zich vooral op de girlpop uit de jaren 80, terwijl ook de wat experimentelere girlpop en een eigentijds gipsyfolk jasje niet zijn vergeten. Golden Week For The Poco Poco Beat klinkt hierdoor als een mix van The Ronettes, The Supremes, The Shangri-Las, The Slits, Bow Wow Wow, The Go Go’s, Bananarama, The Raincoats en The Dum Dum Girls. Zowel in muzikaal als in vocaal opzicht valt er wel wat af te dingen op de muziek van The Suzan, maar Golden Week For The Poco Poco Beat verrast en sprankelt van de eerste tot de laatste seconde. In eerste instantie ging ik er van uit dat het leuke er snel af zou zijn, maar inmiddels komt The Suzan al een week of drie voorbij en eerlijk gezegd vind ik de muziek van het viertal alleen maar leuker en spannender worden. The Suzan maakt girlpop zoals die eerder is gemaakt, maar nog niet eerder bestreek een meidenband het volledige spectrum van dit genre. The Suzan doet het en voegt ook nog iets eigenzinnigs toe aan haar al zo veelzijdige geluid. Het levert een plaat op die alleen maar een glimlach op je gezicht kan toveren, waarna de frisse popliedjes van The Suzan je een voor een veroveren. Het zijn overigens lang niet allemaal popliedjes die zich meteen in het brein nestelen, al blijft er altijd wel iets hangen (een koortje, een basloopje, een orgeltje, een gitaarakkoord). Omdat er steeds iets anders kan blijven hangen, blijft Golden Week For The Poco Poco Beat je maar verrassen en ondertussen ook nog eens grenzeloos vermaken. Heerlijke plaat! Erwin Zijleman
06 januari 2011
Anika - Anika
De met Duits en Brits bloed gezegende Anika werd oorspronkelijk ingelijfd als gastzangeres voor het achteraf bezien compleet geflopte album van Beak>, maar Geoff Barrow (Portishead) had al snel in de gaten dat hij met deze voormalige journalist meerdere kanten op kon. Het titelloze debuut van Anika verscheen afgelopen najaar en krijgt tot dusver helaas net zo weinig aandacht als het een jaar eerder uitgebrachte debuut van Beak>, wat in schril contrast staat met de enorme aandacht die Barrow wist te trekken met de platen van Portishead. Door de samenwerking met Geoff Barrow zal Anika niet ontsnappen aan de vergelijking met Portishead zangeres Beth Gibbons, wat de lat voor haar titelloze debuut hoog legt. Het is een even onrechtvaardige als zinloze vergelijking. Anika is een totaal andere zangeres dan Beth Gibbons en maakt bovendien compleet andere muziek. Anika laat zich op haar debuut bijstaan door alle leden van Beak> en kiest net als deze band voor muziek die niet altijd even makkelijk in het gehoor ligt. Waar op het debuut van Beak> invloeden uit de Krautrock centraal stonden, vermengt Anika op haar debuut een vleugje Krautrock met gelijke delen 70s rock, postpunk, funk, dub en 60s girlpop. Dat klinkt op zich nog redelijk toegankelijk, maar Anika heeft een stem die me vooral doet denken aan die van Nico en dat blijft toch even wennen. Het titelloze debuut van Anika en is een donkere en vaak zelfs duistere plaat die je moet leren waarderen. Zowel in haar eigen songs als in de verrassende covers op deze plaat (variërend van Yoko Ono’s Yang Yang en het door Ray Davies gepende I Go To Sleep (vooral bekend in de uitvoering van The Pretenders) tot een unieke dubversie van Bob Dylan’s Masters Of War) balanceert Anika continu op het flinterdunne snijvlak tussen wonderschoon en spuuglelijk. De ene keer helt het naar de ene kant, het andere moment gaat het aan de andere kant over de rand. Het debuut van Anika heeft hierdoor zijn prachtige momenten, maar dit kan zomaar omslaan in muziek waarvan de honden geen brood lusten. Enige gewenning doet hier wonderen, want wanneer je eenmaal gewend bent aan de op zijn minst bijzondere vocalen van Anika (wat overigens lang niet iedereen zal lukken) en het buitengewoon veelzijdige muzikale palet van de leden van Beak>, valt er veel te genieten op deze plaat. Het debuut van Anika is een plaat die herinnert aan een ver verleden. Het geluid dat Anika en haar medestanders neerzetten heeft raakvlakken met de trilogie die Bowie in Berlijn maakte, maar raakt ook aan dat van vroege postpunkbands uit het begin van de jaren 80. Lage tonen domineren, het tempo varieert tussen loom en opzwepend en voorspelbaar is het nooit. Na een keer horen vindt 99% van de lezers van deze BLOG het waarschijnlijk een draak van een plaat, maar na tien keer luisteren denk ik dat minstens 25% van de lezers om is en het debuut van Anika zal omarmen als een van de vergeten parels van 2010. Erwin Zijleman
05 januari 2011
Kiss The Anus Of A Black Cat - Hewers Of Wood And Drawers Of Water
De Belg Stef Heeren oogst hier en daar lof met de naam van zijn band, maar persoonlijk maakte de naam van deze band me juist niet direct nieuwsgierig naar de bijbehorende muziek. Dat is jammer, want Hewers Of Wood And Drawers Of Water (ook al geen doorsnee titel) van Kiss The Anus Of A Black Cat (jaja) is een hele mooie en bijzondere plaat. Dat is opvallend, want de vorige platen van de band van de man die ook wel bekend is onder zijn pseudoniem Stef Irritant, stonden vol met aardedonkere drones waar ik met geen mogelijkheid chocola van kon maken. Vergeleken met deze platen is Hewers Of Wood And Drawers Of Water een redelijk toegankelijke plaat, al is het zeker geen lichte kost. Kiss The Anus Of A Black Cat maakt op haar nieuwe plaat donkere en opgejaagde folk, die af en toe flink kan ontsporen maar je ook lieflijk kan strelen. In de meest intieme momenten begeeft de band zich op het terrein dat zo succesvol is ontgonnen door met name Will Oldham, maar wanneer de duivel de band op de hielen lijkt te zitten, klinkt Kiss The Anus Of A Black Cat vooral als 16 Horsepower en misschien nog wel meer als Woven Hand; de nieuwe band van 16 HP zanger David Eugene Edwards. Het is overigens wel een wat heftigere versie van 16 Horsepower of Woven Hand, want waar David Eugene Edwards zijn demonen altijd wel enigszins onder controle heeft, ontspoort de muziek van Kiss The Anus Of A Black Cat met enige regelmaat. Hiertegenover staan prachtige ingetogen popliedjes, waarin hier en daar fraaie achtergrondvocalen van An Pierlé zijn te horen. Het contrast tussen de ingetogen en dynamische kant van Kiss The Anus Of A Black Cat maakt van Hewers Of Wood And Drawers Of Water een bijzondere plaat. Het is plaat die je een paar keer moet horen voor je de muziek van de Belgen op de juiste waarde weet te schatten, maar vervolgens ben je om (of weet je dat dit echt niets voor je is). Net als 16 Horsepower en Woven Hand is Kiss The Anus Of A Black Cat niet vies van opgejaagde banjo’s, maar de Belgen contrasteren dit fraai met stemmige en soms bijna zweverige klanken, waarmee Kiss The Anus Of A Black Cat opeens in de buurt komt van een band als Espers, al heeft het net zo makkelijk iets van Current 93. Naast de fraaie instrumentatie en de veelkleurige songs valt de zang van Stef Heeren in positieve zin op. Op zijn best klinkt Heeren als Gavin Friday in zijn betere dagen; een stem waarvan je moet houden, dat is zeker. Mij weet Heeren echter absoluut te raken met zijn bijna bezwerende zang en zijn soms bijna apocalyptische songs. Met de naam van de band heb ik nog steeds niets, maar Hewers Of Wood And Drawers Of Water is zonder enige twijfel een hele mooie en bijzondere plaat, die zeer gewaardeerd zal worden door de liefhebbers van alle hierboven genoemde bands en artiesten. Erwin Zijleman
04 januari 2011
The Secret Sisters - The Secret Sisters
Het televisieaanbod op oudejaarsavond was ook dit jaar weer diep treurig, maar gelukkig is er vanaf 12 uur altijd Jools Holland's Hootenanny. Het niveau viel me dit jaar eerlijk gezegd wat tegen, maar de show werd gered door twee dames in spuuglelijke bloemetjesjurken: The Secret Sisters. De plaat moet in Nederland nog steeds uitkomen, maar ik promoot hem nog maar alvast een keer als één van de aangenaamste verrassingen van 2011. Echt wonderschoon.
The Secret Sisters is een Amerikaans duo dat bestaat uit de zusjes Laura en Lydia Rogers. Het tweetal is afkomstig uit het roemruchte Muscle Shoals en dat is niet de enige grote naam die is gelinkt aan het titelloze debuut van The Secret Sisters. Het tweetal heeft in White Stripes voorman Jack White inmiddels een grote fan, wist voor haar debuut flink wat grootheden uit de muziekscene van Nashville te strikken en kon ook nog eens een beroep doen op de productionele vaardigheden van niemand minder dan T-Bone Burnett. Dat de laatstgenoemde is gevallen voor de charmes van de zingende zusjes wekt geen verbazing. Laura en Lydia Rogers zingen adembenemend mooi en kunnen zowel in authentiek als in modern klinkend repertoire uitstekend uit de voeten. Het debuut van The Secret Sisters ademt echter vooral de sfeer van een ver verleden. Het debuut van de zusjes Rogers werd opgenomen in Nashville waarbij uitsluitend stokoude apparatuur werd gebruikt. Een aantal van de songs op het debuut van The Secret Sisters had daarom best op de ook door Burnett geproduceerde “O Brother Where Art Thou?” Soundtrack kunnen staan, terwijl een andere songs zo lijkt weggelopen uit het Nashville van de jaren 50 en 60. Toch beperken The Secret Sisters zich niet tot pure country. Tussen de covers en traditionals die Laura en Lydia Rogers vertolken staan ook een aantal songs die je niet zou verwachten op een plaat als deze, maar het pakt allemaal uitstekend uit. Het debuut van The Secret Sisters verdient zowel in muzikaal als in productioneel opzicht een hoog rapportcijfer, maar het zijn de zusjes Rogers die dit debuut naar grote hoogten tillen. Laura en Lydia zingen op hun debuut de sterren van de hemel, tekenen voor de mooiste harmonieën die ik de afgelopen jaren heb gehoord en leggen ook nog eens zoveel bezieling en beleving in hun stemmen dat ze moeiteloos aan de haal kunnen gaan met een tweetal Hank Williams songs. Naar verluid heeft T-Bone Burnett kosten nog moeite (hij stampte zelfs een nieuw platenlabel uit de grond) gespaard om het debuut van The Secret Sisters te laten klinken zoals hij dit voor ogen had. Of dit gelukt is weet ik niet, maar dat het debuut van The Secret Sisters fantastisch klinkt is zeker. De afgelopen jaren zijn er flink wat platen verschenen die voortborduurden op het succes van “O Brother Where Art Thou?”. Een deel van deze platen bleef teveel hangen in het verleden, terwijl een aantal andere platen de authenticiteit van de soundtrack uit het oog verloren. The Secret Sisters slaan een brug tussen beiden en doen dit met een plaat die in productioneel, muzikaal en vooral vocaal opzicht stevig imponeert. In Nederland verschijnt de plaat pas in februari, maar persoonlijk zou ik hem nog voor de kerst in huis halen. Erwin Zijleman
The Secret Sisters is een Amerikaans duo dat bestaat uit de zusjes Laura en Lydia Rogers. Het tweetal is afkomstig uit het roemruchte Muscle Shoals en dat is niet de enige grote naam die is gelinkt aan het titelloze debuut van The Secret Sisters. Het tweetal heeft in White Stripes voorman Jack White inmiddels een grote fan, wist voor haar debuut flink wat grootheden uit de muziekscene van Nashville te strikken en kon ook nog eens een beroep doen op de productionele vaardigheden van niemand minder dan T-Bone Burnett. Dat de laatstgenoemde is gevallen voor de charmes van de zingende zusjes wekt geen verbazing. Laura en Lydia Rogers zingen adembenemend mooi en kunnen zowel in authentiek als in modern klinkend repertoire uitstekend uit de voeten. Het debuut van The Secret Sisters ademt echter vooral de sfeer van een ver verleden. Het debuut van de zusjes Rogers werd opgenomen in Nashville waarbij uitsluitend stokoude apparatuur werd gebruikt. Een aantal van de songs op het debuut van The Secret Sisters had daarom best op de ook door Burnett geproduceerde “O Brother Where Art Thou?” Soundtrack kunnen staan, terwijl een andere songs zo lijkt weggelopen uit het Nashville van de jaren 50 en 60. Toch beperken The Secret Sisters zich niet tot pure country. Tussen de covers en traditionals die Laura en Lydia Rogers vertolken staan ook een aantal songs die je niet zou verwachten op een plaat als deze, maar het pakt allemaal uitstekend uit. Het debuut van The Secret Sisters verdient zowel in muzikaal als in productioneel opzicht een hoog rapportcijfer, maar het zijn de zusjes Rogers die dit debuut naar grote hoogten tillen. Laura en Lydia zingen op hun debuut de sterren van de hemel, tekenen voor de mooiste harmonieën die ik de afgelopen jaren heb gehoord en leggen ook nog eens zoveel bezieling en beleving in hun stemmen dat ze moeiteloos aan de haal kunnen gaan met een tweetal Hank Williams songs. Naar verluid heeft T-Bone Burnett kosten nog moeite (hij stampte zelfs een nieuw platenlabel uit de grond) gespaard om het debuut van The Secret Sisters te laten klinken zoals hij dit voor ogen had. Of dit gelukt is weet ik niet, maar dat het debuut van The Secret Sisters fantastisch klinkt is zeker. De afgelopen jaren zijn er flink wat platen verschenen die voortborduurden op het succes van “O Brother Where Art Thou?”. Een deel van deze platen bleef teveel hangen in het verleden, terwijl een aantal andere platen de authenticiteit van de soundtrack uit het oog verloren. The Secret Sisters slaan een brug tussen beiden en doen dit met een plaat die in productioneel, muzikaal en vooral vocaal opzicht stevig imponeert. In Nederland verschijnt de plaat pas in februari, maar persoonlijk zou ik hem nog voor de kerst in huis halen. Erwin Zijleman