De Amerikaanse singer-songwriter Matt Costa wordt gerekend tot de volgelingen c.q. beschermelingen van Jack Johnson, maar is wat mij betreft veel meer dan dat. Costa maakte met Songs We Sing (2006) en Unfamiliar Faces (2007) al twee fantastische platen en doet dat nu nog eens dunnetjes over met Mobile Chateau. Ook Mobile Chateau is weer verschenen op Jack Johnson’s Brushfire label, maar heel veel raakvlakken met de muziek van Jack Johnson hoor ik nog altijd niet, of het moet het feit zijn dat je ook van de muziek van Matt Costa eigenlijk alleen maar heel vrolijk kunt worden. Matt Costa heb ik in het verleden eens omschreven als een muzikale duizendpoot die afwisselend in de huid kruipt van Bob Dylan, Paul McCartney, Harry Nilsson, Brian Wilson, Nick Drake en Van Morrisson, maar toch vooral zichzelf blijft. Het is een omschrijving die ook van toepassing is op de muziek op Mobile Chateau, al is Matt Costa op zijn derde plaat nog veelzijdiger dan op zijn vorige twee platen en graaft hij bovendien wat dieper in het verleden. Ook Mobile Chateau grossiert weer in licht psychedelisch popliedjes die stuk voor stuk de perfecte popsong naar de kroon steken en ook nog eens alle kanten op schieten. Mobile Chateau verwijst wat nadrukkelijker dan zijn voorgangers naar psychedelische muziek en folkmuziek uit de jaren 60 en heeft hiernaast de West-Coast pop uit de vroege jaren 70 wat nadrukkelijker in het vizier. Wat is gebleven zijn de aanstekelijke en volstrekt tijdloze popsongs, die hun invloeden makkelijk prijsgeven, maar ook altijd nadrukkelijk het stempel van Matt Costa bevatten. Matt Costa schudt de kwalitatief hoogstaande popliedjes zo achteloos uit zijn mouw dat het bijna niet opvalt dat hij ook op Mobile Chateau weer een prestatie van hoog niveau levert, maar ga er even goed voor zitten en je hoort hoe knap het allemaal in elkaar steekt. Jack Johnson heeft op zijn label een rijtje muzikanten verzamelt die goed zijn voor muziek waar je heel vrolijk van wordt, maar Brushfire herbergt ook één muzikaal genie: Matt Costa. Dit genie levert met Mobile Chateau zijn beste plaat tot dusver af. Het is er absoluut een om in te lijsten. Erwin Zijleman
30 september 2010
29 september 2010
Azure Ray - Drawing Down The Moon
Voordat Orenda Fink en Maria Taylor een jaar of vijf geleden aan een solocarrière begonnen, vormden ze samen het duo Azure Ray. Hoewel op het solowerk van zowel Orenda Fink als Maria Taylor niet zo gek veel was aan te merken, was Azure Ray wat mij betreft veel meer dan de som der delen. Na drie uitstekende platen, waarvan Burn And Shiver uit 2002 wat mij betreft het predicaat meesterwerk verdient, viel helaas het doek voor Azure Ray. Uit het niets is er nu een nieuwe plaat van het tweetal, Drawing Down The Moon. Omdat zowel Orenda Fink als Maria Taylor op hun soloplaten flinke koerswijzigingen niet schuwden, had ik eerlijk gezegd verwacht dat Azure Ray met een totaal nieuw geluid op de proppen zou komen, maar dat blijkt niet het geval. Drawing Down The Moon gaat verder waar Hold On Love zeven jaar geleden ophield. Nu ben ik normaal gesproken een groot voorstander van muzikale vernieuwing, maar het feit dat Azure Ray op haar nieuwe plaat op de oude voet doorgaat kan ik alleen maar toejuichen. Drawing Down The Moon volgt het inmiddels bekende recept van dromerige klanken, een subtiele instrumentatie, fraaie spanningsbogen, aangenaam voortkabbelende popliedjes en vooral prachtige en voor mij nog altijd onweerstaanbare zang van Orenda Fink en Maria Taylor. Drawing Down The Moon zal net als zijn voorgangers het etiket dreampop opgeplakt krijgen, maar dat is nog altijd een vlag die de lading maar ten dele dekt. De muziek van Azure Ray is weliswaar dromerig en voorzien van atmosferische klankentapijten en verleidelijke fluisterzang, maar over het algemeen genomen sluiten Orenda Fink en Maria Taylor eerder aan bij de kaders van de folky singer-songwriter pop dan bij die van de pure dreampop. Drawing Down The Moon doet me niet alleen aan de vorige platen van Azure Ray denken, maar ook meer dan eens aan de muziek van bands als The Innocence Mission en K’s Choice (met name wanneer de vocalen wat heser zijn). Drawing Down The Moon is een plaat vol wonderschone popliedjes, die misschien niet heel veel nieuws doen, maar waarin gewoon alles klopt. Zeker voor iedereen die de vorige platen van het tweetal hoog had zitten, voelt Drawing Down The Moon aan als een warm bad. Het is een bad waar ik voorlopig niet uit te krijgen ben. Erwin Zijleman
28 september 2010
Eliza Doolittle - Eliza Doolittle
De Britse Eliza Doolittle wordt tot dusver vooral beschreven als een mix van Lily Allen en Amy Winehouse. Nu kan ik 1001 redenen bedenken waarom ik niet geïnteresseerd ben in deze mix, maar ik ben natuurlijk wel geïnteresseerd als deze Eliza Doolittle de perfecte eigenzinnige popliedjes van Lily Allen weet te combineren met de soul van Amy Winehouse. Beluistering van het titelloze debuut van de Britse leert dat dit nu ongeveer is wat Eliza Doolittle doet. Het debuut van Eliza Doolittle staat vol met lekker eigenwijze, maar bijzonder aangenaam in het gehoor liggende popliedjes, die ook best door Lily Allen of Kate Nash geschreven hadden kunnen zijn. Vergeleken met deze zangeressen zingt Eliza Doolittle echter met net wat meer soul en kiest ze bovendien voor een warmer en minder elektronisch geluid. In vocaal opzicht doet Eliza Doolittle me overigens niet echt aan Amy Winehouse denken, maar hoor ik wel overeenkomsten met Corinne Bailey Rae, die ik persoonlijk overigens een stuk aangenamer vind klinken dan Amy Winehouse. Ook het geluid van Eliza Doolittle heeft wel wat van dat van Corinne Bailey Rae, al is de muziek van Eliza Doolittle duidelijk meer popgeoriënteerd en voorzien van flink wat invloeden uit de 60s en 70s, zodat ook Marina & The Diamonds en Florence & The Machine niet hele ver weg zijn. Eliza Doolittle maakt Pop met een hoofdletter P en doet dat op bijzonder verdienstelijke wijze. Het gaat wat mij betreft wat te ver om het debuut van Eliza Doolittle een muzikaal hoogstandje te noemen, want daarvoor happen haar songs te makkelijk weg en wordt de muzikale honger uiteindelijk onvoldoende gestild. Vergelijk het maar met een mooi driegangen menu of een zak Vlaamse frieten met een flinke kwak mayonaise. In eerste instantie smaakt het laatste waarschijnlijk beter dan het eerste, maar de verrassing is er snel af en na een paar uur heb je al weer trek. Het debuut van Eliza Doolittle is zo’n zak Vlaamse frieten, maar het is er wel een van uitstekende kwaliteit. Goede aardappels, goudbruin gefrituurd, perfect gezouten en voorzien van een goed gemaakte mayonaise. Frieten waarvoor een topchef zich niet zo hoeven schamen, maar het blijft meer een lekker tussendoortje dan een volwaardige maaltijd. Niet de meest verantwoorde krent uit de pop derhalve, maar wel een die maar heel lastig is te weerstaan, al zal de tijd moeten leren hoe lang dit zo blijft. Erwin Zijleman
27 september 2010
Mavis Staples - You Are Not Alone
Mavis Staples is de 70 inmiddels gepasseerd, maar verkeert met name de laatste jaren in een uitstekende vorm. Staples behaalde haar grootste successen gedurende de jaren 60 met The Staple Singers en begon vervolgens aan een nogal wisselvallige solocarrière, die in 30 jaar niet meer dan een handjevol platen opleverde. Het in 2004 verschenen Have A Little Faith kwam bijna uit het niets en bleek een enorme verrassing. Het leverde Staples een contract op bij het roemruchte Anti-label, waar in 2007 het prachtige We’ll Never Turn Back verscheen. Het bleek met afstand de beste Mavis Staples soloplaat tot dat moment. Op We’ll Never Turn Back werkte Mavis Staples samen met niemand minder dan Ry Cooder, die tekende voor de productie, en dat bleek een gouden greep. Ook voor haar nieuwe plaat You Are Not Alone wist Mavis Staples weer een bijzondere naam te strikken, want de naam van Wilco’s Jeff Tweedy zal maar door weinigen zijn voorspeld. Er is niet veel tijd voor nodig om te concluderen dat ook deze combinatie uitstekend uitpakt. De country van Jeff Tweedy en de soul en gospel van Mavis Staples blijken minder ver uit elkaar te liggen dan menigeen zal vermoeden (de enkeling die het genre countrysoul kent zal minder verrast zijn) en weten elkaar in het merendeel van de tracks te versterken. You Are Not Alone bevat een aantal traditionals, maar ook fraaie covers van songs van onder andere Randy Newman, John Fogerty en Allen Toussaint. Tweedy schreef zelf ook twee songs voor deze plaat en deze behoren wat mij betreft tot de hoogtepunten van deze plaat. Dat Mavis Staples kan zingen hoeft ze al lang niet meer te bewijzen. Ook op You Are Not Alone zijn de vocalen weer uiterst doorleefd en soulvol, wat de songs op deze plaat absoluut een extra dimensie geeft. You Are Not Alone schakelt vrijwel naadloos tussen soul, gospel, blues en country; stuk voor stuk genres waarin Mavis Staples uitstekend uit de voeten kan. Waar producers van naam en faam vaak te nadrukkelijk bezig zijn om hun eigen stempel op de muziek van een artiest, stelt Jeff Tweedy zich gedienstig op en doet hij zijn uiterste best om het beste uit Mavis Staples te halen; iets waar hij op indrukwekkende wijze in slaagt. Door de fraaie impulsen van Jeff Tweedy voegt Mavis Staples niet alleen nieuwe accenten toe aan haar inmiddels beproefde geluid, maar weet ze zichzelf bovendien te overtreffen. Het levert een plaat op die heel veel respect afdwingt. Erwin Zijleman
26 september 2010
Neil Young - Le Noise
Ik lees de laatste tijd net wat te vaak dat Neil Young al heel lang geen fatsoenlijke plaat meer heeft gemaakt. Er zijn er zelfs die beweren dat Young sinds Rust Never Sleeps uit 1979 geen echt goede plaat meer heeft gemaakt. Nu zal ook ik niet ontkennen dat de platen die Neil Young tijdens de jaren 80, 90 en 00 heeft gemaakt qua niveau niet zo constant zijn als de platen die hij gedurende de jaren 70 uitbracht, maar Freedom (1989), Ragged Glory (1990) en Chrome Dreams II (2007) had ik toch absoluut niet willen missen, terwijl op veel van zijn andere platen (waaronder ook die van de laatste jaren) toch op zijn minst een aantal memorabele songs te vinden waren. Dat Neil Young op bijna 65-jarige leeftijd een plaat als Le Noise kan maken verbaast mij dan ook niet, maar ik vrees dat de plaat als een mokerslag zal aankomen bij een ieder die de Canadees al lang heeft afgeschreven. Op Le Noise werkt Neil Young samen met topproducer en muzikant Daniel Lanois en is gekozen voor een bijzonder concept. Le Noise is opgenomen bij Daniel Lanois thuis en laat Neil Young zonder band horen. Menigeen had op basis van dit een aantal maanden geleden al uitgelekte concept een akoestische plaat verwacht, maar dat is Le Noise zeker niet. Neil Young grijpt in twee tracks naar de akoestische gitaar, maar heeft voor de meeste songs zijn fameuze Gretsch elektrische gitaar uit de kast getrokken en kent zo nu en dan geen genade. Daniel Lanois heeft het gitaarwerk en de vocalen vervolgens flink door de mangel gehaald en voorzien van de inmiddels van hem bekende effecten (met name loops en vervorming) en atmosferische klankentapijten. Lanois omschrijft de plaat zelf zeer bescheiden als “no band, no overdubs; just a man on a stool and me doing a nice job on the recording”. Veel meer is het misschien ook niet, maar het resultaat is fascinerend en vrijwel zonder uitzondering fenomenaal. Wanneer de vocalen flink vervormd worden heeft Le Noise heel af en toe iets van de meest verguisde plaat die Neil Young ooit gemaakt heeft (Trans uit 1983; achteraf bezien een plaat waarop Neil Young zijn tijd ver vooruit was), maar over het algemeen genomen klinkt Le Noise toch vooral als de plaat die je van de samenwerking tussen Neil Young en Daniel Lanois zou verwachten. Het is opvallend hoe goed de rauwe stem en het geweldige gitaarspel van Neil Young passen bij de productionele vaardigheden van Daniel Lanois; je blijft je dan ook afvragen waarom de twee deze plaat niet veel eerder hebben gemaakt. Waar Neil Young de laatste jaren voornamelijk wisselvallige platen heeft gemaakt, is hij onder de productionele leiding van Daniel Lanois bijna griezelig consistent. Le Noise duurt bijna 40 minuten en verveelt in die 40 minuten geen moment. Sterker nog, dit is 40 minuten muziek van een niveau dat je dit jaar nog niet al te vaak gehoord zult hebben. Le Noise bevestigt voor de zoveelste maal het vakmanschap van Daniel Lanois, maar laat ook horen dat Neil Young nog springlevend is. Het is misschien een bittere pil voor een ieder die maar blijft beweren dat Neil Young al lang over zijn top heen is. Deze bewering moet na beluistering van Le Noise immers onherroepelijk op de schop. Voor iedereen die in de Canadees is blijven geloven is Le Noise de mooist denkbare beloning. Prachtige plaat! Erwin Zijleman
25 september 2010
Phil Collins - Going Back
Going Back van Phil Collins is momenteel de best verkochte cd in Nederland. Dat is voor de “serieuze” muziekpers kennelijk reden om deze cd dood te zwijgen, want je leest er helemaal niets over. Het is wat mij betreft misplaatste arrogantie. Arrogantie die zich helaas niet beperkt tot de Nederlandse muziekpers, want ook de Britse muziekbladen halen tot dusver hun neus op voor de nieuwe plaat van Phil Collins. Nu heeft Phil Collins de afgelopen 25 jaar vrijwel alleen maar enorme bagger gemaakt, maar de eerste drie soloplaten van de man waren zeker de moeite waard en zijn uit 1981 stammende solodebuut Face Value mag wat mij betreft zelfs de boeken in als een klassieker. Omdat ik ook nog eens de muziek van Genesis tot mijn jeugdzonden reken, vond ik het absoluut geen probleem om onbevooroordeeld en respectvol te luisteren naar Going Back en dat heb ik dan ook gedaan. Om vervolgens snel te concluderen dat Going Back een hele aardige plaat is. Op Going Back eerst Phil Collins de catalogus van Motown. Dat deed hij al eerder (denk aan zijn grootste hit You Can’t Hurry Love), maar dit keer is gekozen voor een serieuzere aanpak. Voor Going Back wist Phil Collins de originele Motown studioband (The Funk Brothers) te strikken en maakte hij een fraaie selectie uit de geschiedenis van Hitsville USA, waarbij hij een balans wist te vinden tussen bekende en minder bekende tracks uit de rijke geschiedenis van het label. Phil Collins doet op Going Back geen enkele poging om het geluid van Motown te vernieuwen of er zelfs maar een eigen draai aan te geven en The Funk Brothers dragen hier stevig aan bij door het Motown geluid uit de jaren 60 vrijwel exact te reproduceren. Toch klinkt Going Back anders dan een willekeurige Motown verzamelaar. Dat ligt vooral aan de stem van Phil Collins. Collins heeft nooit gepretendeerd een zwarte strot te hebben, maar als blue-eyed soulzanger kan hij prima uit de voeten, waarbij de slijtage van de stembanden van de laatste jaren alleen maar een positief effect heeft. Het resultaat is een cd die absoluut een tien verdient voor de uitvoering. In muzikaal, vocaal en productioneel opzicht klopt eigenlijk alles en Going Back is ook nog eens hoorbaar met heel veel plezier en liefde gemaakt. In artistiek opzicht mag het allemaal wat minder interessant zijn, maar popmuziek mag zo af en toe ook wel eens alleen maar vermaken. Going Back doet dat zo goed dat deze plaat het predicaat “krent uit de pop” wat mij betreft meer dan verdient. Erwin Zijleman
24 september 2010
Justin Townes Earle - Harlem River Blues
Sinds het uitstekende The Good Life uit 2008 en Midnight At The Movies uit 2009 weten we dat Justin Townes Earle de zoon is van Steve Earle en zijn middelste naam te danken heeft aan Townes van Zandt. Daar hoeven we dit keer dus geen woorden aan vuil te maken, wat de mogelijkheid biedt om direct alle aandacht op zijn nieuwe plaat Harlem River Blues te richten. Om maar meteen met de deur in huis te vallen: Harlem River Blues is Earle Jr.’s beste plaat tot dusver, wat gezien het behoorlijk hoge niveau van zijn twee voorgangers best een bijzondere prestatie genoemd mag worden. Ook op Harlem River Blues beperkt Justin Townes Earle zich weer niet tot een bepaald genre, maar maakt hij Americana in de breedste zin van het woord. Harlem River Blues laat zich hierdoor beluisteren als een fascinerende muzikale tijdreis door het Amerikaanse muzikale landschap. Het is een reis die 40 jaar muziekgeschiedenis omvat en menige uithoek van de Verenigde Staten bestrijkt, variërend van de Noordelijke Appalachen en de Zuidelijke swamps tot Nashville, Memphis, Chicago en New York. Justin Townes Earle blijkt op Harlem River Blues van vele markten thuis en kan net zo makkelijk overweg met gospel en bluegrass uit vervlogen tijden als met rockabilly uit de jaren 50, folk en Southern soul uit de jaren 60 of Nashville country uit de jaren 70. Justin Townes Earle doet hierbij zijn uiterste best om authentiek te klinken, maar Harlem River Blues is tegelijkertijd voorzien van allerlei eigentijdse accenten wat de muziek op deze plaat zowel tijdloos als urgent maakt. Earle Jr. laat zich op zijn nieuwe plaat bijstaan door flink wat getalenteerde muzikanten, waaronder een compleet gospelkoor, Calexico’s pedal steel virtuoos Paul Niehaus en voormalig Drive-By Truckers gitarist Jason Isbell, wiens gitaarspel misschien nog wel de meeste meerwaarde heeft. Harlem River Blues is in tekstueel opzicht een sombere plaat die meerdere malen refereert naar het leven tijdens de economische crisis die in de Verenigde Staten nog lang niet tot het verleden behoort en diepe wonden heeft geslagen. Het geeft de plaat een indringende lading die de impact van de songs alleen maar ten goede komt. Justin Townes Earle maakte de afgelopen twee jaar al twee hele goede platen, maar zet nu met Harlem River Blues een volgende stap; een stap die aanvoelt als een sprong. Nazaten van grote muzikanten hebben het vrijwel zonder uitzondering moeilijk, maar Justin Townes Earle bewijst wederom en nog iets nadrukkelijker dan in het verleden dat hij hier geen last van heeft. Harlem City Blues is in alle opzichten een briljante plaat, die behoort tot het beste dat de Americana momenteel te bieden heeft. Erwin Zijleman
23 september 2010
Edwyn Collins - Losing Sleep
Edwyn Collins dook in 1976 voor het eerst op met zijn band Orange Juice. Aan de vooravond van de punkgolf was er echter weinig belangstelling voor de optimistische, zonnige en over het algemeen rijk gearrangeerde muziek van de Schotten, waardoor zelfs het achteraf bezien memorabele debuut You Can’t Hide Your Love Forever uit 1982 door vrijwel iedereen over het hoofd werd gezien. Hetzelfde geldt eigenlijk voor alle soloplaten die Edwyn Collins na het uit elkaar vallen van Orange Juice heeft gemaakt, met uitzondering van het in 1994 verschenen Gorgeous George. Mede dankzij de geweldige single A Girl Like You, als je het mij vraagt één van de beste popsongs van de afgelopen decennia, kreeg Collins eindelijk de waardering die hij al zo lang verdiende en werd zijn enorme invloed op de Britse popmuziek eindelijk op de juiste waarde geschat. Het succes duurde helaas niet lang, want ondanks prima platen wist Edwyn Collins de aandacht niet vast te houden en herinnerde het grote publiek zich wel A Girl Like You, maar niet de muzikant achter deze klassieke popsong. In 2005 werd Collins getroffen door een zware hersenbloeding die hem bijna fataal werd en blijvende schade heeft aangericht. Vijf jaar later is Edwyn Collins echter terug met een nieuwe plaat (het in 2007 uitgebrachte Home Again werd voor de hersenbloeding opgenomen). Collins ondervindt nog altijd veel hinder van de schade die is aangericht, maar daarvan is op Losing Sleep niet zoveel te horen. Samen met leden van Franz Ferdinand, The Cribs, The Drums en voormalig Smiths gitarist Johnny Marr, heeft Edwyn Collins een plaat gemaakt die recht doet aan zijn grote talent. Edwyn Collins maakt nog altijd aanstekelijke popsongs die zich laten beïnvloeden door 50 jaar popmuziek. Collins maakt nog altijd geen geheim van zijn liefde voor The Beatles en The Kinks, maar laat zich ook hoorbaar beïnvloeden door de muziek van Bowie, The Jam, Aztec Camera, The Smiths, The Clash en zo kan ik nog wel even doorgaan. Losing Sleep bevat tijdloze popmuziek die stijlen overstijgt. Het is op zich nog altijd het soort muziek dat Orange Juice ruim 25 jaar geleden al maakte, al is Collins absoluut met zijn tijd mee gegaan. Losing Sleep is een plaat die niet veel tijd nodig heeft om te vermaken, maar je beseft je pas hoe goed deze plaat is als je hem wat vaker hebt gehoord. En zo is Losing Sleep een plaat die steeds dierbaarder wordt en steeds meer respect afdwingt. Respect dat huizenhoog wordt wanneer je je beseft van hoe ver Edwyn Collins is gekomen. Erwin Zijleman
22 september 2010
Leonard Cohen - Songs From The Road
Hoewel ik bij herhaling beweer dat ik live-platen eigenlijk niet zo interessant vind, is Leonard Cohen inmiddels met twee live-platen vertegenwoordigd bij de krenten uit de pop. Dat heeft twee redenen. De eerste is pragmatisch: er zijn de afgelopen jaren geen studioplaten van Leonard Cohen verschenen en iets is in het geval van Leonard Cohen nog altijd beter dan niets. De tweede is belangrijker: zowel Live At The Isle Of Wight 1970 als Live In London zijn hele bijzondere live-platen. Op Live At The Isle Of Wight 1970 horen we een debuterend singer-songwriter voor het eerst op grootse wijze aan het werk, terwijl op Live In London een al jaren eerder afgeschreven muzikant laat horen dat hij het nog altijd kan. Het onlangs verschenen Songs From The Road is de derde Leonard Cohen live-plaat in nog geen twee jaar tijd. Dat lijkt wat veel van het goede en op voorhand ging ik er dan ook van uit dat Cohen dit keer zijn hand zou overspelen. Songs From The Road tapt immers uit hetzelfde vaatje als Live In London, bevat slechts 12 tracks (op Live In London stonden er 26) en bevat bovendien drie songs die ook al op Live In London stonden. Kortom, leuk voor de spaarpot van Leonard Cohen, maar voor de fans niet meer dan een zoethoudertje tijdens het lange wachten op de nieuwe studioplaat die echt nog wel eens gaat komen. Het is een oordeel dat direct de prullenbak in kan wanneer Songs From The Road eenmaal in de cd-speler is verdwenen. Dat Leonard Cohen live nog altijd in topvorm is, is natuurlijk al lang geen nieuws meer, maar desondanks sleept Songs From The Road zich van hoogtepunt naar hoogtepunt. Waar Live In London een echte concertregistratie was, is Songs From The Road meer een verzamelaar van het beste dat de comebacktour van Leonard Cohen tot dusver te bieden heeft. De opnamen stammen uit 2008 en 2009 en werden gemaakt in Europa en de Verenigde Staten. De twaalf geselecteerde songs zijn stuk voor stuk prachtig en behoren wat mij betreft tot het beste dat Leonard Cohen tot dusver op zijn live-platen heeft laten horen. Zijn steeds hechter spelende band verrast met fraaie arrangementen, terwijl Cohen beter zingt dan in zijn jonge jaren. Avalanche en The Partisan zijn mijn persoonlijke favorieten, maar zo is er voor elke Leonard Cohen fan wel wat te halen op deze prachtige plaat. Songs From The Road is de derde live-plaat van Leonard Cohen in nog geen twee jaar tijd, maar persoonlijk vind ik dit de mooiste. Heel indrukwekkend. Erwin Zijleman
21 september 2010
JJ Grey & Mofro - Georgia Warhorse
De uit Jacksonville, Florida, afkomstige JJ Grey maakte samen met zijn band Mofro minstens twee hele aardige platen met broeierige swamprock (Country Ghetto uit 2007 en Orange Blossoms uit 2008). Het waren allebei platen die geen opzien baarden, maar ondertussen bleef je ze wel beluisteren en groeide langzaam maar zeker het respect voor de muziek van JJ Grey & Mofro. Het artwork van de nieuwe plaat van JJ Grey & Mofro, Georgia Warhorse, sluit direct aan op dat van zijn twee voorgangers en ook in muzikaal opzicht is er niet zo heel veel veranderd. Ook op Georgia Warhorse maken JJ Grey & Mofro muziek vol invloeden uit de swamprock, swampblues, swampfunk, swampgospel en swampsoul. Het is muziek die nadrukkelijk de sfeer van het zuiden van de Verenigde Staten ademt en zich hierbij niet beperkt tot Florida, maar ook naburige staten als Louisiana, Alabama, Mississippi en Tennessee bezoekt. Georgia Warhorse klinkt net wat afwisselender dan zijn voorgangers en laat zich smaken als een spicy cocktail van Otis Redding, Lynyrd Skynyrd, Muddy Waters, Tony Joe White en Dr. John. Net als zijn voorgangers is ook Georgia Warhorse weer een plaat die in eerste instantie vooral vermaakt. De broeierige klanken van JJ Grey en zijn band nodigen in eerste instantie vooral uit tot onderuit zakken met een koud biertje. Geen muziek om heel druk over te doen, want het is allemaal al eens gedaan, maar wat klinkt het allemaal lekker. Ook dit keer komt na een paar keer horen het respect en dit respect is groter dan voorheen. JJ Grey & Mofro maken niet alleen heerlijk lome en broeierige muziek die voortborduurt op de muzikale historie van het zuiden van de Verenigde Staten, maar geven op Georgia Warhorse ook een nieuwe draai aan deze muziek. Net als Dr. John op zijn laatste plaat, klinken JJ Grey & Mofro op Georgia Warhorse op hetzelfde moment authentiek en fris. Georgia Warhorse heeft zijn wortels onmiskenbaar in het verleden, maar toch is dit ook een plaat die alleen maar in 2010 kan zijn gemaakt. Waar de machine van JJ Grey & Mofro op de vorige platen nog wel eens haperde met een minder moment, klinkt Georgia Warhorse als een geoliede machine. Wanneer gelouterde muzikale gasten als meestergitarist Derek Trucks en reggaezanger Toots Hibbert nog een scheutje olie toevoegen stijgt Georgia Warhorse naar grote hoogten, maar ook zonder deze impulsen is het niveau op de nieuwe plaat van JJ Grey & Mofro bijzonder hoog. De dagen worden weer korter en de herfst doet zo langzamerhand zijn intrede, maar met Georgia Warhorse van JJ Grey & Mofro haal je alsnog de nauwelijks gekomen zomer van 2010 in huis. Wederom buitengewoon aangenaam, maar dit keer ook van een niveau dat een 5-sterren recensie meer rechtvaardigt. Erwin Zijleman
20 september 2010
Ólöf Arnalds - Innundir Skinni
Ólöf Arnalds is een IJslandse muzikante die op haar tweede plaat Innundir Skinni hulp krijgt van niemand minder dan Björk en ook nog eens muziek maakt die zo nu en dan in het verlengde ligt van die van IJsland’s bekendste popmuzikant. Op basis van de bovenstaande zin zou je zo maar de conclusie kunnen trekken dat Ólöf Arnalds weinig toevoegt aan de muziek van Björk en je beluistering van Innundir Skinni daarom best achterwege zou kunnen laten. Het is een conclusie waarmee je de schoonheid van de muziek van Ólöf Arnalds absoluut geen recht doet en je jezelf bovendien vreselijk tekort doet. Waar Björk de laatste jaren vooral platen maakt die flink tegenvallen, verrast Ólöf Arnalds met een plaat die zomaar kan uit groeien tot één van de mooiste (Scandinavische) platen van het jaar. Innundir Skinni heeft immers alles wat de muziek uit Scandinavië zo bijzonder maakt: sprookjesachtige klanken, eigenwijze songstructuren en boven alles het gevoel dat ieder moment vriendelijke en net wat minder vriendelijke elfjes uit de speakers kunnen klauteren. Ólöf Arnalds speelde de afgelopen jaren met Múm en heeft hier flink wat opgestoken. Voor Innundir Skinni is een flink blik instrumenten open getrokken, waaronder de van Múm bekende violen. Het levert een aantal rijk gearrangeerde en sprookjesachtige tracks op, maar Ólöf Arnalds is ook niet bang voor bijna verstilde folky tracks waarin ze genoeg heeft aan een paar simpele akkoorden op de akoestische gitaar. In muzikaal opzicht doet Innundir Skinni me meer dan eens denken aan de typisch IJslandse muziek van Björk, Múm en Sigur Rós, maar in vocaal opzicht gaat deze vergelijking veel minder goed op. Ólöf Arnalds zingt een deel van haar songs weliswaar in de IJslandse taal, maar doet dit op heldere en bijna serene wijze. De gekte die met name Björk wel eens opbreekt ontbreekt hierdoor gelukkig bij Ólöf Arnalds. Innundir Skinni doet me meer dan eens denken aan de platen van Ane Brun, maar ook de vergelijking met Joanna Newsom houdt stand, al heeft Ólöf Arnalds wel een veel mooiere stem dan de Amerikaanse. Wat Innundir Skinni nu precies zo mooi en bijzonder maakt is lastig te omschrijven. Het is waarschijnlijk de Scandinavische magie die je keer op keer betovert, al kan het ook best zo zijn dat Ólöf Arnalds gewoon een heel getalenteerd singer-songwriter is, die mooie en pure songs vertolkt. Duidelijk is wel dat Innundir Skinni een hele mooie en stemmige plaat vol toverkracht is. Ólöf Arnalds vult de herfst- en wintermaanden op prachtige wijze met een wonderschone soundtrack, die de komende maanden maar lastig te kloppen zal zijn en waarschijnlijk nog veel langer mee kan. Erwin Zijleman
19 september 2010
The Teardrop Explodes - Kilimanjaro, Deluxe Edition
Kilimanjaro, het in 1980 verschenen debuut van de Britse band The Teardrop Explodes, behoort tot de miskende klassiekers uit de geschiedenis van de popmuziek. De band rond Julian Cope stond tijdens haar korte bestaan (de band werd in 1978 opgericht en viel in 1983 na slechts drie platen al weer uit elkaar) in de schaduw van soort- en tijdgenoten als Echo & The Bunnymen, The Smiths, The Icicle Works, The Comsat Angels en U2 en werd na haar slotakkoord snel vergeten. 30 jaar na de release van Kilimanjaro is de plaat opnieuw uitgebracht in een Deluxe Edition en krijgt het debuut van de band uit Liverpool de kans om zich alsnog te scharen onder de klassiekers uit de geschiedenis van de popmuziek. Het zou niet meer dan terecht zijn, want wat is Kilimanjaro nog altijd een goede plaat en wat heeft de plaat, zeker achteraf bezien, veel bijgedragen aan de ontwikkeling van de popmuziek. The Teardrop Explodes debuteerde in een jaar waarin monotone en aardedonkere postpunk de boventoon voerde, maar hier moesten Julian Cope en zijn muzikale medestanders weinig van hebben. Kilimanjaro bevat psychedelisch aandoende muziek met vooral invloeden uit de postpunk en de 60s psychedelica. Het is muziek die, zeker voor die tijd, verrassend opgewekt klinkt; iets dat mede wordt veroorzaakt door de aanwezigheid van blazers (op dat moment zeker niet gangbaar). Waar Julian Cope zich later zou verliezen in oeverloos psychedelisch geneuzel, bevat Kilimanjaro popsongs met een kop en een staart (een enkele uitzondering daar gelaten). Het zijn popsongs die na al die jaren maar weinig van hun zeggingskracht hebben verloren. Op Kilimanjaro slaat The Teardrop Explodes op fraaie en vaak fascinerende wijze een brug tussen aan de ene kant invloeden uit de 60’s psychedelica (met name invloeden van Love zijn goed herkenbaar) en garagerock en aan de andere kant invloeden uit de punk, postpunk en new wave uit de late jaren 70 en vroege jaren 80. Op hetzelfde moment slaat de band een brug tussen toegankelijke popsongs en experimentele muziek (ook invloeden uit de Krautrock hebben hun weg gevonden in de muziek van de band). Het levert buitengewoon fascinerende muziek op. Natuurlijk klinkt het hier en daar wel wat gedateerd; de plaat is tenslotte 30 jaar oud, maar wanneer je Kilimanjaro vergelijkt met de wel gekende klassiekers uit dezelfde periode, valt op hoe goed de muziek van The Teardrop Explodes de tand des tijd heeft doorstaan. Zonder Kilimanjaro hadden bands als The Coral en The Super Furry Animals het wiel moeten uitvinden en ook talloze andere bands hebben direct of indirect geprofiteerd van de prachtige muziek op Kilimanjaro. De Deluxe Edition van de plaat bevat maar liefst twee extra cd’s. Op de eerste bonusschijf zijn vroege singles en demo’s te horen, terwijl de tweede extra schijf laat horen dat The Teardrop Explodes ook live potten wist te breken. Een vergeten plaat staat dankzij deze fraaie reissue weer volop in de spotlights en er is maar één conclusie mogelijk: Kilimanjaro van The Teardrop Explodes behoort tot de grote platen uit de jaren 80. Punt. Erwin Zijleman
18 september 2010
Dorléac - Dorléac
Erik de Jong (beter bekend als Spinvis) en Geike Arnaert (vooral bekend als zangeres van Hooverphonic) werkten eerder dit jaar samen aan de soundtrack van de Vlaamse speelfilm Adem. Het was een samenwerking die kennelijk naar meer smaakte, want deze week ligt het debuut van Dorléac in de winkel. Het geluid van Dorléac wordt door de twee leden zelf omschreven als “verre geluiden, stonede reverb en space-echo”. Daar kon ik me weinig tot niets bij voorstellen, maar stiekem hoopte ik op een combinatie van het donkere en atmosferische geluid van Hooverphonic, de indringende zang van Geike Arnaert, de avontuurlijke popliedjes van Spinvis en net een beetje extra. Direct bij eerste beluistering van het debuut van Dorléac kon ik tevreden concluderen dat dit precies is wat we hebben gekregen. Het debuut van Dorléac klinkt minstens net zo donker en atmosferisch als de platen van Hooverphonic, maar doet me misschien nog wel meer aan Portishead denken. Het is muziek waarbij je af en toe lekker kunt wegdromen, al zijn vanwege de beklemmende en soms bijna grimmige sfeer nachtmerries hierbij niet uit te sluiten. Het is behoorlijk zweverige en hierdoor vaak wat ongrijpbare muziek, die direct de hand van Spinvis verraadt. Dorléac voegt in vergelijking met Hooverphonic meer invloeden uit de triphop en psychedelica toe aan haar muziek en sluit hierdoor meer aan bij Portishead dan bij Hooverphonic. Ook de vocalen doen me overigens meer aan Portishead dan aan Hooverphonic denken. Geike Arnaert kan prachtig ingetogen zingen, maar kan ook flink uithalen of zelfs doorslaan in de richting van lichte hysterie. Dit zorgt niet alleen voor de nodige dynamiek, maar ook voor een onderhuidse spanning die het luisteren naar deze plaat tot een bijzondere ervaring maakt. De muziek van Spinvis vond ik eerlijk gezegd nog wat te gekunsteld, maar op het debuut van Dorléac heeft Erik de Jong een perfecte balans tussen een tot de essentie teruggebracht geluid en een geluid vol tierelantijntjes gevonden. De muziek van Dorléac heeft vaak een wat dreigende ondertoon, welke echter net zo makkelijk kan omslaan in de richting van huilende wolven en donkere wolken als in de richting van fluitende vogeltjes en doorbrekende zonnestralen. Kortom, muziek die prachtig past bij het weer dat ik zie als ik naar buiten kijk. Dorléac heeft een bloedstollende plaat vol passie en avontuur gemaakt. Alle reden dus om deze Nederland-België samenwerking tot in de lengte van dagen te continueren. Erwin Zijleman
17 september 2010
Magic Kids - Memphis
Nu het laatste kwartaal van 2010 met rasse schreden nadert vraag ik met steeds vaker af hoeveel memorabele nieuwe bands 2010 eigenlijk heeft opgeleverd. Heel veel zijn het er wat mij betreft niet. Een snelle duik in het geheugen levert namen op als The Soft Pack, Avi Buffalo, Harlem, Dum Dum Girls en Best Coast, maar na wat dieper graven kom ik eigenlijk niet verder. Nu staat dit vijftal wat mij betreft wel garant voor vijf jaarlijstjesplaten, dus echt ontevreden ben ik niet, maar het zou toch mooi zijn als het aantal memorabele nieuwe bands in een jaar niet op de vingers van één hand is te tellen. Hiervoor zorgt het uit Memphis, Tennessee, afkomstige Magic Kids, dat op haar naar de thuisbasis genoemde debuut muziek maakt waarvan je alleen maar heel erg vrolijk kunt worden. De muziek van Magic Kids wordt op het Internet voornamelijk omschreven als een mix van The Beach Boys, Phil Spector, Belle & Sebastian en The Apples In Stereo en dat zijn ook de namen waar ik op uit kom. De band’s debuut Memphis staat vol met zonnige popsongs die je mee terugnemen naar de jaren 60 en bivakkeren tussen het strand (surfpop), het park (psychedelica) en de clubs in de stad (Phil Spector girlpop). Magic Kids blijkt op Memphis buitengewoon bedreven in het schrijven van perfecte popliedjes en biedt deze in meerdere smaken en kleuren aan. Het zijn stuk voor stuk onweerstaanbare popliedjes met honingzoete melodieën, aanstekelijke refreinen en heerlijk volle arrangementen vol strijkers, keyboards en blazers, maar ze klinken allemaal net weer wat anders. Magic Kids hangt de filosofie aan dat iedere popliedjes waarvan je niet vrolijk wordt een slecht popliedje is en ondersteunt deze filosofie met een plaat zonder ook maar één misser. Memphis koppelt de genialiteit van The Beach Boys en de productionele gaven van Phil Spector aan de lichtvoetigheid van Belle & Sebastian en de eigenwijsheid of gekte van The Apples In Stereo. Het levert een plaat op met popliedjes die simpel klinken maar razend knap in elkaar zitten. Het levert ook een plaat op met popsongs die bijna overdadig zijn geproduceerd, maar toch ook intiem klinken. Memphis is hierdoor een plaat die sprankelt en verrast, maar het is uiteindelijk toch vooral een plaat om heel, heel, heel erg vrolijk van te worden. 2010 mag tot dusver niet heel veel memorabele debuten hebben opgeleverd, maar Memphis van Magic Kids is er absoluut een om nog heel lang te koesteren. Erwin Zijleman
16 september 2010
Kashmere Hakim - The Hillsinger
Iedere week verschijnen stapels nieuwe cd’s, waaronder op zijn minst een handvol cd’s van folky singer-songwriters. Onder deze singer-songwriters is er altijd wel één die net wat betere songs schrijft, net wat overtuigender zingt of net wat meer zorg heeft besteed aan de instrumentatie of productie dan de concurrentie, maar ook voor deze singer-songwriters geldt dat het niet meevalt om nog iets toe te voegen aan alles dat de afgelopen vier decennia is verschenen in dit genre. Een singer-songwriter die in 2010 nog indruk wil maken met folky muziek die diep is geworteld in de singer-songwriter muziek uit de jaren 60 en 70, zal daarom meer moeten doen dan net iets beter zijn dan de toevallige concurrenten van het moment; hij of zij zal de luisteraar, en in dit geval mij, moeten weten te raken. Mijn speurtocht naar singer-songwriters die dit voor elkaar krijgen eindigt meestal in de Verenigde Staten, maar heel af en toe krijg ik er ook een in de schoot geworpen. Het gebeurde me vorige week met The Hillsinger, de debuut EP van de vanuit Amsterdam opererende singer-songwriter Kashmere Hakim. The Hillsinger bevat zes songs en het zijn zes songs van een verrassend hoog niveau. Kashmere Hakim doet op zijn debuut alles beter dan zijn concurrenten van het moment. Zijn vooral door Nick Drake geïnspireerde songs zitten knap in elkaar, vallen op door fraai akoestisch gitaarspel en trekken de aandacht via stemmige, vooral door strijkers, aangedragen muzikale accenten. Hiernaast is Kashmere Hakim een getalenteerd zanger die meerdere klankkleuren in zijn stem heeft en hier bovendien het nodige gevoel in weet te leggen. Het is genoeg voor een lovende recensie, maar Kashmere Hakim doet op The Hillsinger nog meer. Bijna alle songs op deze EP doen iets met me. De ene keer word ik geraakt door de gevoelige vocalen, de andere keer door een mooi gitaarloopje of een fraai strijkersarrangement om hierna weer diep onder de indruk te zijn van de knappe wijze waarop Kashmere Hakim de spanning weet op te bouwen in zijn songs. En zo wordt The Hillsinger al snel een plaat die je niet meer wilt missen en die eigenlijk alleen maar beter wordt. Als Kashmere Hakim het niveau van deze EP weet vast te houden op zijn volwaardige debuut, voorspel ik hem een hele grote toekomst. Het is een debuut waar ik nu al naar uit kijk, want de zes songs op The Hillsinger smaken vooral naar veel en veel meer. Erwin Zijleman
The Hillsinger EP is te bestellen via cdbaby (http://www.cdbaby.com/cd/KashmereHakim1) of via Kashmere Hakim zelf (kashmerehakim@hotmail.com).
The Hillsinger EP is te bestellen via cdbaby (http://www.cdbaby.com/cd/KashmereHakim1) of via Kashmere Hakim zelf (kashmerehakim@hotmail.com).
15 september 2010
Michael Weston King - I Didn't Raise My Boy To Be A Soldier
Hoe houdt Michael Weston King het vol? De Britse muzikant draait inmiddels al een jaar of twintig mee, maar is ondanks meerdere uitstekende platen nog altijd een grote onbekende. De platen die hij gedurende de jaren 90 maakte met zijn band The Good Songs werden in kleine kring de hemel in geprezen, maar wie heeft ze in de kast staan? Hetzelfde geldt eigenlijk voor de soloplaten die Michael Weston King de afgelopen tien jaar heeft gemaakt. Van deze platen trok het uitstekende A New Kind Of Loneniless (2006) op zijn minst enige aandacht, maar de meeste soloplaten van Michael Weston King werden zelfs door de liefhebbers van het genre waarin de Brit opereert volledig genegeerd. Onlangs verscheen I Didn't Raise My Boy To Be A Soldier en ook deze plaat dreigt weer tussen wal en schip te vallen. Het is doodzonde, want ook de nieuwe plaat van Michael Weston King is weer een hele mooie. I Didn't Raise My Boy To Be A Soldier is een conceptplaat waarop Michael Weston King een aantal bekende protestsongs uit het verleden bij elkaar harkt en hier vervolgens een aantal eigen songs aan toevoegt. Het is een risicovol concept, want probeer je maar eens staande te houden tussen klassieke songs van onder andere Bob Dylan, Phil Ochs, Bobby Darin en Jim Ford. Michael Weston King slaagt hier echter uitstekend in en bewijst andermaal dat hij een uitstekend songwriter is. I Didn't Raise My Boy To Be A Soldier bevat nogal wat antioorlogsongs uit de jaren 70, maar deze zijn 40 jaar na dato helaas nog net zo actueel als op het moment van de release. Het zijn songs die Michael Weston met hart en ziel vertolkt, waarbij niet alleen zijn indringende voordracht, maar ook de prachtige instrumentatie in positieve zin opvalt. In een aantal songs is deze instrumentatie uiterst sober, maar zo af en toe mag de pedal steel behoorlijk los gaan, wat in combinatie met de gepassioneerde zang van Michael Weston King een maximaal effect sorteert. Michael Weston King heeft nooit een geheim gemaakt van zijn bewondering voor Bob Dylan en Townes van Zandt en ook op I Didn't Raise My Boy To Be A Soldier klinken deze inspiratiebronnen nadrukkelijk door. Aan de andere kant heeft Michael Weston King een geheel eigen geluid en slaagt hij er in om zelfs klassiekers uit een ver verleden volledig naar zijn eigen hand te zetten. I Didn't Raise My Boy To Be A Soldier is hierdoor een prachtige kennismaking met de muziek van Michael Weston King geworden. Een kennismaking die door het hoge niveau van deze plaat dwingt tot verdere kennismaking met de man’s oeuvre in het verleden en de toekomst. Erwin Zijleman
14 september 2010
Ryan Bingham & The Dead Horses - Junky Star
De Texaanse singer-songwriter Ryan Bingham maakte de afgelopen drie jaar twee geweldige platen (Mescalito uit 2007 en Roadhouse Sun uit 2009), maar het was zijn bijdrage aan de in brede kring bejubelde Crazy Heart soundtrack die hem eerder dit jaar onder de aandacht van een breed publiek bracht. Met de Oscar voor beste song (The Weary Kind) op zak begon Bingham aan de opnamen van zijn derde plaat en deze is nu verschenen. Junky Star is, net als voorganger Roadhouse Sun, opgenomen met Bingham’s band The Dead Horses, maar voor de productie wist Ryan Bingham dit keer een zwaargewicht te strikken. Niemand minder dan T-Bone Burnett nam dit keer plaats achter de knoppen en dat heeft een duidelijke meerwaarde. Burnett haalde onlangs al het beste naar boven bij John Mellencamp en doet dit nu opnieuw bij Ryan Bingham. Bingham koos na het ingetogen en behoorlijk traditionele Mescalito voor een veelzijdig en soms wat onstuimig geluid op Roadhouse Sun, maar keert op Junky Star deels terug naar het geluid van zijn debuut. Junky Star verenigt eigenlijk het beste van beide platen en overtreft ze daarom allebei. T-Bone Burnett heeft op Junky Star gekozen voor een voornamelijk akoestisch en vaak wat traditioneel aandoend geluid, maar de veelzijdigheid is gebleven. Het meest in het oor springende element is nog altijd de buitengewoon rauwe strot van Ryan Bingham, die alleen maar aan kracht heeft gewonnen, maar ook in andere opzichten laat Ryan Bingham flinke groei horen op Junky Star. Bingham schreef al bovengemiddeld goede songs, maar zet op Junky Star een volgende stap. Junky Star vertelt met hart en ziel mooie en indringende verhalen waarin eigenlijk alles klopt. Junky Star is in vocaal en muzikaal opzicht in balans, maar kent gelukkig nog altijd scherpe randjes. Bingham put ook op Junky Star weer nadrukkelijk uit de archieven van de Amerikaanse rootsmuziek (folk, blues, country en rock) en maakt geen geheim van zijn grenzeloze bewondering voor grootheden als Bob Dylan, Townes van Zandt, Steve Earle, Tom Waits en Willie Nelson. Het gaat misschien wat ver om te stellen dat Bingham deze grootheden naar de kroon steekt, maar vergeleken met de meeste van zijn tijdgenoten is Bingham op Junky Star een klasse apart. Ryan Bingham trok met Mescalito en Roadhouse Sun maar weinig aandacht, maar is nu klaar voor het grote werk. Zijn bijdrage aan de Crazy Heart soundtrack leverde hem eerder dit jaar een Oscar op; het prachtige Junky Star moet goed zijn voor de onvoorwaardelijke liefde van iedere liefhebber van Amerikaanse rootsmuziek. Erwin Zijleman
13 september 2010
Richard Thompson - Dream Attic
Richard Thompson begon aan een solocarrière nadat hij in 1971 de Britse folkrock band Fairport Convention had verlaten. Inmiddels zijn we bijna 40 jaar verder en Richard Thompson maakt nog steeds platen. Met uitzondering van een flinke dip gedurende de jaren 90 (waar overigens opvallend veel grote muzikanten die opdoken in de jaren 60 en 70 last van hadden), zijn dit platen van een griezelig constant en hoog niveau. De laatste paar jaar is de productiviteit van Richard Thompson enorm en laat hij zich bovendien gelden als een eigenzinnig muzikant. Zo vatte hij op 1000 Years Of Popular Music (2003) op geheel eigen wijze de geschiedenis van de popmuziek samen in een serie songs die zich uitstrekte van stokoude traditionals tot een fraaie uitvoering van het lijflied van Britney Spears, Oops! I Did It Again, maar Thompson leverde met Front Parlour Ballads (2005) en Sweet Warrior (2007) ook twee platen af die herinnerden aan de betere platen uit zijn inmiddels imposante oeuvre. Een bijzondere filmsoundtrack met fraai gitaarspel (Grizzly Man) en een prachtige en eigenlijk onmisbare verzamelaar (Walking On A Wire) completeerden het stapeltje interessant Richard Thompson werk van recente datum. Het onlangs verschenen Dream Attic is een live-plaat, maar het is zeker niet het overbodige tussendoortje dat een live-plaat meestal is. Thompson toerde aan het begin van dit jaar door de VS en speelde een set met publieksfavorieten en een set met nieuwe songs. Dream Attic put uit de laatste set en bevat dus louter nieuwe songs. Het zijn songs die goed laten horen wat een getalenteerd en veelzijdig muzikant en songwriter Richard Thompson is. Bijgestaan door een geweldige band tovert Richard Thompson op Dream Attic de ene na de andere prachtsong uit de hoge hoed, waarbij hij zowel refereert aan zijn solowerk als aan het werk dat hij ruim 40 jaar geleden maakte met Fairport Convention. In een aantal songs hoor je duidelijk zijn folkroots, maar Thompson weet folk en rock ook nog altijd uitstekend aan elkaar te verbinden en gaat zo nu en dan flink los. Met een solide spelende band, geweldige teksten, gepassioneerde zang en songs die steeds net dat beetje extra bieden, is Dream Attic al snel een plaat die de aandacht weet te trekken en die aandacht ook moeiteloos vast houdt, maar over het meest in het oor springende element hebben we het nog niet eens gehad. Richard Thompson is vaak bejubeld als gitarist en Dream Attic laat horen dat daar niets op valt af te dingen. Thompson’s gitaarspel is ook dit keer weer subliem en hierbij maakt het niet zoveel uit of hij verrast met subtiele loopjes of met bijna eindeloze solo’s. Het is de slagroom op de taart en het zoveelste bewijs dat Richard Thompson moet worden gerekend tot de allergrootsten. Dream Attic is misschien niet de meest essentiële Richard Thompson plaat die een beetje muziekliefhebber in de kast moet hebben staan, maar volstaat tussen al dit moois zeker niet. Erwin Zijleman
12 september 2010
Robert Plant - Band Of Joy
In 1982 verscheen niet alleen de laatste, en met afstand slechtste, plaat van Led Zeppelin (Coda), maar debuteerde zanger Robert Plant ook als soloartiest met het uitstekende Pictures At Eleven. Een jaar later leverde Plant met The Principle Of Moments een plaat af die de boeken in is gegaan als klassieker, waarna het niveau wel iets inzakte, maar altijd zeer acceptabel bleef. Sinds 2002 heeft Robert Plant de stijgende lijn weer te pakken. Het in dat jaar verschenen Dreamland was zijn beste plaat sinds The Principle Of Moments, terwijl het in 2005 verschenen Mighty Rearranger objectief bezien zelfs beter was dan The Principle Of Moments. Op al deze platen bleef Robert Plant het muzikale erfgoed van Led Zeppelin trouw, waardoor het in 2007 verschenen en samen met bluegrass zangeres Alison Krauss gemaakte Raising Sand kwam als een enorme verrassing. Een verassing die misschien nog wel groter was dan de eenmalige Led Zeppelin reünie die er uiteindelijk toch ook nog kwam. Door het succes van Raising Sand hebben we lang op nieuw werk van Robert Plant moeten wachten, maar nu ligt dan eindelijk Band Of Joy in de winkel. De titel van Plant’s eerste soloplaat in vijf jaar tijd verwijst naar de band waarvan Robert Plant in zijn hele jonge jaren deel uit maakte. Ook in muzikaal opzicht gaat Robert Plant op Band Of Joy een aantal keren ver terug in de tijd, maar het grootste deel van de tijd blijft hij toch in de buurt van de genres die hij op Raising Sand zo succesvol verkende. Band Of Joy bevat vrijwel alleen maar materiaal van anderen (Plant schreef slechts aan één van de songs mee) en bestrijkt hierbij een breed terrein. Naast traditionals horen we songs van Los Lobos, Richard Thompson, Townes van Zandt en, toch wel enigszins verrassend, Low, dat zelfs met twee songs vertegenwoordigd is. Plant heeft voor het op geheel eigen wijze vertolken van deze songs een prima band bij elkaar gezocht, want Patty Griffin, multi-instrumentalist Darrell Scott en co-producer Buddy Miller zijn natuurlijk niet de minsten. Band Of Joy is net als Raising Sand geworteld in de Amerikaanse rootsmuziek, maar Robert Plant is dit ook zijn Britse folkroots en zijn verleden als zanger van de beste rockband aller tijden niet vergeten. Het resultaat is een smaakvolle en kwalitatief hoogstaande plaat die laat horen dat Robert Plant zowel in vocaal als in muzikaal opzicht nog lang niet versleten is. Net als Mighty Rearranger en Raising Sand is Band Of Joy een plaat die direct indruk zal maken, maar het is ook, misschien nog wel meer dan zijn voorgangers, een groeiplaat. Vanwege de twee geweldige voorgangers waren mijn verwachtingen met betrekking tot Band Of Joy hooggespannen, maar Robert Plant maakt ze meer dan waar. Elk voordeel heeft zijn nadeel, want zolang Robert Plant soloplaten van dit niveau maakt, heeft hij geen enkele reden om met Led Zeppelin op de planken te stappen, waarmee de droom van velen die de legendarische band nooit aan het werk hebben gezien in duigen valt. Gezien het bijzonder hoge niveau van Band Of Joy kan ik hiermee leven. Erwin Zijleman
10 september 2010
Philip Selway - Familial
Zou Familial van Philip Selway ook maar enige aandacht hebben getrokken als Selway niet de drummer was van Radiohead? Het is een vraag die de muziekcritici momenteel flink bezig houdt en, het blijven azijnpissers, over het algemeen met nee wordt beantwoord. Nu onderken ook ik wel dat soloplaten van leden van grote bands over het algemeen van matige kwaliteit en behoorlijk overbodig zijn, maar voor Familial van Philip Selway geldt dat nu voor de afwisseling eens niet. Selway schrijft al zijn hele leven folky popsongs, maar kan deze binnen Radiohead niet echt kwijt. Met Familial heeft Selway eindelijk een uitlaatklep voor zijn songwriting skills gevonden en laat hij horen dat hij veel meer kan dan bovengemiddeld goed drummen. Op Familial focust Philip Selway volledig op zijn songs en heeft hij zijn plekje achter de drumkit afgestaan aan de van Wilco bekende Glenn Kotche. Kotche stelt zich, net als de andere gasten op Familial (onder wie de eveneens van Wilco bekende Pat Sansone en singer-songwriter Lisa Germano) zeer bescheiden op en beperkt zich tot subtiele aanvullingen op de behoorlijk sober klinkende songs van Philip Selway. Selway toont zich op Familial een uitstekend songwriter en weet zijn songs bovendien op aansprekende wijze te vertolken. Akoestische gitaar en fluisterzachte vocalen staan centraal op Familial, dat meer dan eens doet denken aan de platen van Nick Drake, maar ook raakvlakken heeft met de muziek van eigentijdse singer-songwriters als Scott Matthew, Chris Garneau en Doveman. Net als Drake, Matthew, Garneau en Doveman heeft Philip Selway een voorkeur voor donker gekleurde songs die de net wat minder zonnige kant van het leven bezingen. Toch is Familial geen deprimerende plaat, want in tegenstelling tot een aantal van zijn collega’s kan Selway absoluut relativeren. Waar Selway met zijn andere Radiohead collega’s altijd garant staat voor verrassing en vernieuwing is Familial een betrekkelijk voorspelbare en behoudende plaat. Philip Selway doet op Familial geen opzienbarende dingen en beperkt zich tot het op oorspronkelijke en oprechte wijze vertolken van typisch Britse folksongs. Hij doet dit wel zo goed dat Familial zich probleemloos schaart tussen de bejubelde platen van de andere smaakmakers in dit genre. Philip Selway heeft wat mij betreft een kwalitatief uitstekende singer-songwriter plaat afgeleverd die niet de aandacht weet te trekken dankzij zijn plekje achter de drumkit van Radiohead, maar ondanks zijn lidmaatschap van één van de grootste bands van de afgelopen decennia. Het is een prestatie die zeker niet onderschat mag worden. Erwin Zijleman
09 september 2010
Frazey Ford - Obadiah
Frazey Ford maakte de afgelopen negen jaar als lid van het Canadese trio The Be Good Tanyas drie uitstekende platen met een mix van stokoude folk en bluegrass. Of The Be Good Tanyas nog bestaan is onduidelijk, maar Frazey Ford laat op haar eerste soloplaat Obadiah horen dat ze het ook in haar uppie wel zal redden. Ze doet dit met muziek die duidelijk anders klinkt dan de muziek van The Be Good Tanyas, of beter gezegd met muziek die mijlenver is verwijderd van de muziek van het trio uit Vancouver. Obadiah bevat wel wat verdwaalde invloeden uit de folk, country en bluegrass, maar is toch vooral een authentiek klinkende soulplaat. Obadiah klinkt in muzikaal opzicht als een plaat van Al Green in zijn beste jaren en laat horen dat Al Green ook in vocaal opzicht een vrouwelijke evenknie heeft in Frazey Ford. Frazey Ford liet bij The Be Good Tanyas meerdere malen horen dat ze prima kan zingen, maar dat ze op haar eerste soloplaat zou zingen als een doorleefde soulzangeres had ik eerlijk gezegd niet verwacht en ik zal niet de enige zijn. Hoewel Obadiah Frazey Ford’s eerste stapjes al soulzangeres laat horen, klinkt het alsof Frazey Ford nooit iets anders heeft gedaan. In muzikaal opzicht klopt eigenlijk alles op Frazey Ford’s eerste soloplaat en ook op vocaal opzicht is er niets aan te merken op Obadiah. Obadiah is op een paar uitstapjes richting folk en country een volstrekt tijdloze soulplaat die zo lijkt weggelopen uit de jaren 50, 60 of 70. Frazey Ford moet in dit genre concurreren met talloze geweldige zangeressen; zangeressen die in een aantal gevallen makkelijker en beter zingen dan Ford, maar het totaalpakket dat Frazey Ford op Obadiah biedt is maar lastig te verslaan. Naast de vocalen vallen vooral het werkelijk prachtige gitaarwerk (van Be Good Tanyas college Trish Klein) en het aangename tempo waarin de songs van Frazey Ford zich voortslepen op. Frazey Ford blijft op Obadiah redelijk dicht bij de vintage soul uit lang vervlogen tijden, maar voegt door haar bijzondere stemgeluid (dat ook meer dan in het verleden doet denken aan dat van Natalie Merchant), de pure en oprechte wijze waarop ze haar songs vertolkt en het voor het genre atypische gitaarspel ook iets toe aan deze oude soul. In eerste instantie vond ik Obadiah vooral een aangename en sympathieke plaat, maar hoe vaker ik hem hoor des te meer ik er van overtuigd raak dat Frazey Ford een hele bijzondere plaat heeft afgeleverd, die absoluut moet worden gerekend tot de meest eigenzinnige, meest aangename en in kwalitatief opzicht beste soulplaten van de laatste tijd. Erwin Zijleman
08 september 2010
Peter Broderick - How They Are
Het is moeilijk te geloven dat de Peter Broderick die in 2008 de jaarlijstjes van de gerenommeerde Engelse muziektijdschriften Mojo en Uncut wist te halen met het prachtige Home, dezelfde Peter Broderick is als de man die vorig jaar met Music For Falling From Trees bijzonder fraaie muziek voor een dansvoorstelling afleverde. Op Home hoorden we een typische singer-songwriter die meer dan eens aan Elliott Smith deed denken, terwijl op Music For Falling From Trees een geschoolde klassieke componist aan het werk was. Op How They Are komen de beide werelden van Peter Broderick samen en vloeien prachtige, bijna pastorale pianoklanken samen met repeterende gitaarlijnen en ingetogen vocalen. Het levert een plaat op die totaal anders klinkt dan Home of Music For Falling From Trees, maar het eindresultaat is ook dit keer prachtig. How They Are is door de zwaar aangezette pianoklanken, de complexe gitaarloopjes en de bijzondere vocalen een lastig te doorgronden plaat, maar het is ook een plaat die zich langzaam maar steeds nadrukkelijker opdringt. Op het moment dat ik deze recensie schrijf schijnt de zon. Het zijn zeker geen ideale omstandigheden voor een plaat die waarschijnlijk het best tot zijn recht komt op donkere winteravonden of op zich in een laag tempo voortslepende en regenachtige zondagochtenden. Ook op How They Are toont Peter Broderick zich weer een alleskunner. Het pianospel is fascinerend en wonderschoon en kleurt fraai en trefzeker bij de licht droevige songs van Peter Broderick. Het zijn vanwege de lange muzikale intermezzo’s geen makkelijke songs, maar voor de aanhouder valt er op deze plaat verschrikkelijk veel te genieten. Peter Broderick levert in drie jaar tijd met Home, Music For Falling From Trees en How They Are drie totaal verschillende platen, maar ook drie wonderschone platen af. Net als Music For Falling For Trees is ook How They Are weer geen plaat die makkelijk zal opduiken in jaarlijstjes, maar op basis van het gebodene zou dat niet eens onterecht zijn. Echt een hele mooie en bijzondere plaat van deze Amerikaan. Erwin Zijleman
07 september 2010
Interpol - Interpol
Het uit New York afkomstige Interpol hoorde zo’n acht jaar geleden bij de pioniers van de postpunk revival, die pas twee jaar later met het debuut van Franz Ferdinand echt van de grond zou komen. Interpol was zijn tijd aan de ene kant dus ver vooruit, maar aan de andere kant natuurlijk ook helemaal niet. De band’s debuut Turn On The Bright Lights leunde immers wel erg zwaar op de muziek van 70’s en 80’s postpunk bands als Joy Division en Gang Of Four. Ondanks het feit dat Turn On The Bright Lights een prima plaat met aanstekelijke postpunk songs was, heb ik alle drukte nooit zo goed begrepen. Interpol deed in feite immers niet veel meer dan het nauwgezet reproduceren van muziek die ik weliswaar al een tijdje in de kast had staan, maar nog zeker niet was vergeten. Opvolger Antics (2004) en het met teveel toeters en bellen versierde Our Love To Admire (2007) deden me nog veel minder, zodat ik zonder enige verwachting en zelfs met enige tegenzin begon aan de band’s vierde plaat, die voor de afwisseling geen titel heeft meegekregen. Om maar met de deur in huis te vallen: Interpol doet ook op haar vierde plaat niets nieuws. Op haar vierde plaat keert de band terug naar het betrekkelijk pure postpunk geluid van Turn On The Bright Lights en maakt het derhalve geen geheim van de in ruimte mate aanwezige invloeden van bands als Joy Division, Gang Of Four en in iets mindere mate Echo & The Bunnymen en Television. Toch heeft de vierde van Interpol iets. Net als Editors is Interpol zo langzamerhand in muzikaal en compositorisch opzicht op een niveau gekomen dat vergelijkbaar is met dat van haar muzikale helden, waardoor je niet langer het idee hebt dat je naar een slap aftreksel aan het luisteren bent, maar naar een nieuwe interpretatie van de muziek uit een inmiddels best ver verleden. Ook de vierde van Interpol bevat aanstekelijke postpunk songs, maar gelukkig zijn ze niet zo lichtvoetig als die van veel van Interpol’s soortgenoten. Waar de meeste postpunk revival bands de gitaren inmiddels hebben opgeborgen en alleen met keyboards aan de gang gaan, is het geluid van Interpol gelukkig nog altijd gitaargeoriënteerd. In combinatie met het lekker donkere geluid en de kwalitatief hoogstaande songs levert het de eerste Interpol plaat op die ik echt goed vind. Ik geef eerlijk toe dat ik daar voor de eerste beluistering van de plaat geen seconde rekening mee had gehouden, wat deze verrassing alleen maar aangenamer maakt. Erwin Zijleman
06 september 2010
Scram C Baby - Slow Mirror, Wicked Chair
Het Amsterdamse Scram C Baby bestaat dit jaar 18 jaar en maakt inmiddels al een jaar of 14 platen voor het Excelsior Label. Het best bewaarde geheim van Excelsior kan al jaren rekenen op uiterst positief recensies, maar de sprong naar een groter publiek die zo veel andere Excelsior telgen (Johan, Daryll-Ann, Caesar, ZzZ, De Staat, Spinvis) wel wisten te maken, is Scram C Baby vooralsnog niet gegund. Aan de kwaliteit van hun platen ligt het niet, want de Amsterdammers hebben met name de laatste jaren een aantal uitstekende platen afgeleverd, waaronder The Thing That Wears My Ring uit 2007 en de prima live-plaat Eau De Vie uit 2008; platen die liefhebbers van lekker eigenwijze popmuziek (van eigen bodem) eigenlijk in de kast of op de MP3-speler moeten hebben staan. Eerlijkheid gebiedt me wel te zeggen dat de muziek van Scram C Baby wat meer vergt van de luisteraar dan de muziek van Excelsior bands als Johan en Daryll-Ann. Verwacht van Scram C Baby geen zonnige gitaarpop, maar aan alle kanten rammelende rockmuziek vol stekeligheden. Het is muziek die me meer dan eens doet denken aan de muziek die Pavement in haar beste dagen wist te maken, al heeft Scram C Baby inmiddels ook een duidelijk eigen geluid. De associatie met Pavement duikt bij de nieuwe plaat van Scram C Baby al op bij de titel, want Slow Mirror, Wicked Chair had ook op de cover van een Pavement plaat niet misstaan. Ook in muzikaal opzicht zijn er weer raakvlakken met Pavement (al hoor ik ook flink wat van de Pixies en voormalig Excelsior collega’s Caesar), maar Scram C Baby is op Slow Mirror, Wicked Chair toch vooral zichzelf. Ook de nieuwe plaat van de Amsterdammers staat weer vol met eigenzinnige en stekelige rocksongs vol verrassende wendingen. Scram C Baby blijkt wederom een band die lak heeft aan genres en conventies en daarom alle kanten op kan schieten. Dat klinkt misschien vermoeiend, maar vermoeiend is Slow Mirror, Wicked Chair zeker niet. Ook de nieuwe plaat van Scram C Baby bruist, sprankelt, verrast, verbaast, schopt en verleidt. Venijnige rechttoe rechtaan rocksongs worden moeiteloos afgewisseld met aanstekelijke indierock en altijd zijn het energieniveau en het creatieve vermogen van Scram C Baby angstig hoog. Op Slow Mirror, Wicked Chair doet Scram C Baby wat het al zo lang doet, maar heeft de band het niveau van haar muziek net weer een tandje opgeschroefd. Hoogste tijd derhalve om dit al veel te lang bewaarde Excelsior geheim eens in brede kring te ontdekken. Erwin Zijleman
05 september 2010
I Am Kloot - Sky At Night
De Britse band I Am Kloot dook een jaar of negen geleden op als exponent van de korte tijd bejubelde New Acoustics Movement. Hun debuut Natural History kreeg hierdoor relatief veel aandacht, maar omdat de New Acoustics Movement weer snel werd vergeten ebde ook de aandacht voor I Am Kloot weg. Ik heb eigenlijk altijd een zwak voor de band gehouden, al is het maar omdat de band pas na Natural History is begonnen met het maken van echt goede platen. I Am Kloot uit 2003 mag wat mij betreft best een bescheiden klassieker worden genoemd en ook met de andere platen die de Britten de afgelopen jaren hebben uitgebracht was niets mis. De afgelopen jaren was het wat stil rond de band uit Manchester, maar met het onlangs verschenen Sky At Night is I Am Kloot niet alleen helemaal terug, maar heeft het bovendien haar meest ambitieuze plaat tot dusver gemaakt. Dit is voor een belangrijk deel de verdienste van Elbow-voorman Guy Garvey, die tekende voor de productie van Sky At Night. Garvey (die overigens ook tekende voor de productie van het debuut van de band) heeft de intieme en over het algemeen spaarzaam geïnstrumenteerde popsongs van I Am Kloot voorzien van een behoorlijk volle productie waarin een belangrijke rol is weggelegd voor strijkers en blazers. Dit pakt uitstekend uit. Sky At Night is aan de ene kant een typische I Am Kloot plaat, maar het is ook een plaat waarmee de band een flinke stap zet in de richting van een nieuw geluid. Het is misschien even wennen, maar Sky At Night blijkt al snel een tijdloze plaat vol met wonderschone popliedjes. Guy Garvey heeft weliswaar flink uitgepakt met een extra laag strijkers en blazers, maar deze laag is nergens opdringerig en dient slechts ter ondersteuning van de nog altijd intiem en sober klinkende songs van I Am Kloot. Verder zorgt de extra laag voor een bijna beklemmende spanning die de muziek van I Am Kloot enorm verrijkt. I Am Kloot zanger John Bramwell schrijft nog altijd prachtige vaak wat verdrietig aandoende popsongs en zingt ze met hart en ziel. Een groot zanger is hij misschien niet, maar net als bijvoorbeeld Bob Dylan en Leonard Cohen is de impact van zijn wat onvaste en snerpende stemgeluid groot. Dylan en Cohen noem ik niet voor niets, want Sky At Night doet me vaak denken aan oudere platen van deze twee grootheden en heeft bovendien meer dan eens iets van The Beatles, vooral wanneer blazers aanzwellen. Sky At Night is een zich betrekkelijk langzaam voortslepende plaat met het ene na het andere hoogtepunt. Op voorhand leek de combinatie van de intieme popsongs van I Am Kloot en de grootse productie van Guy Garvey me een lastige combinatie, maar omdat beide uitersten elkaar op Sky At Night eigenlijk alleen maar weten te versterken is het resultaat verbluffend. Een van de mooiste platen van het moment komt uit een onverwachte hoek. Zie hem niet over het hoofd. Erwin Zijleman
03 september 2010
Rose Elinor Dougall - Without Why
Rose Elinor Dougall maakte deel uit van de originele bezetting van The Pipettes; het damestrio dat vier jaar geleden gehuld in vrolijke polkajurkjes met haar debuut Meet The Pipettes op bijzonder aanstekelijke wijze de girlpop van Phil Spector deed herleven. Binnenkort verschijnt een nieuwe cd van The Pipettes, maar Rose Elinor Dougall is niet meer van de partij (de andere twee leden van het eerste uur overigens ook niet). Inmiddels ligt wel haar eerste soloplaat, Without Why, in de winkel. Je hoeft niet lang naar Without Why te luisteren om te kunnen concluderen dat Rose Elinor Dougall solo hele andere muziek maakt dan met The Pipettes. Ook op Without Why begint Rose Elinor Dougall bij de girlpop van Phil Spector, maar dit keer eindigt ze er niet. Without Why bevat een elftal uiterst veelzijdige popsongs die slechts de prima stem van Rose Elinor Dougall als overeenkomst hebben. Rose Elinor Dougall blijkt op Without Why niet alleen zeer veelzijdig, maar ook uiterst trefzeker. Het maakt eigenlijk niet zoveel uit of ze je aanstekelijke Motown pop, bitterzoete dreampop, authentiek aandoende Britse folk, donkere Britpop, psychedelische 60s pop of eigenwijze indiepop voorschotelt; in alle genres kan Rose Elinor Dougall uitstekend uit de voeten. De grote diversiteit op Without Why werkt overigens niet alleen in Dougall’s voordeel. Iedereen zal zijn favorieten hebben op deze plaat en iedereen zal dan ook wensen dat Rose Elinor Dougall zich tot een bepaald genre had beperkt. Ook ik heb absoluut mijn voorkeuren, maar persoonlijk vind ik dat alle songs op Without Why goed zijn voor een mooi rapportcijfers. Without Why valt niet alleen op door prima vocalen en kwalitatief goede en aanstekelijke popsongs, maar weet ook in muzikaal en productioneel opzicht te boeien en te verrassen. Het zal waarschijnlijk nog wel even duren voor Rose Elinor Dougall niet meer wordt gezien als zangeres van The Pipettes, maar met het uitstekende Without Why heeft ze zich eigenlijk al losgemaakt van het korte maar hevige bestaan als Pipette. Van de nieuwe cd van The Pipettes verwacht ik helemaal niets, maar Rose Elinor Dougall voorspel ik op basis van het gebodene op Without Why een hele mooie toekomst tussen de betere eigenzinnige popzangeressen van het moment. Erwin Zijleman