30 december 2010

Norah Jones - ...Featuring Norah Jones

Het heeft er alle schijn van dat Norah Jones haar meest succesvolle jaren inmiddels achter zich heeft liggen. Nadat haar debuut Come Away With Me en opvolger Feels Like Home in onwaarschijnlijke aantallen over de toonbank gingen, viel Not Too Late uit 2007 gewoon tegen en werd het vorig jaar verschenen The Fall niet begrepen. Het onlangs verschenen …Featuring Norah Jones zal daarom wel niet het verkoopsucces zijn geworden dat het had moeten zijn en dat is op zich jammer. Het is namelijk een hele leuke plaat. Zelf heb ik Norah Jones overigens nog lang niet afgeschreven. Met The Fall maakte ze wat mij betreft haar beste plaat tot dusver en volgens mij zit er nog veel meer moois in het vat. …Featuring Norah Jones is natuurlijk niet meer dan een tussendoortje, maar het is wel een tussendoortje dat me steeds meer luisterplezier verschaft. De afgelopen week zelfs zoveel dat de plaat wat mij betreft een plekje verdient tussen de krenten uit de pop. …Featuring Norah Jones is een plaat met duetten en het zal niemand verbazen dat Norah Jones in alle gevallen een van de deelnemende partijen is. Het zijn duetten die vrijwel allemaal al eens zijn uitgebracht, maar als fan van Norah Jones en de meeste artiesten met wie ze op …Featuring Norah Jones samenwerkt, miste ik er ook nog wel wat. Het is een indrukwekkend en verassend veelzijig legioen sterren dat op deze plaat voorbij trekt: Ray Charles, Dolly Parton, Willie Nelson, The Foo Fighters, Outkast, Belle & Sebastian, Herbie Hancock; het zijn niet de minsten en het levert ook nog eens minstens een handvol prachtige duetten op. Verrassender en hierdoor misschien wel leuker zijn de duetten met minder bekende artiesten als rappers Q-Tip en Talib Kweli, jazzmuzikant Charlie Hunter en de tracks die zijn te vinden van twee andere bands van Norah Jones: The Little Willies en het verrassende El Madmo. De absolute prijsnummers vind ik echter de samenwerkingsverbanden met Ryan Adams en Gillian Welch (die inmiddels helaas aan haar achtste magere jaar is begonnen) en David Rawlings. In deze tracks hoor je hoe goed Norah Jones uit de voeten kan in een breed segment binnen de Amerikaanse rootsmuziek en hoe puur en doorleefd haar stem kan klinken. …Featuring Norah Jones is maar een tussendoortje en daarom geen plaat om druk over te doen. Het is aan de andere kant wel een plaat die laat horen dat Norah Jones nog lang niet mag worden afgeschreven. Na …Featuring Norah Jones inmiddels heel vaak gehoord te hebben raak ik er persoonlijk zelfs steeds meer van overtuigd dat het mooiste van Norah Jones nog moet komen. Erwin Zijleman

29 december 2010

The Bees - Every Step's A Yes

De van het Britse Isle of Wight afkomstige band The Bees debuteerde ruim 6 jaar geleden met het bijzonder leuke Free The Bees; een plaat vol neo-psychedelica die zich door van alles en nog wat liet beïnvloeden. Ook op het drie jaar later verschenen Octopus was helemaal niets aan te merken. Sterker nog, deze plaat liet een nog veelzijdiger en aansprekender geluid horen en haalde terecht enkele jaarlijstjes. Inmiddels zijn we weer drie jaar verder en ligt de derde plaat van The Bees al weer enige tijd in de winkel. Waarom ik Every Step's A Yes niet direct heb opgepikt weet ik eigenlijk niet. Kennelijk is neo-psychedelica niet meer zo hot als een paar jaar geleden, want de derde van The Bees krijgt tot dusver sowieso veel minder aandacht dan zijn voorgangers. Met de kwaliteit van de plaat heeft dat gelukkig niets te maken, want Every Step's A Yes is minstens net zo leuk als Free The Bees of Octopus. Ook op hun derde plaat slagen The Bees er weer in om muziek te maken die bijna overloopt van de invloeden. 60s psychedelica staat hierbij centraal, maar waar veel bands in dit genre volledig blijven hangen in de 60s en zich maar niet los kunnen maken van LSD en vloeistofdia’s, pikken The Bees ook de krenten uit de pap/pop wanneer het gaat om muziek die de afgelopen 40 jaar is verschenen. Every Step's A Yes wordt daarom, net als de vorige platen van The Bees, wel omschreven als een moderne versie van Love’s Forever Changes. Het is een even bruikbare als onbruikbare omschrijving van een plaat die op één of andere manier direct bekend in de oren klinkt, maar je vervolgens blijft verbazen met verrassende wendingen en spitsvondigheden. Op het eerste gehoor maken The Bees misschien zonnige neo-psychedelica, maar luister wat beter naar deze plaat en je hoort de meest uiteenlopende invloeden, variërend van country, folk, soul en jazz tot reggae en Latin (ongetwijfeld het resultaat van de reis die zanger Paul Butler maakte naar Peru, alwaar een heuse sjahman hem in trance bracht met inheemse drugs). Qua inventiviteit doen The Bees af en toe wel wat denken aan The Beta Band in hun beste jaren, maar de muziek van The Bees is wel een stuk toegankelijker, aardser en wat mij betreft aangenamer. Wanneer je naar de muziek van The Bees luistert vraag je je wel af hoe lang dit recept blijft werken, maar voorlopig is de muziek van The Britten nog uitstekend op smaak en overheerst ondanks het beproefde recept nog altijd de verrassing. Waar de meeste bijen momenteel hun best doen om de winter te overleven, zoemen The Bees vrolijk rond met een plaat die tot dusver misschien weinig aandacht krijgt, maar wel de band's beste is tot dusver. Verplichte kost derhalve voor liefhebbers van avontuurlijke neo-psychedelica, maar waarschijnlijk valt helemaal niemand zich een buil aan deze frisse en veelzijdige plaat. Erwin Zijleman

28 december 2010

Orange Juice - ...Coals To Newcastle

2010 kan wat mij betreft de boeken in als het jaar van de terugkeer van Edwyn Collins. Dat de Schot überhaupt nog in staat is geweest om een plaat te maken na de hersenbloedingen die hem een paar jaar geleden troffen, is al een klein wonder, maar het niveau van Losing Sleep is misschien nog wel opzienbarender. Dankzij Losing Sleep wordt Edwyn Collins eindelijk gerespecteerd als één van de grootse songwriters uit de geschiedenis van de popmuziek en zal niemand het meer in zijn hoofd halen om hem af te schilderen als One Hit Wonder (een predicaat dat hij vooral te danken had aan zijn enige hit, het overigens briljante A Girl Like You). Het is het moment om ook de band waarmee Edwyn Collins ooit debuteerde op een voetstuk te plaatsen. Het Schotse Orange Juice werd opgericht in 1976 en wist gedurende haar achtjarige bestaan de cultstatus nooit echt te ontstijgen, al werd de band door met name de Britse critici met enige regelmaat de hemel in geprezen. Achteraf bezien stond de band aan de basis van de new wave, post-punk en indie pop en maakte het muziek die zijn tijd ver vooruit was. In een tijd waarin artistiek verantwoorde popmuziek en de dansvloer gescheiden werelden waren, sloeg Orange Juice een brug tussen beide werelden middels een serie geweldige singles. Maar de muziek van Orange Juice was ook een belangrijke inspiratiebron voor een band als The Smiths en later voor bands als Belle And Sebastian en Franz Ferdinand. Uiteindelijk maakte Orange Juice slechts drie platen, waarna Edwyn Collins begon aan een solocarrière die hem lange tijd even weinig succes op zou leveren. De singles van Orange Juice werden een jaar of vijf geleden al eens verzameld op de prima verzamelaar The Glasgow School. Deze verzamelaar is ook het startpunt van het uit maar liefst zes cd’s en een DVD bestaande …Coals To Newcastle. Deze buitengewoon fraaie box-set verzamelt zo ongeveer alles dat Orange Juice gedurende haar bestaan heeft gemaakt. Naast de singles vind je uiteraard de drie platen van de band en dit is nog eens aangevuld met twee cd’s met demo’s, outtakes, niet eerder uitgebrachte songs en volop live-materiaal (met name BBC Sessions van John Peel). De DVD voegt hier nog het nodige beeldmateriaal aan toe. Ik moet eerlijk toegeven dat ik zes Orange Juice cd’s op voorhand wel wat veel van het goede vond. The Glasgow School vind ik al jaren prachtig, maar om iedere muzikale scheet die de band gelaten heeft in huis te halen gaat wel erg ver. Toch is dit iets waar je geen spijt van hoeft te hebben. …Coals To Newcastle blijkt immers een ware schatkist met heel veel muziek van een bijzonder hoog niveau. Waar de muziek van Orange Juice 30 jaar geleden niet werd begrepen, valt alles nu op zijn plaats. …Coals To Newcastle laat goed horen dat Orange Juice lak had aan genres en hokjes, maar laat ook meer dan eens horen wat een geweldig songwriter Edwyn Collins is. Na deze fraaie box-set valt er dus nog veel meer te genieten, want het duurde een cd of zeven voordat Edwyn Collins solo de waardering kreeg die hij vanaf zijn debuut eigenlijk al verdiende. Het kost wat, maar dan heb je ook wat. Erwin Zijleman

27 december 2010

I.M. Teena Marie (1956-2010)

Afgelopen nacht overleed op slechts 54-jarige leeftijd de Amerikaanse zangeres Teena Marie. Teena Marie (echte naam Mary Christine Brockert) was naar verluid de best verkopende blanke artiest op het Motown label, maar ik ken haar eigenlijk maar van één plaat: Emerald City uit 1986. Het is volgens AllMusic.com met afstand haar slechtste plaat en bovendien een plaat die door zowel haar fans als door de critici ruw werd uitgekotst, maar ik vond en vind het een geweldige plaat. Dit moet ik direct nuanceren, want de B-kant van Emerald City kon me eerlijk gezegd nooit zo boeien. Ik draaide eigenlijk alleen de A-kant, maar die heb ik dan ook grijs gedraaid. Teena Marie zal voor veel van haar fans een zangeres zijn die een prachtig en omvangrijk oeuvre nalaat, maar ik herinner me Teena Marie alleen maar dankzij Emerald City, Once Is Not Enough, Lips To Find You en You So Heavy. Het zijn vier tracks die volgens de critici een zwaar gedateerd 80s synthgeluid laten horen, maar mij pakt Teena Marie nog altijd genadeloos in met deze vier tracks. Voor Emerald City maakte Teena Marie vooral soul & R&B en dit is ook de muziek die ze na Emerald City zou maken. Op Emerald City maakt Teena Marie daarentegen vooral funk met een stevige rockinjectie. Het is muziek zoals de protegees van Prince die halverwege de jaren 80 maakten. Emerald City ligt betrekkelijk dicht bij het destijds wel bewierookte debuut van Prince protegee Jill Jones, maar waar het genie uit Minneapolis een dikke vinger in de pap had bij Jill Jones, speelde hij, voor zover ik weet, geen rol van betekenis op Emerald City. De invloeden van Prince liggen daarentegen voor het oprapen. De A-kant van Emerald City bevat broeierige en stuwende funk zoals Prince die in zijn beste dagen maakte. Voor Emerald City was Teena Marie vooral een krachtige soulzangeres, maar op Emerald City kirt en kreunt ze als het hitsige zusje van Wendy of Lisa. Het gaat haar uitstekend af. De eerste vier tracks van Emerald City vallen nog altijd op door de ongelooflijke dosis energie waarmee ze uit de speakers knallen. Teena Marie zingt in technisch opzicht misschien een stuk minder goed dan op haar andere platen, maar ook na al die jaren grijpen de eerste vier tracks van Emerald City me weer direct bij de strot. De climax wordt hierbij langzaam opgebouwd, maar in You So Heavy spat de boel dankzij een briljante gitaarsolo van Stevie Ray Vaughan uit elkaar, wat resulteert in een minuut muziek van een onwaarschijnlijk hoog niveau. Alleen vanwege dit ene minuutje zal ik de muziek van Teena Marie nooit vergeten. Op cd is Emerald City al lang niet meer te krijgen, maar digitale downloads duiken hier en daar nog wel op, al zijn deze helaas lang niet altijd in Nederland beschikbaar. Erwin Zijleman

26 december 2010

Ed Harcourt - Lustre

Het is niet goed, ik weet het, maar na een aantal platen van een band of muzikant geloof ik het meestal wel even. Als ik naar de geschiedenis van de popmuziek kijk heb ik het natuurlijk gelijk aan mijn zijde. Hoeveel muzikanten zijn er die gedurende een langere periode interessant werk hebben afgeleverd? Het is zijn er volgens mij maar heel weinig en het is vaak zelfs de allergrootsten niet gegeven om er een constant oeuvre op na te houden (met de oeuvres van bijvoorbeeld The Rolling Stones en David Bowie als schrijnende voorbeelden). Dat ik het na een paar platen van de Britse singer-songwriter Ed Harcourt wel even genoeg vond, vind ik dan ook niet zo gek. De Britse muzikant maakte op mij de meeste indruk met zijn al weer bijna tien jaar oude debuut EP Maplewood, maar ook zijn in 2001 verschenen volwaardige debuut Here Be Monsters koester ik als een meesterwerk. Met de platen die volgden was helemaal niets mis, integendeel zelfs. Het zijn stuk voor stuk platen van een bijzonder hoog niveau, maar de verrassing was er voor mij wel wat af. Omdat het na The Beautiful Lie uit 2006 ook nog eens een paar jaar stil was rond Ed Harcourt, veerde ik afgelopen zomer niet enthousiast op toen Lustre verscheen. Toen ik de plaat de afgelopen weken zag opduiken in meerdere aansprekende Britse jaarlijstjes werd ik echter toch wel nieuwsgierig naar de nieuwe plaat van Ed Harcourt en heb ik hem alsnog in huis gehaald. Ik moet zeggen dat de Brit niet veel tijd nodig had om me alsnog volledig in te palmen. Of dat afgelopen zomer ook gelukt was betwijfel ik overigens, want de muziek van Ed Harcourt gedijt nog altijd het best in de herfst en de winter. In de vier jaren die volgden op The Beautiful Lie werd Ed Harcourt vader en dat heeft zijn impact gehad op zijn nieuwe plaat. Het prille vaderschap komt meerdere malen terug in de songteksten, maar dit levert gelukkig geen vrolijke meezingers op. Ook op Lustre is Ed Harcourt op zijn best wanneer hij stemmige, ietwat melancholische songs vertolkt. Ed Harcourt is ook op Lustre niet vies van een hier en daar wat theatraal geluid, maar in tegenstelling tot bijvoorbeeld Rufus Wainwright houdt hij de hoeveelheid bombast gelukkig binnen de perken. Sinds Whistle Of A Distant Train van zijn debuut EP Maplewood wordt Ed Harcourt vergeleken met Tom Waits, maar ik vind het persoonlijk een vergelijking die maar zeer ten dele op gaat en alleen betrekking heeft op het hele vroege werk van Tom Waits. Luister naar Lustre en je hoort een bijna ambachtelijk singer-songwriter die het ene na het andere prachtliedje uit de hoge hoed tovert en vol gevoel vertolkt. Als ik Ed Harcourt moet vergelijken met anderen kom ik dan ook eerder bij Leonard Cohen, Randy Newman, Harry Nilsson en misschien zelfs wel Jacques Brel uit. Vergelijken blijft echter lastig, want de muzikale kameleon Ed Harcourt heeft op Lustre ook een Nick Drake, Elvis Costello, Springsteen, Dylan of McCartney in huis. Het is een imposant lijstje namen en het zijn ook voornamelijk muzikanten die er wel in slagen om gedurende langere tijd te blijven verrassen en imponeren. Op basis van Lustre kan ik eigenlijk alleen maar concluderen dat Ed Harcourt zo langzamerhand ook zo’n muzikant is. Ik ben daarom nu al nieuwsgierig naar zijn volgende plaat, al valt er op het prachtige Lustre voorlopig nog meer dan genoeg te ontdekken. Erwin Zijleman

24 december 2010

Deerhunter - Halycon Digest

Het uit Atlanta, Georgia, afkomstige Deerhunter maakte de afgelopen jaren een aantal platen waar ik geen vat op kon krijgen. Aan de ene kant intrigeerde de experimentele noiserock van de band me wel, maar tegelijkertijd ontleende ik er zo weinig plezier aan, dat de platen al snel in een doos verdwenen. Het dit jaar verschenen Halycon Digest verdween direct in deze doos, maar langzaam maar zeker begin ik me te beseffen dat dit geen verstandige beslissing was. Halycon Digest (de eerste plaat van de band op het legendarische 4AD label) slaat een andere weg in dan zijn voorgangers en klinkt vooral een stuk toegankelijker. Opener Earthquake bevat hier en daar nog wel wat vreemde geluiden, maar is over het algemeen genomen een fraai zweverig popliedje, dat me persoonlijk vooral aan Pink Floyd in haar psychedelische jaren doet denken. Ook op de rest van de plaat blijft Deerhunter verrassen met mooie en verrassend toegankelijke popliedjes. Deze zijn hier en daar nog wel voorzien van een gruizige ondertoon of een verrassende wending, maar in grote lijnen bevat Halycon Digest toch aangename popmuziek met een kop en een staart. Een groot deel van de songs op Halycon Digest laat zich beluisteren als eigenzinnige dreampop, maar wanneer je goed naar deze plaat luistert hoor je ook allerlei andere invloeden, die soms verrassend ver terug gaan in de tijd (een aantal songs klinkt behoorlijk Beatlesque, terwijl een aantal andere songs geen geheim maakt van flink wat bewondering voor de muziek van The Jesus And Mary Chain). Halycon Digest klinkt overigens maar ten dele als een bandplaat. In een aantal van de tracks trekt voorman Bradford Cox als enige aan de touwtjes, terwijl de band in een aantal andere tracks duidelijk gas terug neemt. Waar Deerhunter in het verleden vaak een flinke bak herrie en een stevige dosis experiment nodig had, heeft de band nu in een aantal gevallen genoeg aan een akoestische gitaar en zang. Hiertegenover staan een aantal opgewekte en lekker vol klinkende popliedjes die zo lijken weggelopen uit de jaren 60. Het zal even slikken zijn voor de Deerhunter fan van het eerste uur, maar persoonlijk vind ik een verademing. Waar Bradford Cox in het verleden zijn toevlucht moest zoeken tot zijuitstapjes als Atlas Sound en Lotus Plaza, kan hij het geluid van deze bands nu kwijt in Deerhunter. Het levert een eigenzinnige maar verrassend toegankelijke popplaat op die voorlopig alleen maar leuker wordt. Een ieder die Deerhunter de afgelopen jaren heeft afgeschreven adviseer ik dan ook dringend om eens naar het bijzonder fraaie Halycon Digest te luisteren. Erwin Zijleman

23 december 2010

Surfer Blood - Astro Coast

Van alle jaarlijstjes die in december worden gepubliceerd ligt het lijstje van PopMatters (http://www.popmatters.com) meestal het dichtst tegen mijn eigen smaak aan. Het bekijken van het lijstje van deze geweldige Amerikaanse muzieksite is over het algemeen dan ook een feest van herkenning, al zit er ook altijd wel een verrassing tussen. Die verrassing staat dit jaar ergens halverwege de lijst met de 70 platen die PopMatters heeft geselecteerd en komt uit Florida. Palm Beach is de thuisbasis van een band die naar de naam Surfer Blood luistert en Astro Coast is de naam van het debuut dat ik eerder dit jaar niet heb opgemerkt. Mijn online muziekencyclopedie AllMusic (http://www.allmusic.com) vergelijkt de muziek van de band met The Beach Boys, The Shins en The Feelies, wat zou betekenen dat Surfer Blood tijdloze en zonnige surfpop met een eigenwijze twist maakt. Dat laatste blijkt best aardig te kloppen, al zou ik de drie namen waar AllMusic mee komt zelf niet heel snel noemen. Astro Coast doet me persoonlijk vooral denken aan Pavement, Weezer en The Pixies, maar ook aan bands uit het heden als Vampire Weekend, The Soft Pack, Real Estate en The Drums. Wanneer Surfer Blood zonnig en toegankelijk klinkt hoor ik inderdaad wel iets van The Beach Boys en The Shins en herken ik het eigenzinnige van The Feelies (wat ondanks fraaie reissues toch de meest onderschatte band van de jaren 80 blijft), maar over het algemeen is de muziek van Surfer Blood toch net iets rauwer, onvoorspelbaarder en donkerder. Astro Coast bevat een serie popsongs die weliswaar lekker blijven hangen, maar het zijn niet de zorgeloze songs waarop The Shins patent heeft. Astro Coast verleidt daarom niet zo makkelijk als de platen van The Shins, al blijkt redelijk snel dat de band uit Florida veel te bieden heeft. Astro Coast is een veelzijdige plaat met slechts één gemene deler: de gitaar. Surfer Blood heeft absoluut een gitaarplaat gemaakt, maar het is er een die zich niet makkelijk in een hokje laat duwen. Het ene moment klinkt de band zonnig en opgewekt, dan weer ruw en donker. Nagenoeg perfecte popsongs worden afgewisseld met songs die je een paar keer moet horen voor je er iets mee kunt, maar uiteindelijk zal de liefhebber van eigenzinnige Amerikaanse gitaarpop vallen voor vrijwel alle tracks op Astro Coast. Er zijn nogal wat critici die beweren dat 2010 vanwege het ontbreken van echt interessante nieuwe bands een zeer mager popjaar was. Persoonlijk vind ik de nieuwe aanwas helemaal niet tegenvallen, zeker wanneer er aan het eind van het jaar nog een prima band als Surfer Blood en een fraai debuut als Astro Coast bij komen. Erwin Zijleman

22 december 2010

Stacie Collins - Sometimes Ya Gotta…

Sometimes Ya Gotta… van Stacie Collins is nou typisch zo’n plaat die met een beetje pech altijd onderop de stapel blijft liggen. Ze opereert in een genre (countryrock) waarin het momenteel overvol is, wordt tot dusver niet al te stevig gepromoot en krijgt daarom nauwelijks aandacht in de pers. Het is een plaat die je bijna uit mededogen toch maar eens in de cd-speler stopt, om vervolgens compleet van je sokken geblazen te worden. Stacie Collins is niet de zoveelste vrouwelijke singer-songwriter met gitaar, maar een zangeres met ballen om bang van te worden. Sometimes Ya Gotta… is een geweldige gitaarplaat met invloeden uit de countryrock, rootsrock, bluesrock en rock ’n roll. Voor het geweldige gitaarspel is ene Warner E. Hodges verantwoordelijk. Kennen we die naam niet ergens van? Jawel, hij is ook verantwoordelijk voor het fantastische gitaarspel op de platen van Jason & The Scorchers, waarin de man van Stacie Collins ooit bas speelde. Met zo’n gitarist naast je kun je eigenlijk al geen slechte plaat meer maken, al loop je wel het risico om compleet ondergesneeuwd te worden. Ondergesneeuwd wordt Stacie Collins echter geen moment, want wat kan deze vrouw zingen. Wanneer Stacie Collins haar rauwe strot open trekt kun je alleen maar heel stil zijn. Het maakt verder niet zoveel uit wat ze zingt, want zowel in de stevige rocktracks, als in de wat meer ingetogen songs met voornamelijk invloeden uit de blues en de country overtuigt Stacie Collins voor de volle 100%. De muziek van Stacie Collins heeft wel wat raakvlakken met die van door mij zeer gewaardeerde zangeressen als Gretchen Wilson en Miranda Lambert, al is de muziek van Collins wel vaak net iets traditioneler. Gezapig wordt het gelukkig geen moment, want als Stacie Collins heel af en toe even wat inzakt, zijn er nog altijd het briljante gitaarspel van Warner Hodges, de onuitputtelijke power van de andere muzikanten op deze plaat en de prima productie van Dan Baird, die ooit de cultband The Georgia Satellites aanvoerde. De meeste tracks op deze verrassend sterke plaat scoren een ruime voldoende, maar een aantal tracks kan zich moeiteloos meten met het beste dat dit jaar in het genre is verschenen. Conclusie: Sometimes Ya Gotta… van Stacie Collins is veel en veel te goed om op de stapel te blijven liggen. Luister één keer naar een rocktrack als Don’t Doubt Me Now of een ballad als It Hurts To Breathe en je begrijpt precies wat ik bedoel. Erwin Zijleman

21 december 2010

Daniel Norgren - Horrifying Death Eating Blood Spider

Compleet overdonderd ben ik door Horrifying Death Eating Blood Spider van de Zweedse muzikant Daniel Norgren. Hoewel de plaat in Nederland wel enige aandacht heeft gekregen, had ik hem tot dusver compleet gemist. Sinds ik de plaat bij toeval in handen kreeg, is hij echter nauwelijks meer uit mijn cd-speler te krijgen en heb ik al weer spijt dat ik mijn jaarlijstje heb gemaakt voordat het jaar echt helemaal ten einde is. Daniel Norgren maakt op Horrifying Death Eating Blood Spider gruizige blues die niet misstaat in het sneeuwlandschap dat ons inmiddels al enige tijd omringt. Het is geen standaard blues, maar blues van het soort dat Tom Waits wel eens maakt. Blues die schuurt en rammelt en omhoog wordt getrokken door stembanden die lijken te zijn bewerkt met het grofste type schuurpapier dat de groothandel voorhanden heeft. Waar de vocalen van Tom Waits wat mij betreft de grenzen van het toelaatbare net wat te vaak opzoeken, stoort de stem van Daniel Norgren me geen moment. Sterker nog, het is een stem die me steeds weer bij de strot grijpt en eigenlijk alleen maar meer indruk gaat maken. Hetzelfde geldt voor de muziek die de Zweed ons voorschotelt. De rauwe blues en garagerock van Daniel Norgren schuurt en rammelt, maar het is gelukkig geen potten en pannen muziek. Het is geen hele complexe muziek die Daniel Norgren maakt, al probeert hij de eenvoudig blues riffs hier en daar te verrijken met opvallende accenten. In grote lijnen blijft het echter lome en eenvoudige muziek die het niet moet hebben van hoogstandjes, maar van pure en rauwe emotie. Daniel Norgren moet je op zijn minst oppervlakkig raken om van Horrifying Death Eating Blood Spider te kunnen houden, maar mij raakt de Zweed frontaal. Naarmate ik Horrifying Death Eating Blood Spider vaker hoor, raak ik steeds meer onder de indruk van de bijzondere muziek die Daniel Norgren maakt. Het is muziek die je verwacht in desolate en snikhete oorden in het zuiden van de Verenigde Staten, maar ook in het ijskoude winterlandschap dat Daniel Norgren en ons omringt komt deze prachtplaat uitstekend tot zijn recht. 2010 moet het doen zonder plaat van Tom Waits, maar Daniel Norgren vult deze leegte op even fascinerende als imponerende wijze op. Een jaarlijstjesplaat die waarschijnlijk geen enkel jaarlijstje gaat halen. Helaas. Erwin Zijleman

20 december 2010

Wild Nothing - Gemini

Het jaarlijstje van Pitchfork (http://pitchfork.com/) is ieder jaar weer een ontdekkingsreis langs prachtplaten die ik om welke reden dan ook heb gemist. Het is over het algemeen een reis met vele onderbrekingen en dat is dit jaar niet anders. Ik was maar net begonnen aan de lijst met 50 platen toen ik op nummer 49 werd geconfronteerd met Gemini van Wild Nothing. Wanneer in de omschrijving van een plaat The Go-Betweens, Slowdive en Cocteau Twins in één adem worden genoemd is mijn interesse gewekt en Gemini van Wild Nothing heeft me zeker niet teleurgesteld. Nu valt op vergelijkingen meestal wel wat af te dingen en dat is ook hier het geval. De muziek van Gemini geeft je net als de muziek van The Go-Betweens een gelukzalig gevoel, is net zo loom en gruizig als die van Slowdive en minstens net zo ongrijpbaar als die van Cocteau Twins. Aan de andere kant kan ik talloze andere namen noemen die minstens net zo relevant zijn als vergelijkingsmateriaal. Dit varieert van Belle & Sebastian, The Cure, My Bloody Valentine en The Smiths tot tijdgenoten als The Radio Dept., Atlas Sound en The Pains Of Being Pure At Heart. Zonder direct namen te noemen is de muziek van Wild Nothing te omschrijven als in de 80s gewortelde dreampop met zowel invloeden uit de gitaarpop, de shoegaze als de synthpop. Door de veelheid aan 80s invloeden is Gemini het beste van vele werelden. De muziek van het alter ego van de Amerikaan Jack Tatum is tegelijkertijd een vat vol tegenstrijdigheden. Gemini is bij vlagen een ongrijpbare plaat, maar op hetzelfde moment is het een plaat met alleen maar hits. Gemini klinkt soms ijzig kil, maar is ook een warme plaat die je maar blijft betoveren. Hele sterke songs vormen de basis van deze plaat, maar de aankleding doet minstens net zo veel. Hoewel de muziek van Wild Nothing flink kan rammelen, lijkt iedere noot functioneel. De gruizige gitaarmuren die hier en daar opduiken vormen een prachtig contrast met de af en toe honingzoete melodieën en wanneer het geluid op Gemini net wat te ver doorslaat in de richting van koude synthpop, komt Wild Nothing op de proppen met onweerstaanbare gitaarloopjes die zo van de hand van Johnny Marr hadden kunnen zijn. Waar veel bands die zich laten inspireren door muziek uit de 80s in deze periode blijven hangen, is de muziek van Wild Nothing avontuurlijk en absoluut eigentijds. Gemini laat aan de ene kant een herkenbaar geluid horen, maar het is een geluid dat veel meer doet dan het reproduceren van muziek uit een vervlogen en inmiddels wel wat uitgekauwd tijdperk. Omdat invloeden uit de 80s zo nadrukkelijk aanwezig zijn, viel het kwartje bij mij niet direct, maar wanneer je eenmaal hebt ontdekt dat Gemini veel meer is dan 80s retro, slokken de geweldige popsongs op deze plaat je langzaam maar zeker op en worden ze steeds dierbaarder. En zo is Gemini van Wild Nothing wat mij betreft niet alleen een terechte jaarlijstjesplaat, maar boven alles een plaat die ik liever niet had willen missen. Ik ben nog maar net begonnen aan de jaarlijst van Pitchfork, maar het resultaat mag er nu al zijn. Erwin Zijleman

19 december 2010

Tijdschrift: Q 294

Met het Britse muziektijdschrift Q heb ik een haat-liefde verhouding. Als ik het iedere maand lees overheerst na verloop van tijd de teleurstelling, maar wanneer ik er af en toe een nummer uit pik, lees ik het altijd met bijzonder veel plezier. Aan het jaarlijstjes nummer van de Q val je je nooit een buil denk ik. Q trekt heel wat pagina's uit voor het opmaken van de balans en komt tot een heel mooi lijstje dat ook nog eens goed laat zien hoe breed de oriëntatie van het tijdschrift is (wel ander tijdschrift durft Take That in de lijst op te nemen naast alle platen die je overal ziet?). Wat Q ook altijd goed doet is voorspellen van welke artiesten we meer gaan horen in het komend jaar; het maakt me nu al nieuwsgierig naar een aantal debuten die er aan zitten te komen en zeker naar de eerste plaat van Clare Maguire. Met een mooi artikel over Eliott Smith en flink wat recensies van recent verschenen platen heeft Q 294 veel te bieden. Alles wat in Nederland verschijnt is minder. Erwin Zijleman

Phosphorescent - Here’s To Taking It Easy

Aan het bekijken van de jaarlijstjes van de gerenommeerde muziektijdschriften en muzieksites hou ik meestal wel een aardig stapeltje platen over die ik om welke reden dan ook heb gemist, maar toch maar eens moet gaan beluisteren. Dit jaar valt de oogst wat tegen, al moeten de echt interessante lijstjes (als die van Pitchfork en PopMatters) nog komen. Het stapeltje dat voor me ligt telt tot dusver slechts twee cd’s: het eerder besproken Constant Companion van Doug Paisley en Here’s To Taking It Easy van Phosphorescent. Waarom ik de vijfde cd van de one-man band uit Athens, Georgia, heb gemist weet ik eigenlijk niet. De eerste drie platen van de band van Matthew Houck kregen uitstekende recensies en de vorig jaar verschenen Willie Nelson Tribute To Willie heb ik best vaak beluisterd. Here’s To Taking It Easy wist me tot dusver echter niet te bereiken en dat is jammer, want de vijfde plaat van Phosphorescent (een naam die ik nog niet een keer foutloos in heb kunnen typen) is een hele mooie. Waar Matthew Houck tot dusver vooral in zijn uppie opereerde, heeft hij voor Here’s To Taking It Easy een beroep gedaan op de gastmuzikanten met wie hij ook op het podium is te zien, waardoor de nieuwe plaat van Phosphorescent veel voller klinkt dan zijn voorgangers. Houck begon ooit in de lo-fi hoek, maar kiest op Here’s To Taking It Easy voor een steviger en minder rammelend geluid. Dat is het duidelijkst te horen in opener It’s Hard To Be Humble (When You’re From Alabama), waarin Houck en de zijnen een portie Southern Rock uit de speakers laten knallen waarvan de veters uit je schoenen schieten. In veel van de overige songs domineren de invloeden uit countryrock, die Houck kennelijk heeft overgehouden aan het beluisteren van de platen van Willie Nelson. Op Here’s To Taking It Easy maakt Phosphorescent grootse muziek die afwisselend herinnert aan die van grootheden als Gram Parsons, The Byrds, The Eagles en The Band. Phosphorescent pakt hierbij af en toe flink uit, maar Matthew Houck kan zijn songs ook nog klein en breekbaar houden, waarbij zijn bijna klagerige stem uitstekend tot zijn recht komt. Here’s To Taking It Easy is volgens Matthew Houck zelf een serie roadsongs en zo laat de plaat zich ook uitstekend beluisteren. In het muzikale landschap dat aan je voorbij trekt wordt niet gekeken op een minuutje meer of minder, maar langzaam maar zeker verschieten de klanken van kleur. Phosphorescent neemt je mee langs drukke snelwegen, maar vergeet ook de nauwelijks begaanbare bospaadjes niet. De donkere songs op Here’s To Taking It Easy kennen hun klassiekers, maar geven hier steeds weer een eigenzinnige en emotievolle draai aan. De nieuwe plaat van Phosphorescent is er één die nauwelijks tijd nodig heeft om een onuitwisbare indruk te maken, maar moet dan nog beginnen met groeien. Dat groeien doet deze plaat tot ongekende hoogten. En zo ben ik toch weer te vroeg geweest met mijn jaarlijstje, want deze prachtplaat van Phosphorescent hoort er absoluut in thuis. Sterker nog, dit is misschien wel de beste rootsplaat van het jaar. Ik schaam me diep dat ik hem zo lang over het hoofd heb gezien. Erwin Zijleman

17 december 2010

The Jam - Sounds Affects (Deluxe Edition)

In 1980 sluit de Britse band The Jam het Pinkpop festival af. De band is op dat moment in Engeland heel groot en de lieveling van zowel de critici als het publiek, maar in Nederland moeten we niet zo veel hebben van de band rond Paul Weller. De platen van The Jam die in Engeland zijn bejubeld en in grote aantallen verkocht, raken de platenwinkels in Nederland aan de straatstenen niet kwijt en wanneer de band op 26 mei 1980 het Pinkpop podium betreedt, is een groot deel van het publiek als huiswaarts gekeerd. In 1980 staat The Jam niet alleen op Pinkpop, maar maakt het ook haar volgens velen beste plaat, Sound Affects. De plaat wordt in Engeland de hemel in geprezen en in één adem genoemd met de klassiekers van The Beatles, The Kinks en The Who; drie bands waardoor The Jam zich nadrukkelijk heeft laten inspireren. In Nederland wordt de plaat echter lauwtjes ontvangen. Hoewel ik alles wat Paul Weller na The Jam heeft gedaan zeer kan waarderen, heb ik nooit een inhaalslag gemaakt wanneer het gaat om het werk van The Jam. Dertig jaar na de oorspronkelijke release van Sound Affects is het meesterwerk van The Jam onlangs opnieuw uitgebracht. De Britse muziekbladen staan er vol mee, maar in Nederland is het nog altijd stil. Ik vond dat ik er dit keer toch maar aan moest geloven en begon, misschien wel 30 jaar te laat, aan mijn eerste luisterbeurt van Sound Affects. Ik was eigenlijk meteen diep onder de indruk van een plaat die 30 jaar na dato nog maar weinig van zijn zeggingskracht heeft verloren. Op Sound Affects maakt The Jam muziek die zich door alles heeft laten beïnvloeden dat in 1980 beschikbaar was. Invloeden van The Beatles zijn zeer dominant aanwezig (een aantal songs op Sound Affects had niet misstaan op Revolver of Rubber Soul), maar wanneer je beter gaat luisteren is de bewondering van Paul Weller voor de muziek van The Kinks en The Who misschien nog wel groter. The Jam kent op Sound Affects zijn klassiekers, maar staat ook open voor andere invloeden. Met name in de wat rauwere songs spelen invloeden uit de op dat moment nog verse punk- en new wave golven een belangrijke rol, maar Paul Weller maakt ook geen geheim van zijn liefde voor soulmuziek en de muziek van Motown. Het is achteraf bezien maar moeilijk te bevatten dat we in Nederland aan het eind van de jaren 70 en het begin van de jaren 80 niet massaal zijn gevallen voor de muziek van The Jam. Sound Affects bevat een serie verbluffend goede popsongs. Het zijn popsongs van een niveau dat Paul Weller gedurende de rest van zijn carrière (met The Style Council en solo) maar zelden wist te bereiken. Het is ongelooflijk knap hoe The Jam op Sound Affects strooit met perfecte popsongs, maar tegelijkertijd rauw en oorspronkelijk klinkt. Verder is het bijzonder hoe The Jam invloeden uit de punk weet te vermengen met invloeden waar de punkbeweging niets van moest hebben (is dit de verklaring voor het geringe succes van de band in Nederland?). De Deluxe Edition van Sound Affects komt met een bonusdisc propvol buitengewoon interessant bonusmateriaal (inclusief een aantal fraaie covers die de inspiratiebronnen van de band nog eens prijs geven), maar de opgepoetste versie van Sound Affects is zonder enige twijfel het prijsstuk. Ik heb de plaat inmiddels zelf toegevoegd aan mijn lijstje met onbetwiste klassiekers en denk dat dit navolging verdient. Laat je om te beginnen maar eens verrassen door deze verbluffend goede plaat. Erwin Zijleman


16 december 2010

Jaarlijstje 2010

Een paar jaar geleden was ik dagen bezig met het samenstellen van mijn jaarlijstje. Dit jaar bleef ik het maar uitstellen en heb ik zelfs overwogen om helemaal geen jaarlijstje te maken. De lijst met cd's die ik dit jaar op deze BLOG heb besproken is eigenlijk mijn jaarlijst, want al deze platen zijn me dierbaar en wat mij betreft zijn ze allemaal gelijk.

Omdat de ene plaat nu eenmaal wat meer gelijk is dan de ander, ben ik toch begonnen met een jaarlijst. Na een uurtje puzzelen had ik een groslijst en hier bleken precies 50 platen op te staan. Mooier kon het eigenlijk niet. Ik heb ze op alfabet gesorteerd en hieronder geplakt. Toch wel met enige trots presenteer ik hieronder mijn 50 lekkerste krenten uit de pop:
  • Agnes Obel - Philharmonics

  • Angus & Julia Stone - Down The Way


Wanneer ik dit lijstje bekijk is er één plaat die me net iets dierbaarder is dan de rest. Mijn plaat van het jaar is dan ook:



In 2010 verschenen ook stapels reissues. Ook hier veel moois, maar die van Springsteen, The Teardrop Explodes, Jim Sullivan en The Jam zijn me het meest bijgevleven. Over de laatste binnenkort meer. Erwin Zijleman

Corinne West & Kelly Joe Phelps - Magnetic Skyline

Kelly Joe Phelps behoort inmiddels al een jaar of 15 tot de betere Noord-Amerikaanse singer-songwriters, maar op een of andere manier weet hij nooit echt op te vallen. Aan de kwaliteit van zijn platen ligt het niet, want de met folk, blues en jazz doorspekte muziek van de singer-songwriter en meestergitarist uit Vancouver is altijd van hoog niveau. Ook de Amerikaanse singer-songwriter Corinne West opereert tot dusver in de betrekkelijke anonimiteit, maar de drie platen die ze heeft gemaakt waren verrassend sterk en verdienen minimaal het predicaat veelbelovend. Op Magnetic Skyline bundelen Kelly Joe Phelps en Corinne West de krachten, wat 26 minuten opvallend fraaie muziek oplevert. Op hun eerste gezamenlijke cd (of is het toch een EP?) doen Kelly Joe Phelps en Corinne West allebei waar ze goed in zijn. Phelps speelt verbluffend goed gitaar en trekt een lekkere rauwe strot open, terwijl Corinne West zich een uitstekend songwriter en een gepassioneerde zangeres toont. West en Phelps weten op Magnetic Skyline als individu te overtuigen, maar de meerwaarde van de plaat zit hem toch in het effect dat ze gezamenlijk sorteren. De stemmen van de twee lijken op Magnetic Skyline voor elkaar gemaakt en stijgen naar grote hoogten. Hier en daar wordt de vergelijking met Alison Krauss en Robert Plant gemaakt en een enkeling suggereert zelfs dat het wel wat lijkt op de magie tussen Emmylou Harris en Gram Parsons. Dat is misschien nog net wat teveel eer, maar dat Corinne West en Kelly Joe Phelps het beste in elkaar naar boven weten te halen en een prestatie van formaat leveren is zeker. Magnetic Skyline is net als het solowerk van beide singer-songwriters oerdegelijk en niet direct opvallend, maar wanneer je de plaat een paar keer hebt gehoord moet je toch concluderen dat er dit jaar niet veel soortgelijks is verschenen dat net zo mooi is als deze plaat. Magnetic Skyline van Corinne West en Kelly Joe Phelps is een plaat waar niet zo gek veel over te zeggen is. West en Phelps doen geen gekke dingen maar leveren bijna achteloos het ene na het andere prachtliedje af en pakken je met steeds meer gemak in. De wereld gaan ze er niet mee veroveren, maar ach wat is dit mooi. Erwin Zijleman

14 december 2010

Jim Sullivan - U.F.O.

Er verschijnen deze maand stapels reissues, die het over het algemeen uitstekend doen onder de kerstboom. Vaak gaat het om materiaal van artiesten van naam en faam en in veel gevallen moet je flink zoeken naar echt nieuw materiaal, maar zo nu en dan zit er een hele mooie tussen, zoals onlangs de met heel veel bonusmateriaal uitgebreide versie van Springsteen’s Darkness On The Edge Of Town. Gelukkig verschijnen er ook nog steeds heruitgaven van platen waarvan vrijwel niemand het origineel kent. Zo vermoed ik dat niet meer dan een handjevol lezers van deze BLOG het origineel van U.F.O. van ene Jim Sullivan in de kast heeft staan. Zelf behoor ik hier in ieder geval niet toe en dus werd ik vorige week enorm verrast door deze uit de archieven opgeviste parel. Voor ik toe kom aan de muziek op U.F.O., wil ik iedereen die deze plaat gaat ontdekken wijzen op een prachtige zoektocht naar het lot van de muzikant, die halverwege de jaren 70 van de aardbodem verdween en nooit meer opdook. Werd hij ontvoerd door ruimtewezens of koos hij zelf een dood in de woestijn?; je leest er meer over op deze site, al blijft ook dit verhaal het echte antwoord schuldig. Minstens even fascinerend is de muziek op het uit 1969 stemmende U.F.O., dat volgens de overlevering met weinig bombarie of misschien officieel zelfs wel helemaal niet werd uitgebracht. Jim Sullivan was ten tijde van de opnamesessies van U.F.O. nauwelijks bekend, maar wist toch een aantal uitstekende muzikanten te strikken voor deze plaat; een groep muzikanten die onder de naam The Wrecking Crew samenwerkten met onder andere Brian Wilson en Phil Spector. Samen met deze muzikanten zet Sullivan een geluid neer dat je onmiddellijk mee terug neemt naar de late jaren 60 en 70, maar het is ook een geluid dat na al die jaren nog maar weinig van zijn kracht heeft verloren. Jim Sullivan maakt op U.F.O. muziek die zich heeft laten beïnvloeden door de folkmuziek die in deze periode ontstond in de heuvels rond Los Angeles, maar ook invloeden uit de psychedelica, rock en West-Coast pop hebben hun weg gevonden in de muziek van de Amerikaan. Het is typisch Amerikaanse muziek uit vervlogen tijden, die absoluut in de smaak zak vallen bij liefhebbers van muzikanten als Fred Neil, Joe South, maar zeker ook Gene Clark en Karen Dalton. Jim Sullivan bekeek het leven, in tegenstelling tot de meeste van zijn soort- en tijdgenoten, niet door een roze bril, maar blijkt op U.F.O. gezegend met een gitzwarte levensvisie, die hij overtuigend weet te vertolken met een minstens even donkere stem. U.F.O. is daarom, zeker bij eerste beluistering, behoorlijk zware kost, maar wanneer je eenmaal wordt gegrepen door de indringende songs op U.F.O. laat Jim Sullivan je ook niet meer los. Omdat Jim Sullivan er regelmatig zijn twaalfsnarige gitaar bij pakt, is U.F.O. voorzien van een lekker vol geluid, wat nog eens wordt versterkt door zweverige strijkers die zo uit de hoge hoed van Van Dyke Parks hadden kunnen komen. U.F.O. klokt maar net een half uur, maar het is een half uur betoverend mooie en behoorlijk indringende muziek. De afgelopen jaren werden er in dit genre al meerdere hele bijzondere platen van de plank gehaald, maar zo bijzonder als U.F.O. van Jim Sullivan waren ze maar zelden. Eerlijk is eerlijk, de meeste reissues van het moment zijn veel fraaier verpakt dan U.F.O. van Jim Sullivan en bieden bovendien een garantie op succes. Een ieder die liever kiest voor een bijzondere plaat en het risico niet schuwt gaat echter absoluut voor deze unieke plaat van Jim Sullivan. Het fascinerende en bij vlagen huiveringwekkende verhaal rond deze muzikant krijg je er gratis bij cadeau in het wel weer fraai uitgevoerde boekje bij deze cd. Erwin Zijleman

13 december 2010

Tijdschrift: Uncut 164

Het lijkt wel of de goede internationale muziektijdschriften steeds schaarser worden in de Nederlandse boekhandels en kiosken. Waar je toptijdschriften als Mojo en Uncut vroeger in grote stapels zag liggen, moet je tegenwoordig al blij zijn als er één exemplaar beschikbaar is. Gelukkig is er nu MagVilla.nl; een online kiosk met flink wat muziektijdschriften en het aanbod groeit. Omdat de betere muziektijdschriften door magvilla opeens goed leverbaar zijn, besteed ik vanaf nu regelmatig aandacht aan de betere muziektijdschriften, met vandaag aandacht voor het Januari nummer van Uncut; wat mij betreft één van de betere Britse muziektijdschriften.

Het Januari nummer van Uncut (nr. 164) is alleen al de moeite waard vanwege de in het tijdschrift opgenomen jaarlijstjes. Uncut heeft er zoals gewoonlijk heel veel en beperkt zich niet tot de 50 beste platen, maar rangschikt ook reissues en films en besteed speciale aandacht aan de platen in het favoriete hokje van het tijdschrift: Americana. Samen met onder andere John Grant, Paul Weller en Joanna Newsom (allen toevallig ook hoog genoteerd in het jaarlijstje dat ik niet zal verklappen) wordt teruggeblikt om een lastig te typeren muziekjaar. Naast een mooi verhaal over de onbegrepen legende Terry Reid, besteed Uncut uiteraard ook ruim aandacht aan de nieuwe releases, waarvoor de nieuwe Uncut ruim 25 pagina's heeft gereserveerd. Zoals we van Uncut gewend zijn biedt ook het januari nummer weer veel leesplezier, terwijl het uitpluizen van de lijstjes vrijwel altijd goed is voor een aantal platen die je hebt gemist maar niet wilt missen. Warm aanbevolen derhalve. Erwin Zijleman

Jenny & Johnny - I'm Having Fun Now

Jenny Lewis maakte drie geweldige platen met haar band Rilo Kiley. Toen de band werd ingelijfd door een groot label leek een gouden toekomst verzekerd, maar de enige plaat die de band tot dusver voor dit label maakte was in kwalitatief opzicht minder dan de andere drie platen van Rilo Kiley en wist ook in commercieel opzicht geen potten te breken. Of Rilo Kiley nog bestaat is niet duidelijk, maar sinds Jenny Lewis in 2006 begon aan een opvallend succesvolle solocarrière, lijkt de kans op een vijfde Rilo Kiley plaat me uiterst klein. Heel erg is dat niet want Jenny Lewis maakte in haar uppie tot dusver twee prima platen; Rabbit Fur Coat uit 2006 en Acid Tongue uit 2008. Het zijn twee nogal verschillende platen die één ding gemeen hebben; op beide platen spelen muzikale vrienden een belangrijke rol. Op Rabbit Fur Coat ging het om onder andere M. Ward, The Watson Twins en Conor Oberst, terwijl voor Acid Tongue onder andere Elvis Costello, She & Him, en Black Crows voorman Chris Robinson op kwamen draven. Op beide platen was bovendien een belangrijke rol weggelegd voor Jonathan Rice, die uiteindelijk ook het hart van Jennifer Lewis wist te winnen. De twee hebben de afgelopen twee jaar 24/7 muziek gemaakt en dit leverde stapels songs op. De meest toegankelijke popsongs zijn uiteindelijk terecht gekomen op I’m Having Fun Now, het debuut van Jenny & Johnny. Ik wil graag geloven dat Jenny Lewis en Jonathan Rice een hoop lol hebben gehad, want dit spat er bijna van af. De belangrijkste vraag is natuurlijk of dit ook een interessante plaat oplevert of dat I’m Having Fun Now niets meer of minder is dan een leuk tussendoortje dat het lange wachten op de derde soloplaat van Jenny Lewis of toch de vijfde plaat van Rilo Kiley iets eenvoudiger moet maken. Het heeft even geduurd voor ik er uit was, maar nu ik de meeste popsongs op I’m Having Fun Now met geen mogelijkheid meer uit mijn hoofd krijg weet ik het antwoord wel. Jenny & Johnny maken op hun debuut lekker in het gehoor liggende popmuziek, maar wegwerppop is het zeker niet. Hier en daar lijkt het wat op de muziek van The Go-Go’s, hier en daar hoor je een vleugje Fleetwood Mac, soms wat van The Lemonheads en Rilo Kiley, maar op een of andere manier doet I’m Having Fun Now me toch vooral denken aan de muziek van R.E.M. in hun in commercieel opzicht meest succesvolle periode. Perfect popsongs met een minuscuul vleugje countryrock. Popsongs waarvan je alleen maar vrolijk kan worden, maar die ook veel beter zijn dan je bij eerste beluistering zult vermoeden. Jenny & Johnny halen de popmuziek van de laatste 35 jaar door de mangel en maken er met heel veel plezier hun eigen ding van. Het levert een plaat zonder pretenties op, maar de kwaliteit is hoog, torenhoog. Luister hem één of twee keer en je vindt het een leuke plaat; luister hem 5 tot 10 keer en je kunt de eerste van Jenny & Johnny alleen maar omarmen als een onbedoeld meesterwerk. Erwin Zijleman

10 december 2010

Fran Healy - Wreckorder

De Schotse band Travis is de afgelopen jaren wat naar de achtergrond gedrongen en wordt bovendien steeds vaker afgedaan als een weinig opzienbarend Britpop bandje. Nu was ik ook niet echt kapot van de laatste paar platen van de band, maar het inmiddels al weer 11 jaar oude The Man Who kan wat mij betreft toch de boeken in als een onbetwist meesterwerk. Toen ik de plaat onlangs weer eens hoorde was ik er weer zo van onder de indruk, dat ik toch nieuwsgierig werd naar de eerste soloplaat van Travis zanger Fran Healy; een plaat die ik tot dat moment op de stapel had laten liggen. Daar heb ik geen spijt van gehad, want Wreckorder is verrassend vaak in mijn cd-speler te vinden en wordt eigenlijk alleen maar beter. Het meest verrassende van de eerste soloplaat van Fran Healy is dat hij vrij dicht bij het geluid van Travis blijft, maar in tegenstelling tot de laatste paar platen van de band, opeens weer zeer weet te overtuigen met dit geluid. Waar het aan ligt weet ik eigenlijk niet. Net als op de platen van Travis laat Fran Healy zich op zijn solodebuut gelden als een ambachtelijk singer-songwriter met een voorkeur voor stemmige en ingetogen songs. Net als bij Travis is de stem van Fran Healy op Wreckorder een sterk wapen en net als op de platen van Travis slaagt Fran Healy er op Wreckorder in om songs met inhoud te overgieten met een aangenaam en bijzonder toegankelijk sausje. Wreckorder had dus net zo goed een Travis plaat kunnen zijn. Het was in dat geval de beste Travis plaat sinds The Man Who geweest, wat betekent dat Fran Healy met zijn eerste soloplaat een hele bijzondere prestatie heeft geleverd. Misschien heeft de verrassende wederopstanding van Fran Healy iets te maken met het ontbreken van druk, want op Wreckorder maakt Fran Healy een ontspannen indruk. Het zijn allemaal kleine dingetjes die van Wreckorder zo’n geslaagde plaat maken. De instrumentatie klopt, de songs zijn sterk, de zang is van een bovengemiddeld hoog niveau en gastbijdragen van Neko Case en niemand minder dan Paul McCartney geven Wreckorder het laatste zetje in de rug. Elf jaar na The Man Who leek Travis het grootste deel van het opgebouwde krediet te hebben verspeeld, maar met zijn eerste soloplaat wint Fran Healy dit in zijn uppie terug. Wreckorder is een hele aangename plaat van een singer-songwriter die waarschijnlijk nog veel meer kan dan hij tot dusver heeft laten horen. Vooralsnog overtreft Wreckorder echter nog steeds al mijn verwachtingen en kan ik alleen maar heel tevreden zijn met deze prima plaat. Erwin Zijleman

09 december 2010

Sharron Kraus - The Woody Nightshade

Singer-songwriter Sharron Kraus omschrijft haar muziek op haar website als “Dark folk music for the new millennium”. Het is op zich een aardige omschrijving. De muziek die Sharron Kraus maakt past uitstekend in het hokje folk en is inderdaad nogal donker van toon. Haar muziek klinkt echter zeer authentiek, zodat ik de tijdsaanduiding persoonlijk weg zou laten. “Folk-noir voor alle tijden” dekt de lading mijns inziens beter, maar het blijft natuurlijk maar een label. Omdat ik eerlijk gezegd nog nooit van Sharron Kraus had gehoord, ging ik er van uit dat we bij The Woody Nightshade te maken hebben met een debuut. Dat blijkt echter niet het geval. De van oorsprong Amerikaanse, maar al geruime tijd vanuit Engeland opererende, singer-songwriter heeft al een stuk of zes cd’s op haar naam staan. Na beluistering van The Woody Nightshade verbaast het me aan de ene kant dat Sharron Kraus nog zo onbekend is, maar aan de andere kant verbaast het me ook weer niet. Om met het laatste te beginnen, Sharron Kraus beschikt over een stemgeluid waar je van moet houden of misschien nog wel beter, waar je tegen moet kunnen. Kraus zingt zoals de meeste Britse folkzangeressen aan het eind van de jaren 60 en 70 dat deden, maar mist de toonvastheid en zuiverheid van bijvoorbeeld Sandy Denny (om het lastigst te evenaren voorbeeld maar direct te noemen). Persoonlijk vind ik de net wat onvaste zang van Sharron Kraus wel charmant en wat mij betreft draagt haar ietwat bijzondere manier van zingen nadrukkelijk bij aan het effect dat ze met haar donkere songs weet te sorteren. Ik weet echter zeker dat niet iedereen deze mening zal delen. Wanneer je niet tegen de stem van Sharron Kraus kunt, moet je eigenlijk niet aan The Woody Nightshade beginnen. Wanneer de stem je wel raakt, heb je aan de meest recente plaat van de Amerikaans/Britse singer-songwriter een hele bijzondere. Waar Sharron Kraus in haar oudere werk (dat ik alsnog heb beluisterd) haar stem maskeerde door een veelheid aan traditionele instrumenten uit de kast te trekken, kiest ze op The Woody Nightshade voor een sfeervol, maar betrekkelijk sober geluid. Het geeft haar over het algemeen aardedonkere songs alleen maar meer zeggingskracht. Het zijn zoals gezegd songs die geen geheim maken van bewondering voor de Britse folkmuziek van weleer, maar de muziek van Sharron Kraus misstaat ook zeker niet in de wat meer eigentijdse folkkringen. Na een aantal jaren in de anonimiteit muziek gemaakt te hebben, trekt Sharron Kraus met The Woody Nightshade eindelijk de aandacht. Op basis van het gebodene kan ik alleen maar concluderen dat dit niet meer dan terecht is, al blijft het met name dankzij de zang wel een plaat voor de liefhebbers. Erwin Zijleman

08 december 2010

Doug Paisley - Constant Companion

Sinterklaas heeft het land inmiddels verlaten en dus is het de hoogste tijd voor de jaarlijstjes. Ook dit jaar zal er weer eindeloos worden gediscussieerd over de zin en onzin van de jaarlijstjes en zal vrijwel niemand het eens zijn met de gemaakte keuzes. Ik kan de waarde van de jaarlijstjes inmiddels aardig relativeren, maar kijk toch met veel belangstelling naar de lijstjes van de gerenommeerde muziektijdschriften en muzieksites. Deels ter bevestiging van mijn eigen keuzes, maar vooral om eventuele krenten uit de pop die ik zelf over het hoofd heb gezien er alsnog uit te pikken. Het eerste jaarlijstje dat ik dit jaar ben tegengekomen is meteen één van de meest aansprekende; het lijstje van het Britse muziektijdschrift Mojo. In de top 25 van Mojo tref ik maar liefst 19 platen aan die ik er het afgelopen jaar ook uitpikte, maar ik zie er ook een paar die ik heb gemist. De meest in het oog springende hiervan is ongetwijfeld Constant Companion van de Canadese singer-songwriter Doug Paisley. De Canadees maakte twee jaar geleden nauwelijks indruk met zijn titelloze debuut, maar Constant Companion heeft maar heel weinig tijd nodig om een onuitwisbare indruk te maken. Doug Paisley maakt op zijn tweede plaat tijdloze singer-songwriter muziek die raakt aan die van grootheden als Bob Dylan, James Taylor, Neil Young, Gram Parsons en The Band en aan die van soortgenoten als Ray LaMontagne en Ryan Adams. Constant Companion is een heerlijk lome plaat die bijzonder aangenaam voortkabbelt door de mooie en zeer ontspannen vocalen van Doug Paisley. De songs van de Canadees zijn vooral geinspireerd door L.A. Canyon singer-songrwiter muziek en 70s countryrock, maar staan ook open voor invloeden uit de Appalachen. Constant Companion heeft met de smaakvolle songs en de aangename zang van Doug Paisley al twee sterke troeven in handen, maar heeft nog veel meer te bieden. Met name wanneer Paisley zich laat bijstaan door achtergrondzangeressen (onder wie Leslie Feist) steekt hij Gram Parsons nadrukkelijk naar de kroon en dan is er ook nog eens de buitengewoon smaakvolle instrumentatie op Constant Companion. Doug Paisley kiest op zijn tweede plaat voor betrekkelijk ingetogen klanken, maar geeft wel alle ruimte aan lekker volle pianoklanken en het geweldige keyboardspel van voormalig lid van The Band Garth Hudson. Het geeft de songs op Constant Companion nog wat extra toverkracht. Eerder deze week verlangde ik nog een nieuwe Heartbreaker van Ryan Adams. Inmiddels weet ik dat Doug Paisley hem heeft gemaakt. Op de top 10 notering van het jaarlijstje van Mojo valt dan ook helemaal niets af te dingen. Erwin Zijleman

07 december 2010

Ryan Adams & The Cardinals - III/IV

Ryan Adams was tot dusver nog niet te vinden op deze BLOG. Dat is niet verwonderlijk want het overproductieve wonderkind van weleer bracht de afgelopen twee jaar geen enkele plaat uit. Ryan Adams heeft deze twee jaar wel gebruikt om zijn overvolle archieven wat uit te ruimen, wat moet gaan resulteren in een aantal platen. De 80s sci-fi metalplaat Orion werd eerder dit jaar aangekondigd, maar werd ook net zo snel weer ingetrokken en ook het lot van een zeer omvangrijke box-set met nooit uitgebrachte Ryan Adams klassiekers (waaronder het utstekende Suicide Handbook) is vooralsnog onduidelijk. Toch gaat 2010 niet de boeken in als het tweede Ryan Adams loze jaar op rij, want volgende week ligt III/IV in de winkel. III/IV bestaat uit twee cd’s en bevat materiaal dat naar verluid stamt uit 2006 (maar het zou ook zo maar 2005 of 2007 kunnen zijn). III/IV is gemaakt met The Cardinals en ligt voor een belangrijk deel in het verlengde van het ook al uit twee cd’s bestaande Cold Roses, destijds de eerste van drie prima releases binnen een jaar. Persoonlijk hoop ik nog altijd dat Ryan Adams op een gegeven moment terugkeert naar de muziek die hij op zijn onovertroffen debuut Heartbreaker maakte, maar op III/IV doet hij dit nog niet. III/IV bevat voornamelijk rocksongs. De een is wat steviger dan de ander, maar vrijwel alles op III/IV past in het hokje rock; invloeden uit de country schitteren dan ook door afwezigheid. Ik was niet direct onder de indruk van III/IV en ben nog steeds niet volledig overtuigd. Vrijwel alles wat Ryan Adams en The Cardinals doen op III/IV is eerder gedaan en vaak nog beter ook. In eerste instantie klinkt het allemaal wel lekker, maar steeds vraag je je af of dit nu alles is. Is dit nu een serie restjes van de Cold Roses of Easy Tiger sessies (ook daar zijn de meningen over verdeeld) of is dit nu werk dat interessant genoeg is om een plekje naast deze platen te verdienen? Uiteindelijk denk ik toch het laatste. Natuurlijk is III/IV een wonderkind onwaardig, maar misschien hebben we de lat de afgelopen jaren net wat te hoog gelegd voor Ryan Adams. III/IV is een prima rockplaat met songs die vrijwel allemaal goed zijn. Het luistert lekker weg, het zit goed in elkaar en er wordt met passie en plezier muziek gemaakt. Met name de wat melodieuzere songs blijven lekker hangen, terwijl de wat rauwere soms bijna punky rocksongs het hoofd lekker leeg maken. III/IV is geen Ryan Adams meesterwerk, maar het is wel een plaat waar een gemiddelde artiest heel wat voor over zou hebben. Na twee jaar zonder Ryan Adams platen ben ik mild en omarm ik III/IV als een bovengemiddeld goede plaat, maar de nieuwe Ryan Adams plaat die in 2011 moet gaan verschijnen moet echt een heel stuk beter zijn. Erwin Zijleman

06 december 2010

Shannon Wright - Secret Blood

Ruim een jaar geleden was ik buitengewoon lovend over Honeybee Girls, de zevende plaat van de Amerikaanse singer-songwriter Shannon Wright. De zes platen die ze voor Honeybee Girls maakte bleven helaas onopgemerkt en dat gold ook voor het onbetwiste meesterwerk (Dreamette) dat ze halverwege de jaren 90 maakte met haar band Crowsdell. Omdat Honeybee Girls op meerdere plaatsen met lovende woorden werd onthaald had ik enige hoop dat Shannon Wright met haar zevende plaat eindelijk door zou breken naar een groter publiek, maar het mocht niet zo zijn. Met haar achtste plaat Secret Blood gaat dit waarschijnlijk ook niet lukken, maar ook dit is er weer een van een buitengewoon hoog niveau. Ik omschreef de muziek van Shannon Wright ruim een jaar geleden als de perfecte mix van Julie Doiron, P.J. Harvey, Cat Power, Kristin Hersh, Björk. Lisa Germano en Ani DiFranco en dat is een omschrijving die ook op gaat voor Secret Blood. Vergeleken met Honeybee Girls laat Secret Blood een iets experimenteler geluid horen waarin zowel plaats is voor dromerige klankentapijten als voor stekelige rockaccenten. Secret Blood is zeker geen plaat die snel zieltjes zal winnen. Daarvoor is de muziek van Shannon Wright te ongrijpbaar, te gevarieerd en vooral te intens. Secret Blood is een plaat die je enorm irriteert of compleet opslokt. Zelf val ik ook dit keer weer in de laatste categorie en ik moet zeggen dat ik nog niet eerder zo onder de indruk was van een soloplaat van Shannon Wright (het debuut van Crowsdell was een klasse apart). Waar de grote variëteit in haar muziek in het verleden wel eens in het nadeel werkte van Shannon Wright, valt op Secret Blood alles op zijn plaats. Verstilde folky ballads, dreigende en aan Low herinnerende slowcore, rauwe rocksongs waarop P.J. Harvey tot dusver het patent had en noiserock waarin Shannon Wright er nog een flinke schep bovenop doet, gaan naadloos in elkaar over en weten elkaar op indrukwekkende wijze te versterken. Het siert Shannon Wright dat ze nergens de makkelijkste weg kiest. De luisteraar zal hierdoor tijd nodig hebben om van Secret Blood te leren houden, maar wanneer deze tijd eenmaal is verstreken zal de liefde in de meeste gevallen onvoorwaardelijk zijn. Met Secret Blood heeft Shannon Wright haar beste soloplaat tot dusver gemaakt en komt ze verrassend dicht bij het onwaarschijnlijk hoge niveau van het debuut van Crowsdell. Het levert op de valreep van 2011 zomaar een van de mooiste platen van 2010 op. Erwin Zijleman

05 december 2010

The Secret Sisters - The Secret Sisters

The Secret Sisters is een Amerikaans duo dat bestaat uit de zusjes Laura en Lydia Rogers. Het tweetal is afkomstig uit het roemruchte Muscle Shoals en dat is niet de enige grote naam die is gelinkt aan het titelloze debuut van The Secret Sisters. Het tweetal heeft in White Stripes voorman Jack White inmiddels een grote fan, wist voor haar debuut flink wat grootheden uit de muziekscene van Nashville te strikken en kon ook nog eens een beroep doen op de productionele vaardigheden van niemand minder dan T-Bone Burnett. Dat de laatstgenoemde is gevallen voor de charmes van de zingende zusjes wekt geen verbazing. Laura en Lydia Rogers zingen adembenemend mooi en kunnen zowel in authentiek als in modern klinkend repertoire uitstekend uit de voeten. Het debuut van The Secret Sisters ademt echter vooral de sfeer van een ver verleden. Het debuut van de zusjes Rogers werd opgenomen in Nashville waarbij uitsluitend stokoude apparatuur werd gebruikt. Een aantal van de songs op het debuut van The Secret Sisters had daarom best op de ook door Burnett geproduceerde “O Brother Where Art Thou?” Soundtrack kunnen staan, terwijl een andere songs zo lijkt weggelopen uit het Nashville van de jaren 50 en 60. Toch beperken The Secret Sisters zich niet tot pure country. Tussen de covers en traditionals die Laura en Lydia Rogers vertolken staan ook een aantal songs die je niet zou verwachten op een plaat als deze, maar het pakt allemaal uitstekend uit. Het debuut van The Secret Sisters verdient zowel in muzikaal als in productioneel opzicht een hoog rapportcijfer, maar het zijn de zusjes Rogers die dit debuut naar grote hoogten tillen. Laura en Lydia zingen op hun debuut de sterren van de hemel, tekenen voor de mooiste harmonieën die ik de afgelopen jaren heb gehoord en leggen ook nog eens zoveel bezieling en beleving in hun stemmen dat ze moeiteloos aan de haal kunnen gaan met een tweetal Hank Williams songs. Naar verluid heeft T-Bone Burnett kosten nog moeite (hij stampte zelfs een nieuw platenlabel uit de grond) gespaard om het debuut van The Secret Sisters te laten klinken zoals hij dit voor ogen had. Of dit gelukt is weet ik niet, maar dat het debuut van The Secret Sisters fantastisch klinkt is zeker. De afgelopen jaren zijn er flink wat platen verschenen die voortborduurden op het succes van “O Brother Where Art Thou?”. Een deel van deze platen bleef teveel hangen in het verleden, terwijl een aantal andere platen de authenticiteit van de soundtrack uit het oog verloren. The Secret Sisters slaan een brug tussen beiden en doen dit met een plaat die in productioneel, muzikaal en vooral vocaal opzicht stevig imponeert. In Nederland verschijnt de plaat pas in februari, maar persoonlijk zou ik hem nog voor de kerst in huis halen. Erwin Zijleman