28 februari 2011

Tennis - Cape Dory

Het eerste dat opvalt aan Cape Dory van Tennis is het artwork. Het doet wel wat denken aan het artwork waarmee Roxy Music in de jaren 70 met enige regelmaat opzien baarde, al hadden Bryan Ferry c.s. het artwork waarmee Tennis op de proppen komt zeer waarschijnlijk naar de prullenbak verwezen vanwege de lage kwaliteit. Na het artwork komt het inmiddels zwaar gehypte verhaal dat het debuut van Tennis begeleidt. De twee leden van Tennis, Patrick Riley en Alaina Moore, brachten 7 maanden door in een zeilboot (de Cape Dory) zonder muziek of andere invloeden van buitenaf om hier inspiratie op te doen voor een geheel eigen geluid. Het is een geluid dat naar eigen zeggen 50s surfpop combineert met lo-fi. Dat klinkt op het eerste gehoor misschien redelijk obscuur of nieuw, maar de muziek van Tennis zal direct bekend in de oren klinken, zonder dat je goed kunt aangeven waar het nu precies op lijkt. Beach House, Phil Spector girlpop, Best Coast, Blondie, The Raveonettes en de Dum Dum Girls zijn het meest genoemde vergelijkingsmateriaal. Daar is in alle gevallen iets voor te zeggen, maar er valt minstens net zoveel op af te dingen. Het gerenommeerde Pitchfork heeft Tennis inmiddels omarmd en al bij voorbaat uitgeroepen tot een van de sensaties van 2011. Natuurlijk is dat zwaar overdreven, maar dat neemt niet weg dat Tennis een debuut heeft afgeleverd dat voor heel veel luisterplezier zal gaan zorgen. Cape Dory ramt er in nog geen half uur 10 aanstekelijke popliedjes doorheen. Het zijn popliedjes met gruizige gitaren, onschuldige meisjesvocalen, heerlijke koortjes en heel veel zonnestralen. Het zijn stuk voor stuk popliedjes die je na één keer horen mee kunt zingen en waarvan je alleen maar heel vrolijk kunt worden. De tien popliedjes op Cape Dory zijn zeker niet allemaal even sterk, maar er zitten een paar pareltjes tussen, terwijl de rest aanstekelijk genoeg is om ze lekker op te laten staan. In eerste instantie was ik overigens sceptisch. Een plaat als Cape Dory had ik eerder en beter gehoord, was in muzikaal en vocaal opzicht flinterdun en vervloog zo snel dat je de plaat al weer vergeten bent voor hij is afgelopen. Als dit allemaal waar is (en dat is het volgens mij) moet de plaat haast wel over duistere krachten beschikken, want als Cape Dory eenmaal in je hoofd zit komt de plaat er echt niet meer uit. Het half uur dat het debuut van Tennis uit de speakers knalt is de wereld er even een zonder ellende en problemen en is het zomer, zomer en nog eens zomer. Over een jaar zijn we deze plaat vast en zeker vergeten, maar voorlopig voorziet het debuut van Tennis in de zonnestralen die we veel te lang moeten ontberen. Is dat genoeg om deze plaat te omarmen? Ja ... voorlopig wel. Erwin Zijleman

27 februari 2011

Arbouretum - The Gathering

Het ongeveer twee jaar geleden verschenen Song Of The Pearl van de Amerikaanse band Arbouretum was voor mij één van de grote verrassingen van 2009. De band die in de jaren ervoor nog behoorlijk verstilde muziek in de beste Will Oldham traditie maakte, verraste opeens met psychedelisch aandoende rock, waarvoor Neil Young en zijn Crazy Horse zich waarschijnlijk niet zouden hebben geschaamd. Op de band’s nieuwe plaat, The Gathering, doet Arbouretum er nog een schepje bovenop en dat levert als je het mij vraagt een geweldige plaat op. Ook op The Gathering verkent de band rond Dave Heumann weer nadrukkelijk de archieven van de psychedelische rockmuziek, maar Arbouretum gaat hierbij dit keer zo stevig tekeer dat het zo nu en dan bijna stonerrock is die uit de speakers knalt. Zo nu en dan heb je zelfs het idee dat het legendarische Kyuss uit de as is herrezen. Het is een wonderbaarlijke transformatie die Arbouretum sinds haar pas vijf jaar oude debuut heeft doorgemaakt, al is de band haar folkroots zeker niet helemaal vergeten. The Gathering bevat slechts 7 tracks, maar deze nemen flink de tijd (7-11 minuten). Het zijn songs vol geweldig gitaarwerk, Dave Heumann’s bijzondere vocalen, de nodige tempowisselingen en hier en daar wat extra strijkers om de impact van de muziek van Arbouretum nog verder te vergoten. Het zit af en toe behoorlijk ingewikkeld in elkaar, maar het is ook muziek die je even moet grijpen en vervolgens aangenaam doormaalt. Ook voor een ieder die zich liever in teksten dan in snarengepluk verdiept heeft The Gathering overigens flink wat te bieden, want het werk van de psycholoog Carl Jung staat centraal. Persoonlijk hou ik het liever bij de muziek en die is prachtig. Natuurlijk is het zo dat vrijwel alles wat Arbouretum op The Gathering doet eerder is gedaan. De plaat had ook best 20, 30 of 40 jaar geleden gemaakt kunnen worden en maakt hier en daar zeker geen geheim van de belangrijkste inspiratiebronnen. Tegelijkertijd is The Gathering, net als Song Of The Pearl, een plaat die flink wat muziekliefhebbers compleet in zal pakken. Ik reken mezelf alvast tot de eerste slachtoffers. The Gathering is een plaat die je met woorden altijd tekort doet. Het is een plaat die je moet horen, of beter nog, moet ondergaan. Dit is niet zonder risico, want als je jezelf eenmaal bent kwijtgeraakt in de lange tracks en het bijna hypnotiserende gitaarwerk, blijkt The Gathering een plaat die zich, net als zijn voorganger, maar lastig uit de cd-speler laat verdrijven. Wereldberoemd zal Arbouretum er waarschijnlijk niet mee worden, maar ach wat is het weer mooi. Erwin Zijleman

25 februari 2011

The Twilight Singers - Dynamite Steps

Het is een tijdje stil geweest rond The Twilight Singers. Het laatste wapenfeit van de band rond Greg Dulli, Powder Burns, dateert uit 2006 en schreeuwde zo langzamerhand om een opvolger. The Twilight Singers begon ooit als een muzikaal uitstapje naast The Afghan Whigs, maar is inmiddels toch al weer een jaar of tien de belangrijkste bezigheid van Greg Dulli. Het leverde tot dusver vier hele mooie platen op, waarvan ik persoonlijk het uit 2003 stammende Blackberry Belle de mooiste vind. Voor de nieuwe plaat van The Twilight Singers, Dynamite Steps, heeft Greg Dulli niets aan het toeval overgelaten. De gastenlijst is bijzonder imposant en bevat onder andere de namen van Ani DiFranco, Joseph Arthur, Carina Round, The Verve’s Nick McCabe en Mark Lanegan (met wie Dulli ook The Gutter Twins vormt). Met de niet misselijke muzikale kwaliteiten van Greg Dulli en een gastenlijst van dit niveau kun je eigenlijk geen slechte plaat maken en dat is Dynamite Steps dan ook niet. Sterker nog, Dynamite Steps is een hele goede plaat, die zich kan meten met het beste dat de band tot dusver heeft gemaakt. In het verleden vertelde de cover art vaak het verhaal van de plaat die er achter schuil ging. Dat is tegenwoordig veel minder het geval, maar in het geval van Dynamite Steps is de cover art een vlag die de lading absoluut dekt. De afbeelding op de cover is donker en onheilspellend en dit zijn ook precies de woorden die opkomen bij beluistering van de plaat. het geluid van The Twilight Singers is nog altijd zeer herkenbaar en bevindt zich op het snijvlak van rock en soul; een bijzondere combinatie die je niet heel vaak tegenkomt. Het geluid van de band zit nog altijd vol tegenstrijdigheden. Gruizige gitaren contrasteren fraai met gloedvolle strijkers en Dulli’s bijzondere stem schuurt wederom prachtig tegen die van zijn muzikale gasten in, met zoals altijd een bijzondere vermelding voor de fraaie wijze waarop Greg Dulli en Mark Lanegan elkaar in vocaal opzicht ondersteunen. Greg Dulli is absoluut geen vrolijke Frans en dat maakt het beluisteren van het werkelijk gitzwarte Dynamite Steps in eerste instantie zeker niet makkelijk. Na enige gewenning valt er echter steeds meer moois te ontdekken in de onheilspellende songs op deze fraaie plaat en grijpt Dynamite Steps je steeds nadrukkelijker bij de keel. In een tijd waarin iedereen verlangt naar de lente en steeds meer potentiële zomerplaatjes opduiken, trekt Greg Dulli je nog even een grauw en donker herfstbos in. In eerste instantie stribbel je even tegen, maar zoveel muzikale pracht en intensiteit is uiteindelijk niet te weerstaan. Dynamite Steps heeft lang op zich laten wachten, maar het was het wachten absoluut waard. Erwin Zijleman

24 februari 2011

Drive-By Truckers - Go-Go Boots

De eerste drie platen van de uit Athens, Georgia, afkomstige Drive-By Truckers werden nauwelijks opgemerkt, maar het in 2001 verschenen Southern Rock Opera werd warm onthaald door een ieder die de Amerikaanse rootsmuziek een warm hart toedraagt. Sinds Southern Rock Opera verschenen nog vijf geweldige platen (een eveneens uitstekende liveplaat en een minstens even goede restjesverzamelaar niet meegerekend) en slaagden de Drive-By Truckers er bovendien in om hun geluid aanzienlijk te verbreden. Onvervalste Southern Rock werd in de loop der jaren gecombineerd met countryrock, rootsrock, bluesrock en hardrock en verpakt in geweldige songs. Op Go-Go Boots laten de Drive-By Truckers zich wederom van een net iets andere kant horen. De plaat klinkt voor Drive-By Truckers begrippen behoorlijk ingetogen en schuift nog wat verder op richting country, soul en zelfs pop. Patterson Hood schreef dit keer met afstand de meeste songs, maar gelukkig hebben ook een aantal songs van Mike Cooley en Shonna Tucker en twee covers (van de voor mij onbekende Eddie Hinton) de nieuwe plaat van de band gehaald, wat ook van Go-Go Boots weer een plaat met meerdere gezichten maakt. Voor de liefhebbers van de schurende Southern Rock op Southern Rock Opera is Go-Go Boots waarschijnlijk wel even wennen, want het stevige werk, dat nog in ruimte mate aanwezig was op voorganger The Big To-Do, schittert dit keer door afwezigheid. Go-Go Boots laat zoals gezegd een veel ingetogener geluid horen dat allerlei associaties oproept. Hier en daar moest ik zelfs aan The Eagles denken, al is de muziek van Drive-By Truckers gelukkig een stuk minder gepolijst, maar ook de vergelijking met Rolling Stones en Lynyrd Skynyrd gaat meerdere malen op en in één song steekt de band met een onvervalste murder ballad zelfs Johnny Cash naar de kroon. Persoonlijk bevalt het wat minder rock georiënteerde werk op Go-Go Boots me wel. De Drive-By Truckers konden zich in het verleden nog wel eens verschuilen achter imposante gitaarmuren, maar moeten dit keer met de billen bloot. Ook in de meer naakte vorm blijven de songs van de band echter moeiteloos overeind en winnen zelfs de op het eerste gehoor country niemendalletjes heel snel aan terrein. Na enige gewenning komen de sterke punten van de band zelfs beter tot hun recht in het meer ingetogen geluid op Go-Go Boots. Met name Patterson Hood vertelt weer fraaie verhalen en vertolkt deze met hart en ziel. Ook het zo vaak geroemde gitaarwerk van de band komt dit keer prachtig uit de verf en smaakt wat mij betreft naar veel meer. En zo hebben de Drive-By Truckers zich ontwikkeld van een band die het Southern Rock geluid uit de vroege jaren 70 nauwgezet kon reproduceren tot een band die vrijwel alle facetten van de Amerikaanse rootsmuziek op grootse wijze beheerst. Wederom een hele mooie plaat van een inmiddels hele grote band. Erwin Zijleman

23 februari 2011

Ron Sexsmith - Long Player Late Bloomer

De Canadese singer-songwriter Ron Sexsmith debuteerde precies 20 jaar geleden met het in eigen beheer uitgebrachte en eerlijk gezegd weinig opzienbarende Grand Opera Lane. Na deze valse start keerde hij in 1995 terug met een wel ijzersterke titelloze tweede plaat en sindsdien heeft Ron Sexsmith eigenlijk geen slechte plaat meer gemaakt. De negen uitstekende platen die de Canadees sinds 1995 heeft gemaakt, zijn me weliswaar niet allemaal even dierbaar (Cobblestone Runway uit 2002 is mijn onbetwiste favoriet), maar het zijn wel allemaal platen die me reikhalzend doen uitkijken naar iedere volgende plaat van Ron Sexsmith. Long Player Late Bloomer is de opvolger van het al weer bijna drie jaar oude Exit Strategy Of The Soul, waarop Sexsmith voorzichtig wat Cubaanse invloeden in zijn muziek verwerkte, overigens zonder dat dit ten koste ging van zijn inmiddels zo herkenbare geluid. Deze Cubaanse invloeden zijn op Long Player Late Bloomer weer verdwenen en hebben plaats gemaakt voor een producer van naam en faam, Bob Rock. Bob Rock kennen we vooral als producer van hardrockbands (hoe kan het ook anders met zo’n achternaam?) als Metallica, Mötley Crüe en Bon Jovi, maar hij is ook de man achter de knoppen op de zo succesvolle platen van Michael Bublé. Voor beluistering van Long Player Late Bloomer vroeg ik me dan ook af of Ron Sexsmith zou zijn gezwicht voor stevige rock, toch nog een poging doet om de sprong naar het grote publiek te maken of gewoon zichzelf is gebleven. Na beluistering heb ik nog geen eenduidig antwoord, al moet ik een ieder die stiekem hoopte op de eerste hardrockplaat van Ron Sexsmith teleurstellen. Iedereen die nu denkt dat Ron Sexsmith als ultieme gladjanus gaat proberen om de muzikale harten van heel wat vrouwen te stelen kan ik gerust stellen. Ron Sexsmith beschikt niet over de looks om de nieuwe Michael Bublé te worden en is ook als songwriter te eigenzinnig om een heel groot publiek te verleiden. Dat neemt niet weg dat Long Player Late Bloomer met afstand de meest gepolijste plaat is die Ron Sexsmith tot dusver heeft gemaakt. De ervaren rotten die Ron Sexsmith bijstaan op deze plaat kunnen in vele genres uit de voeten en spelen foutloos, waarna Bob Rock alles nog eens wat verder heeft gladgestreken in zijn bijzonder radiovriendelijke productie. In de vooral met voorzichtige countryinvloeden opgepoetste songs zingt Ron Sexsmith zoals altijd prachtig en verrast hij keer op keer met mooie melodieën en sterke refreinen. Toch is Long Player Late Bloomer een sterke plaat en bovendien een echte Ron Sexsmith plaat. Het is een plaat die weliswaar anders klinkt dan zijn voorgangers, maar deze klonken gelukkig ook niet allemaal identiek. Voor Ron Sexsmith begrippen klinkt het allemaal wat gepolijst of zelfs gladjes, maar wat mij betreft blijft Sexsmith continu aan de goede kant van de streep. Eenmaal bekomen van de eerste teleurstelling (want ik moet toegeven dat die in eerste instantie overheerste) begin ik Long Player Late Bloomer zelfs steeds beter te vinden. De plaat luistert makkelijk weg, maar onder het duidelijk aanwezige suikerlaagje bevatten de songs toch onmiskenbaar het eigenzinnige stempel van Ron Sexsmith. Long Player Late Bloomer is zeker niet de beste plaat van Ron Sexsmith, maar het gaat te ver om te beweren dat de Canadees is gevallen voor de verleidingen van de commercie en een misbaksel heeft afgeleverd (zoals ik hier en daar al lees). Long Player Late Bloomer is een typische Ron Sexsmith plaat die weer net iets anders klinkt, precies zoals je dat van een muzikant van zijn kaliber verwacht. Net als een goede kok prikkelt Ron Sexsmith alle smaakpapillen. Zoet staat daarbij dit keer centraal en dat is op zijn tijd eigenlijk best lekker, al mag er de volgende keer best wel weer wat meer bitter bij. Erwin Zijleman

22 februari 2011

Teddy Thompson - Bella

Het hebben van beroemde ouders is in de meeste beroepsgroepen een enorme pré, maar voor muzikanten gaat dit niet op. Sterker nog, het hebben van beroemde ouders is voor de gemiddelde muzikant juist een enorme belemmering, die slechts door een enkeling (denk aan Rufus en Martha Wainwright) kan worden overwonnen. Dit is terecht wanneer het uitblijven van erkenning vooral te maken heeft met een gebrek aan talent (denk aan Julian Lennon en Adam Cohen), maar er zijn ook voldoende gevallen waarin sprake is van groot onrecht. Teddy Thompson valt absoluut in de laatste categorie. De zoon van levende folklegendes Linda en Richard Thompson opereert inmiddels een jaar of 12 als soloartiest en maakte in deze periode een stuk of vier platen die vallen in de categorie bescheiden meesterwerken. Met name Separate Ways uit 2006 was van een bijna onwerkelijke schoonheid, maar de plaat haalde geen enkel jaarlijstje en werd bovendien nauwelijks verkocht. Teddy Thompson weet gelukkig van geen ophouden en levert met Bella wederom een plaat van hoge kwaliteit af. Je zou verwachten dat Teddy Thompson zo langzamerhand behoorlijk gedeprimeerd is geraakt van het uitblijven van de erkenning die hij al zo lang verdient, maar dat is op zijn platen in ieder geval niet te horen. Bella klinkt net als voorganger A Piece Of What You Need (2008) juist wat lichtvoetiger en optimistischer dan Thompson’s vroege platen, waardoor de muziek van de Thompson telg alleen maar bij een nog groter publiek in de smaak zou moeten kunnen vallen. Bella is een conceptplaat met de zoektocht naar de vrouw van je dromen en de teleurstellingen waartegen je hierbij aanloopt als onderwerp. Op zich een weinig opzienbarend onderwerp (hoeveel procent van alle songs die tot dusver zijn geschreven gaan over de al dan niet hopeloze zoektocht naar liefde? Ik durf geen schatting te maken, maar het zal een substantieel percentage zijn), maar Teddy Thompson weet er wederom iets heel moois van te maken. Bella staat vol met buitengewoon aangename en smaakvolle singer-songwriter muziek. Thompson’s band bestaat uit een aantal routiniers die een mooi, afwisselend en stemmig geluid neer kunnen leggen, waarin Teddy Thompson kan excelleren. En dat doet de Brit wederom met bijna speels gemak, want wat is het een goede zanger. Met name de ballads zijn hartverscheurend mooi, maar ook in de wat meer pop georiënteerde songs overtuigt Teddy Thompson voor de volle 100%. Toch valt er ook wel iets aan te merken op deze plaat. Waar Teddy Thompson zijn songs in het verleden sober en rootsy hield, flirt hij dit keer soms net wat te opzichtig met pop en wordt het blik met strijkers me net wat te vaak en te ver open getrokken. Het zijn echter maar kleine smetjes op een plaat die nog altijd bovengemiddeld goed is. Zonder beroemde ouders was Teddy Thompson waarschijnlijk al lang een hele grote geweest, maar ook als zoon van beroemde ouders verdient Teddy Thompson alle respect, iets wat hij nog maar eens onderstreept met het lichtvoetige maar o zo overtuigende Bella. Erwin Zijleman

Tijdschrift: Rock Sound 145

Het tijdschrift Rock Sound richt zich op rockmuziek in de breedste zin van het woord, maar heeft een duidelijke voorkeur voor alternatieve en wat minder grote bands. Het tijdschrift is wat dunner dan de meeste andere muziektijdschriften, maar heeft vanwege de vele korte artikelen en de aandacht voor minder bekende bands toch veel te bieden. Hoewel de genres die in het tijdschrift worden bespreken niet direct mijn favoriete genres zijn, heeft issue 145 van Rock Sound me toch een aantal interessante luistertips opgeleverd, waaronder de poppunk van VersaEmerge en de art-rock van The Joy Formidable; bands die ik nog in geen enkel ander muziektijdschrift ben tegengekomen.Dat het tijdschrift verstand heeft van rockmuziek blijkt wel uit de reviews, waarin Rock Sounds gewoon cijfers uitdeelt, wel zo handig eerlijk gezegd. Welke platen scoren een 9? Arbouretum, PJ Harvey en The Joy Formidable. Twee van mijn favoriete platen van het moment en de derde heeft mijn interesse gewekt, door Rock Sound. Erwin Zijleman

Rock Sound 145 kan hier worden besteld

21 februari 2011

Jessica Lea Mayfield - Tell Me

De Amerikaanse singer-songwriter Jessica Lea Mayfield maakte twee jaar geleden met With Blasphemy So Heartfelt één van de meest veelbelovende en één van de beste rootsplaten van het jaar. Dat was deels de verdienste van Dan Auerbach (The Black Keys) die de plaat voorzag van een bijzonder trefzekere productie, maar het was Jessica Lea Mayfield’s breekbare en ontroerende stem die voor het meeste kippenvel wist te zorgen. Een knappe prestatie want de Amerikaanse was destijds de 20 nog niet gepasseerd. Tell Me is de moeilijke plaat die volgt op het zo succesvolle en bewierookte With Blasphemy So Heartfelt. Jessica Lea Mayfield heeft zich er niet door van de wijs laten brengen en komt met een plaat die voor een belangrijk deel in het verlengde ligt van zijn voorganger, maar ook de nodige groei laat horen. Hier en daar zal het wederom aantrekken van Dan Auerbach als producer als een zwaktebod worden gezien, maar persoonlijk vind ik het een verstandige keuze. De muzikale chemie tussen Jessica Lea Mayfield is immers nog niet uitgewerkt en bovendien slaagt Auerbach er in om Jessica Lea Mayfield buiten haar comfort zone te laten treden, waardoor ze zich relatief eenvoudig kan onderscheiden van haar vele soortgenoten in het overvolle genre. De uit Kent, Ohio, afkomstige Jessica Lea Mayfield is ook op Tell Me weer behoorlijk zwaar op de hand. Waar veel van haar leeftijdsgenoten op de proppen komen met lichtvoetige popdeuntjes, hebben de meeste songs van Jessica Lea Mayfield een aardedonkere en soms bijna sinistere ondertoon. Dan Auerbach kan hier wel mee uit de voeten en voorziet de toch al donkere songs hier en daar van beklemmend gitaarspel dat dwars door je ziel snijdt. Op With Blasphemy So Heartfelt bleef Jessica Lea Mayfield nog voornamelijk tussen de lijntjes van de rootsmuziek, maar op Tell Me kiest ze voor een breder palet, waarin uitstapjes richting rock centraal staan. Tell Me staat echter niet alleen in het kader van de verbreding, maar kiest ook voor verdieping, bijvoorbeeld wanneer de Amerikaanse kiest voor een hartverscheurend mooie countryballad of een tot op het bot doorklinkende folksong. Tell Me laat zowel in vocaal als in muzikaal opzicht de nodige groei horen. Jessica Lea Mayfield is nog beter gaan zingen en pakt iedere liefhebber van dit soort muziek genadeloos in. Dan Auerbach beperkte zich vorige keer misschien nog tot de accenten, maar zet dit keer een geluid neer dat helemaal klopt. Het fantastische gitaarspel is al genoemd, maar ook de duistere percussie, de zuigende orgeltjes en de wijze waarop achtergrondzang wordt ingezet verdienen een enorm compliment. Op Tell Me laat Jessica Lea Mayfield horen dat ze de hooggespannen verwachtingen die zijn ontstaan op basis van With Blasphemy So Heartfelt moeiteloos waar kan maken. Ze doet dit met een veelzijdige plaat die je geen moment onberoerd zal laten en in meerdere gevallen zelf garant staat voor diepe ontroering. Jessica Lea Mayfield is pas 21, maar ze heeft inmiddels twee meesterwerken op haar naam staan, waarvan Tell Me wat mij betreft de beste is. Erwin Zijleman

20 februari 2011

The Low Anthem - Smart Flesh

Het duurde even voordat Oh My God, Charlie Darwin van The Low Anthem in brede kring aandacht wist te trekken, maar toen dit eenmaal was gebeurd, was bijna iedereen het er over eens dat we te maken hadden met een unieke plaat van een unieke band. Op Oh My God, Charlie Darwin bracht The Low Anthem ons in vervoering met rauwe en rammelende folk en blues, die de hele geschiedenis van de genres met zich mee sleepte, maar waaraan de band vervolgens een unieke eigen draai gaf, bijvoorbeeld door het inzetten van een bijzonder breed arsenaal aan instrumenten. Door het toch wel wat onverwachte succes van Oh My God, Charlie Darwin hebben we betrekkelijk lang moeten wachten op de nieuwe plaat van The Low Anthem, maar inmiddels ligt Smart Flesh dan eindelijk in de winkel. Sinds ik het unieke geluid van The Low Anthem op Oh My God, Charlie Darwin (voor mij absoluut één van de betere platen van 2009) zo nadrukkelijk heb omarmd, wil ik maar één ding: meer van hetzelfde. Na beluistering van Smart Flesh heb ik goed nieuws en nog beter nieuws. Het goede nieuws is dat The Low Anthem op haar nieuwe plaat inderdaad voortborduurt op de zo bewierookte voorganger. Het nog betere nieuws is dat de band alleen maar beter is geworden, waardoor Smart Flesh zijn voorganger vrijwel op alle fronten overtreft. Ook op Smart Flesh citeert The Low Anthem nadrukkelijk uit de archieven van de folk en de blues, al hebben invloeden uit de country aan terrein gewonnen. Het is muziek die met één been in het verleden staat, maar het andere been van The Low Anthem staat toch echt in de toekomst. Net als op Oh My God, Charlie Darwin trekt The Low Anthem ook op Smart Flesh weer flink wat instrumenten uit de kast, wat de muziek van de band voorziet van een geheel eigen kleur. Tot zover zijn de verschillen tussen Oh My God, Charlie Darwin en Smart Flesh niet eens zo groot, maar wanneer je beter luistert valt op dat de muziek van The Low Anthem dit keer meer dynamiek bevat en dat alles (zang, instrumentatie, productie) net wat frisser en urgenter klinkt. Aan de ene kant is het misschien jammer dat The Low Anthem het wat stevigere materiaal iets meer doseert, maar aan de andere kant komt dit de schoonheid van de meer ingetogen songs alleen maar ten goede en als de band zo nu en dan los gaat, gaat de band ook goed los en begeeft het zich bijna op het terrein van The Arcade Fire ten tijde van Funeral. Oh My God, Charlie Darwin was een intense en betoverende plaat die zich langzaam opdrong en waarvan je moest leren houden, waarna de liefde eigenlijk alleen maar onvoorwaardelijk kon zijn. Smart Flesh is uiteraard wat minder verrassend, maar ook dit is een plaat die groeit en groeit. Na een keer horen vond ik de plaat goed, na drie keer horen geweldig en inmiddels ben ik de fase van meesterwerk al lang gepasseerd. The Low Anthem heeft het weer geflikt en bewijst met Smart Flesh dat het behoort tot de leukste, origineelste en beste bands van het moment. Erwin Zijleman

18 februari 2011

Sean Rowe - Magic

Google op Sean Rowe en je komt meerdere buitengewoon positieve artikelen tegen die de Amerikaanse singer-songwriter vergelijken met uiteenlopende grootheden uit het verleden en hem vervolgens een buitengewoon rooskleurige toekomst voorspellen. Tegelijkertijd constateer ik dat Sean Rowe zijn platen tot dusver in eigen beheer probeert te slijten en dat hij dat vooralsnog met niet al teveel succes doet. Magic, dat eerder in eigen beheer weinig deed, krijgt nu echter een tweede kans bij het legendarische ANTI-label, dat in het verleden altijd een fijne neus had voor jong en oud singer-songwriter talent. Een minuut of twee was voor mij voldoende om te concluderen dat ANTI het ook dit keer bij het juiste eind heeft, want Magic is een prachtige en bij vlagen zelfs magische plaat. Je kunt de muziek van Sean Rowe inderdaad met van alles en nog wat vergelijken (variërend van Leonard Cohen en Van Morrisson tot Jeff Buckley en Daniel Lanois), maar Sean Rowe heeft toch boven alles een eigen geluid. Dit geluid wordt vooral bepaald door de man’s unieke stem. Sean Rowe beschikt in de meeste songs over een donker baritongeluid dat in de buurt komt van dat van Tindersticks zanger Stuart Staples of Leonard Cohen, maar met name wanneer de emotie in zijn stem toeneemt verandert de stem van kleur en komt zelfs Jeff Buckley binnen zijn bereik. Qua sfeer en intensiteit heeft Magic sowieso wel wat van Jeff Buckley weg, maar ook het geluid van Daniel Lanois heeft zeker invloed gehad op de muziek van Sean Rowe. De instrumentatie op Magic is uiterst sober en soms zelfs bijna beklemmend. De basis bestaat uit akoestische gitaar, elektrische gitaar of piano, waaraan hier en daar spaarzaam strijkers, elektronica of achtergrondvocalen worden toegevoegd. Het belangrijkste instrument op Magic is echter de zang van Sean Rowe. Ik was onmiddellijk ontroerd en betoverd door de prachtige vocalen op deze plaat, maar wanneer je de plaat wat vaker hoort wint deze alleen maar aan kracht en intensiteit. Magic van Sean Rowe is tien nummers lang van een bijna onwerkelijke schoonheid en heeft een zeggingskracht waarvan de meeste singer-songwriters alleen maar kunnen dromen. Dat Magic tot dusver is genegeerd begrijp ik dan ook totaal niet, maar dat deze nieuwe kans Sean Rowe zal scharen onder de betere singer-songwriters van het moment is wat mij betreft zeker. Magic is een magische plaat die je compleet van je sokken zal blazen. Een meesterwerk in alle opzichten. Erwin Zijleman

17 februari 2011

Tijdschrift: Classic Rock 155

Bij Classic Rock denk ik toch vooral aan wat suffe rockmuziek, maar dit is zeker niet het genre waarop het tijdschrift Classic Rock zich richt. Net als bijvoorbeeld Uncut en Mojo blikt Classic Rock graag terug op het verleden en het tijdschrift doet dit gelukkig met dezelfde diepgang als zijn veel bekendere soortgenoten. Classic Rock 155 bevat mooie verhalen over Greg Allman, Primal Scream, Marianne Faithfull en Captain Beefheart en een lang, maar uitstekend leesbaar en bijzonder informatief verhaal over Eric Clapton. Ook de reviews zijn in Classic Rock niet vergeten. Hierbij tref je niet alleen obscure reissues en verzamelaars van vergeten bands, maar ook gewoon de nieuwe platen van bijvoorbeeld Anna Calvi en de Drive-By Truckers. Issue 155 is mijn eerste kennismaking met het tijdschrift Classic Rock, maar het is er een die zeker naar meer smaakt. Erwin Zijleman

Classic Rock 155 kan hier worden besteld









Nieuw bij MagVilla: de Bladerbon. Een leuke en handige manier om iemand een goed muziektijdschrift, of natuurlijk een van de vele andere tijdschriften uit het assortiment van MagVilla, cadeau te doen. Leuk om weg te geven; nog leuker om te krijgen.

Ik heb er een van 10 euro liggen voor de eerste die reageert op dit bericht. Dit kan door te klikken op de onderstaande bladerbon.






PJ Harvey - Let England Shake

Er zijn maar heel weinig muzikanten met zo’n gevarieerd oeuvre als PJ Harvey. Eigenlijk klinken al haar platen anders en hierbij gaat het niet om details maar om uitersten. Een plaat van PJ Harvey is daarom altijd een verrassing, al is de kwaliteit vrijwel zonder uitzondering torenhoog. Het is een heel mooi rijtje PJ Harvey dat ik inmiddels in de kast heb staan. Het zijn platen die in muzikaal opzicht eigenlijk nauwelijks iets met elkaar te maken hebben, maar ze zijn me stuk voor stuk bijzonder dierbaar. PJ Harvey’s nieuwste plaat, Let England Shake, schaart zich direct bij de eerste beluistering onder dit inmiddels imposante stapeltje hele mooie platen. Dat Let England Shake weer anders klinkt dan al zijn voorgangers zal niemand verbazen. Let England Shake is een heuse conceptplaat over PJ Harvey’s vaderland, Engeland, in goede en slechte tijden. Het is plaat die de mosterd voor een belangrijk deel haalt bij traditioneel aandoende Britse folk, maar PJ Harvey, zoals altijd bijgestaan door John Parish en Mick Harvey, overgiet deze folk met een bij vlagen wat bombastisch sausje en het op een of andere manier toch ook altijd herkenbare PJ Harvey geluid. Opener Let England Shake doet (mede dankzij de zweverige zang) wel wat aan Björk denken, maar de tracks die volgen zijn op wat strijdlustig aandoende trompetten, trommels en achtergrondvocalen na betrekkelijk sober. Naarmate de plaat vordert wordt de instrumentatie alleen maar mooier en afwisselender, waarbij met name het gitaarspel in positieve zin opvalt. Ondanks het feit dat Let England Shake weer compleet anders klinkt dan de andere platen van PJ Harvey, is het toch ook een echte PJ Harvey plaat. Het is een plaat vol dynamiek, een plaat met ingetogen en uitbundige momenten, een plaat die knap in elkaar zit maar ook rauw en minimalistisch klinkt, een plaat met steeds weer anders klinkende vocalen en boven alles een plaat die je raakt en verrast. Zoals zo vaak was ik direct weer overtuigd door de nieuwe muzikale wending van PJ Harvey, maar de ware schoonheid van Let England Shake en de bijbehorende diepe impact openbaren zich pas wanneer je de plaat flink wat keren hebt gehoord. Er zijn niet veel muzikanten die zo’n grote verscheidenheid aan stijlen uit heden en verleden weten te combineren en er zijn er nog veel minder die dit doen op de eigenzinnige en kwalitatief bijzonder hoogstaande wijze waarop PJ Harvey dit inmiddels al 19 jaar doet. Met Let England Shake levert ze niet alleen haar zoveelste meesterwerk af, maar bovendien één van de meest indrukwekkendste platen van 2011. Tot dusver, maar ook wanneer we in december de balans opmaken. Erwin Zijleman

16 februari 2011

Nicole Atkins - Mondo Amore

Nicole Atkins debuteerde ruim drie jaar geleden met Neptune City. Hoewel ik in eerste instantie compleet verslingerd was aan de plaat die me aan van alles en nog wat deed denken, ben ik de plaat helaas snel vergeten en heb ik hem pas weer uit de kast gehaald toen de nieuwe plaat van de Amerikaanse op de mat viel. Neptune City deed helaas weinig in Nederland, maar staat nog altijd als een huis. Opvolger Mondo Amore is misschien nog wel beter, maar wordt vooralsnog niet eens uitgebracht in Nederland. Het is onbegrijpelijk, want Nicole Atkins heeft alles wat nodig is om een hele grote te worden. Waar Neptune City nogal zwaar hing op het verleden en nadrukkelijk citeerde uit de catalogus van onder andere Phil Spector, klinkt Mondo Amore wat eigentijdser, al duiken ook dit keer meer dan eens invloeden uit het verleden op en dan vooral uit de 70s rock. Mondo Amore is net als zijn voorganger een plaat die aanzet tot het noemen van namen, maar voor de afwisseling doe ik dat eens niet. Nicole Atkins bestrijkt op Mondo Amore zo’n breed palet aan stijlen dat vergelijkingen maar kortstondig opgaan en bovendien klinkt de Amerikaanse zo uniek dat je haar te kort doet met vrijwel iedere vergelijking. Mondo Amore is een plaat met songs die aansluiten bij verschillende genres. Dit varieert van Motown en soul tot rock en psychedelica, maar ook voor songs vol invloeden uit de country, jazz en blues ben je bij Nicole Atkins aan het juiste adres. Wat al deze songs met elkaar gemeen hebben is de intensiteit en de passie waarmee Nicole Atkins ze vertolkt. Nicole Atkins beschikt over een lekker soulvol geluid, maar het is gelukkig geen neo-soul zangeres die grossiert in uithalen en stembuigingen. Het is een stem die zich daarom net zo makkelijk leent voor wat stevigere rocksongs, waarbij het randje gruis op haar stembanden uitstekend van pas komt. Mondo Amore is zo’n plaat die na één keer horen zo vertrouwd klinkt dat het lijkt of je hem al jaren in de kast hebt staan, maar het is ook een plaat die iedere keer weer nieuwe dingen laat horen en vooralsnog alleen maar beter wordt. Mondo Amore is een echt breakup album en het is er een die me van de eerste tot de laatste noot raakt. Bij oppervlakkige beluistering is het misschien niet eens zo heel opzienbarend wat Nicole Atkins doet en lijken volop beter zangeressen en eigenzinnigere songwriters voorhanden, maar als Mono Amore je eenmaal heeft gegrepen, laat de plaat je niet meer los en begint de plaat bovendien aan een groei die niet meer lijkt te stoppen. Op Neptune City hoorden we een talentvol singer-songwriter die het wel eens ver zou kunnen schoppen. Op Mondo Amore laat Nicole Atkins horen dat ze het inmiddels heel ver heeft geschopt. Jammer dat op het moment bijna niemand dat door heeft, maar dat moet haast wel gaan veranderen. na Adele’s 21 is dit de tweede breakup plaat in twee weken die me op de knieën krijgt. Twee deels vergelijkbare (een vergelijking die veel verder gaat dan de gedeelde achternaam) en deels totaal niet vergelijkbare platen (Adele zingt beter, maar leunt ook veel zwaarder op de talenten van anderen) maar ze zijn absoluut van gelijkwaardige kwaliteit. Nu nog de zo verdiende erkenning voor de andere Atkins. Erwin Zijleman

15 februari 2011

Akron/Family - S/T II: The Cosmic Birth And Journey Of Shinju TNT

Het is een mooi stapeltje platen dat Akron/Family inmiddels op haar naam heeft staan. De band begon ooit in de psychfolk hoek, maar heeft zich sinds het uit 2005 stammende debuut in meerdere richtingen ontwikkeld. Dat heeft een aantal verwarrende, maar o zo mooie platen opgeleverd, waarvan ik het in 2009 verschenen Set 'Em Wild, Set 'Em Free tot dusver de mooiste vond. Tot dusver, want met haar nieuwe plaat S/T II: The Cosmic Birth And Journey Of Shinju TNT slaat de Amerikaanse band niet alleen wederom nieuwe wegen in, maar weet het zichzelf bovendien te overtreffen. Op voorhand zag het daar niet naar uit, want de band lekte de afgelopen maanden al enkele versies van de nieuwe plaat die het aanhoren nauwelijks waard waren. Het is nu duidelijk dat Akron/Family ons zand in de ogen heeft willen strooien, want S/T II: The Cosmic Birth And Journey Of Shinju TNT is een hele mooie en verrassend toegankelijke plaat. De nieuwe plaat van Akron/Family werd opgenomen in een afgelegen berghutje onder de rook van een actieve vulkaan in Japan, een verlaten treinstation in Detroit en in indie-hoofdstad Portland (de nieuwe thuisbasis van de band); op zich plekken die perfect passen bij de zweverige psychfolk die de band in het verleden maakte, maar invloeden uit dit hokje zijn inmiddels vrijwel verdwenen. Invloeden uit de folk zijn hier en daar nog wel hoorbaar, maar over het algemeen genomen is S/T II: The Cosmic Birth And Journey Of Shinju TNT toch vooral een rockplaat met hier en daar zelfs een vleugje West-Coast pop. Gecombineerd met het hierboven uitgesproken predicaat “verrassend toegankelijk” zet ik nu waarschijnlijk een hoop lezers op het verkeerde been, want echt toegankelijk is de muziek van Akron/Family niet. Vergeleken met de vroege platen van de band klinkt de nieuwe plaat behoorlijk gestructureerd en liggen de meeste songs lekker in het gehoor, maar ondertussen gebeurt er van alles. De muziek van Akron/Family bestaat uit meerdere lagen die soms in tegengestelde richtingen bewegen. Het geeft hier een daar een wat vervreemdend effect, maar tegelijkertijd houdt de muziek van de Amerikanen je door al het avontuur op het puntje van de stoel. Het ene moment verrast Akron/Family je met tegendraadse ritmes en stevige gitaren, maar het volgende moment krijg je net zo makkelijk dromerige akoestische klanken voorgeschoteld. Dit soort tegenstrijdigheden kom je overal op S/T II: The Cosmic Birth And Journey Of Shinju TNT tegen. Bijna lelijke zang wordt afgewisseld met prachtige harmonieën, betrekkelijk rechttoe rechtaan klanken worden gevolgd door overvolle klankentapijten waarin je steeds weer nieuwe dingen hoort. Ik heb de plaat inmiddels een aantal keren gehoord en kan er nog steeds geen touw aan vast knopen, maar het grootste deel van de tijd geniet ik van de muziek van Akron/Family en dat is toch waar het uiteindelijk om draait. Het blijft lastig om iets over deze plaat te zeggen. Echt in een hokje stoppen kan ik de plaat niet en zowel met het predicaat toegankelijk als het predicaat ontoegankelijk doe ik de muziek van Akron/Family geen recht. Iedereen moet dus zelf maar bepalen of hij of zijn zich laat verleiden door de avontuurlijke klanken van deze bijzondere band. Zelf ben ik inmiddels wel om: S/T II: The Cosmic Birth And Journey Of Shinju TNT is onbetwist één van de bijzonderste platen van het moment en als schijn niet bedriegt ook één van de mooiste platen van het moment. Of om de oude Rivella slogan maar weer eens van stal te halen “een beetje vreemd, maar wel lekker”. Erwin Zijleman

14 februari 2011

North Mississippi All Stars - Keys To The Kingdom

Het is moeilijk te geloven dat Shake Hands With Shorty, het debuut van de North Mississippi Allstars, dit jaar al weer 11 jaar oud is. Het debuut van de broers Cody en Luther Dickinson (zonen van de legendarische producer en muzikant Jim Dickinson) werd destijds warm onthaald en even had het er alle schijn van dat de North Mississippi Allstars net zo populair zouden worden als voorgangers als G. Love & Special Sauce en Jon Spencer’s Blues Explosion en tijdgenoten als The Black Keys en The White Stripes. Om onduidelijke redenen is het nooit zover gekomen. De platen van de North Mississippi Allstars hebben eigenlijk steeds minder aandacht gekregen en de nieuwe plaat van de band, Keys To The Kingdom, verschijnt zelfs bijna geruisloos. Het zou zonde zijn als de plaat even geruisloos weer verdwijnt, want Keys To The Kingdom is een hele mooie. Waar de North Mississippi Allstars de afgelopen jaren toewerkten naar een steeds voller en geproduceerder geluid, laat de band op haar nieuwe plaat weer een wat meer rechttoe rechtaan geluid horen, dat hier en daar herinnert aan het zo bewierookte debuut. Het overlijden van hun voor de muziek zo belangrijke vader heeft zijn impact gehad op de broertjes Dickinson en dat is te horen. Tegelijkertijd werd Luther Dickinson echter ook nog eens vader, zodat Keys To The Kingdom niet alleen een eerbetoon is geworden aan het verloren leven, maar ook aan het nieuwe leven. Keys To The Kingdom volgde op een periode waarin de broers Dickinson deels hun eigen weg gingen, maar op Keys To The Kingdom hebben ze elkaar weer gevonden. Een aantal grote muzikanten delen in de feestvreugde, want op de nieuwe plaat hebben ook onder andere Mavis Staples, Ry Cooder, Alvin Youngblood Hart en Spooner Oldham een rol. In muzikaal opzicht bestrijkt de nieuwe plaat van de North Mississippi Allstars een breed terrein. Rootsrock, bluesrock, Southern Rock, boogierock, Honky Tonk, countryrock, swamprock en rock ’n roll komen allemaal in gelijke delen voorbij. Ook deze plaat van de North Mississippi Allstars ademt weer de broeierige sfeer van het Zuiden van de Verenigde Staten en klinkt vooral tijdloos. Het is muziek die zonder passie en emotie snel vervalt in muziek die niets meer toevoegt aan alles wat er al is, maar met de passie en de emotie zit het op Keys To The Kingdom gelukkig wel goed. Op hun nieuwe plaat klinken de North Mississippi Allstars als The Rolling Stones, The Allman Brothers Band en R.L. Burnside in hun beste dagen, maar uiteindelijk toch vooral als zichzelf. De beste North Mississippi Allstars plaat in jaren is zo niet alleen een fraai eerbetoon aan hun overleden vader, maar ook een nieuwe start voor een band die tot nog veel grootsere daden in staat moet worden geacht. Erwin Zijleman

13 februari 2011

Cowboy Junkies - Demons: The Nomad Series, Vol. 2

De Canadese band Cowboy Junkies brak in 1988 door met haar tweede plaat The Trinity Session. Het is een voorbeeld van een plaat die maar lastig is te overtreffen, maar desondanks hebben de Cowboy Junkies sindsdien een omvangrijk oeuvre opgebouwd. Hoewel niet alle platen van de band even goed zijn, is het oeuvre van de band van een constant en opvallend hoog niveau, al hebben de Cowboy Junkies zich nog steeds niet definitief kunnen ontworstelen aan de bijna onontkoombare vergelijking met The Trinity Session. De afgelopen jaren is de band uit Toronto opvallend productief, hetgeen vorig jaar werd onderstreept met Renmin Park: The Nomad Series, Vol. 1, naar verluid de eerste van een serie van vier platen. Een half jaar na de release van de beste Cowboy Junkies plaat in vele jaren, ligt er inderdaad een tweede deel in de winkel: Demons: The Nomad Series, Vol. 2. Het eerste deel van The Nomad Series was een buitengewoon avontuurlijke plaat, waarop invloeden uit de Chinese muziek een belangrijke rol speelden. Het tweede deel uit de serie is weer een heel andere plaat geworden. Op Demons eren de Cowboy Junkies de eind 2009 overleden singer-songwriter Vic Chesnutt. Het is een buitengewoon smaakvol en krachtig eerbetoon geworden. Demons bestrijkt een groot deel van de catalogus van Vic Chesnutt en hierbij is gelukkig niet gekozen voor de meet voor de hand liggende tracks van de betreurde singer-songwriter. Op voorhand kon ik me weinig voorstellen bij een combinatie van de vaak wat grimmige songs van Vic Chesnutt en de honingzoete vocalen van Margo Timmins, maar in de praktijk pakt het fraai uit. De Cowboy Junkies doen op Demons hun best om de songs van Vic Chesnutt zoveel mogelijk recht te doen en slagen hier uitstekend in. De plaat laat zich door het karakteristieke geluid van de band beluisteren als een Cowboy Junkies plaat, maar qua sfeer blijft het ook dicht bij de platen van Chesnutt. Ik heb lang niet alle platen van Vic Chesnutt in huis en werd bij beluistering van Demons dan ook meer dan eens verrast door de intieme en doorleefde songs van Vic Chesnutt. Tegelijkertijd werd ik wederom betoverd door de prachtige stem van Margo Timmins, die ik inmiddels al meer dan 20 jaar tot mijn favoriete zangeressen reken. Ook in muzikaal opzicht valt er veel te genieten. De Cowboy Junkies klinken na al die jaren hechter dan ooit tevoren, maar blijken ook op Demons weer in staat om de muzikale bakens te verzetten wanneer dit nodig is. Het veelkleurige en stemmige geluid van de band blijkt verder prachtig te kleuren bij het vooral sobere en donkere palet dat Vic Chesnutt over het algemeen uitkoos voor zijn songs. Demons is in muzikaal opzicht misschien niet zo opzienbarend als Renmin Park, het eerste deel van The Nomad Series, maar het is wel weer een plaat die anders klinkt dan de platen die we van de Cowboy Junkies kennen en het is bovendien weer een plaat van hoog niveau. En zo krijgt Vic Chesnutt het eerbetoon dat hij verdient en maken de Cowboy Junkies opnieuw indruk met een sterke plaat. Een typisch voorbeeld van een win-win situatie. Erwin Zijleman

11 februari 2011

James Blake - James Blake

De Britse media hebben de goede gewoonte om aan het eind van het jaar niet alleen de balans op te maken over het bijna afgelopen jaar, maar om ook alvast vooruit te kijken naar het nieuwe jaar. De lijstjes met de muzikanten die in 2011 wel eens door zouden kunnen breken naar een groot publiek verschilden dit jaar nog al, maar in geen van de lijstjes ontbrak James Blake. Het debuut van de Brit is inmiddels verschenen en direct bij eerste beluistering is duidelijk dat James Blake inderdaad een hele bijzondere plaat heeft gemaakt. Dat de jonge Brit met deze plaat zal doorbreken naar een groot publiek is wat mij betreft minder evident, want het titelloze debuut van James Blake is zeker geen makkelijke plaat. Integendeel zelfs. James Blake krijgt tot dusver het etiket dubstep opgeplakt, maar zijn debuut past maar ten dele in dit hokje. James Blake combineert op zijn debuut op bijna minimalistische wijze pianoklanken met elektronica en complexe beats. Deze maar moeilijk te doorgronden muzikale onderlaag wordt vervolgens gecombineerd met al even moeilijk te doorgronden vocalen. James Blake klinkt op zijn debuut als een combinatie van een uitbundige soulzanger en een uiterst breekbare singer-songwriter. Een mix van Jamie Lidell en Antony Hegarty las ik ergens en dat is eigenlijk niet eens zo’n gekke omschrijving, al doet het mij ook behoorlijk aan de zang van Bon Iver denken. Op de single die het album vooruit is gesneld, vertolkt James Blake op geheel eigen en bijzonder soulvolle wijze Feist’s Limit To Your Love. Het is wat mij betreft de mooiste en meest toegankelijke track op het debuut van James Blake. Ik geef eerlijk toe dat ik niet direct chocola kon maken van de meeste andere muziek van James Blake. De muziek op de plaat bood me in eerste instantie weinig aanknopingspunten en ook de stem van James Blake kom me niet onmiddellijk bekoren. Het debuut van James Blake is een plaat waarvan je moet leren houden. Het is een plaat vol stilte, leegte en ingehouden emotie. Maar heel zelden komt de muziek van James Blake tot een uitbarsting en deze komt dan weer zo onverwacht dat je er bijna van schrikt. James Blake zet je met zijn bijna tegenstrijdige klanken en zijn zowel uitbundige als breekbare stem constant op het verkeerde been, maar wanneer je eenmaal door de stilte heen kunt luisteren en gewend bent aan het bijzondere geluid, openbaart zich een muzikaal en vocaal landschap van een bijna ongekende schoonheid. Het is een landschap waarin dubstep, elektronica, soul, gospel en folk op unieke wijze samenvloeien. Makkelijk is het allemaal zeker niet, maar neem de tijd voor deze plaat en hij betovert, intrigeert en ontroert. Voor de fijnproever, dat wel. Erwin Zijleman

10 februari 2011

Wanda Jackson - The Party Ain't Over

Wanda Jackson maakte haar beste platen aan het eind van de jaren 50 en is sinds het begin van de jaren 70 eigenlijk nauwelijks meer actief geweest in de muziek. De Amerikaanse brak ooit door als eerste en zo ongeveer enige vrouw die zich waagde aan rockabilly, maar verhuisde vervolgens richting country. Het leek me op voorhand een bijna onmogelijke opgave om ruim 50 jaar na haar hoogtijdagen een fatsoenlijke plaat te maken met Wanda Jackson, maar voormalig White Stripes voorman Jack White zag er kennelijk toch brood in. Nu deed hij eerder hele mooie dingen met Loretta Lynn, dus als iemand het kan is het Jack White wel. White nam voor de comeback van Wanda Jackson geen risico’s. Naast zijn vrouw Karen Elson en My Morning Jacket’s Carl Broemel, gaven vrijwel alle Raconteurs act de presence voor de opnamen van The Party Ain’t Over. Levert het ook een goede plaat op? Ja en nee. In positieve zin vallen een aantal dingen op. Allereerst zetten Jack White en zijn medemuzikanten een fraai authentiek klinkend 50s geluid neer, waarin gelijke delen country, blues en rockabilly op gloedvolle wijze met elkaar worden vermengd. Verder klinkt Wanda Jackson nog opvallend fris voor iemand die inmiddels de 70 is gepasseerd en is haar herkenbare stemgeluid eigenlijk nauwelijks veranderd. Tenslotte is het repertoire over het algemeen goed gekozen. De 50s klassiekers zijn degelijk en trefzeker en de net iets eigenzinnigere vertolkingen van Bob Dylan's Thunder On The Mountain en Amy Winehouse’s You Know I’m No Good sluiten hier goed op aan. Het levert alles bij elkaar genomen een plaat op die vrijwel gedurende de hele speelduur vermaakt en eigenlijk alleen maar een glimlach op je gezicht kan toveren. Toch valt er ook wel iets aan te merken op deze plaat. Jack White doet misschien wel net iets teveel zijn best om het geluid van Wanda Jackson op te poetsen, wat ten koste gaat van de rauwheid die haar ooit zo geliefd maakte. Verder zitten er ook wel wat missers in de songs die worden vertolkt, met een song van The Andrew Sisters als meest opvallende uitglijder. Belangrijkste kritiekpunt is echter dat het nooit echt spannend wordt. Waar Jack White er meestal voor kan zorgen dat muzikanten boven zichzelf uitstijgen, blijft Wanda Jackson toch duidelijk onder het niveau dat ze een halve eeuw geleden wist te bereiken. The Party Ain’t Over is daarom zeker geen meesterwerk zoals Loretta Lynn’s Van Lear Rose, maar het is wel een plaat die zeer vermaakt. Is dat genoeg om het predicaat krent uit de pop te verdienen? Normaal gesproken niet, maar voor iemand met status van Wanda Jackson en de muzikale genialiteit van Jack White maak ik voor één keer een uitzondering. Erwin Zijleman

09 februari 2011

Weezer - Pinkerton, Deluxe Edition

Ik heb de meeste platen van de Amerikaanse band Weezer volgens mij wel in de kast staan, maar hun tweede plaat, Pinkerton, staat hier niet tussen. In mijn herinnering werd de opvolger van het titelloze debuut uit 1994 (dat later de boeken in ging als The Blue Album) in 1996 volledig de grond in geschreven (Rolling Stone schaarde het zelfs onder de slechtste albums van het jaar) en was er geen enkele reden om de plaat in huis te halen. Tot mijn verbazing werd Pinkerton eind vorig jaar opnieuw uitgebracht in een luxe editie en nu opeens geroemd als het meesterwerk van de band. Ik ging er van uit dat het hier ging om een slechte verkooptruc, maar omdat ik niet geheel uit kon sluiten dat het ook zou kunnen gaan om veranderde inzichten, ben ik toch maar eens gaan luisteren naar deze voor mij onbekende Weezer plaat. Opener Tired Of Sex hakt er direct stevig in en laat vergeleken met het debuut een flinke stijlbreuk horen. Waar Weezer op haar debuut vooral zonnige en aanstekelijke powerpop maakte (met de legendarische single Buddy Holly als beste voorbeeld) laat Pinkerton op het eerste gehoor een donker en rauw geluid horen. Op Pinkerton zingt Weezer voorman Rivers Cuomo alle frustraties van zich af in stevige, vaak wat rammelende en vooral sombere songs. Heel even kon ik me voorstellen dat de critici en de fans deze plaat in 1996 niet konden pruimen, maar aan de andere kant is er niet heel veel tijd nodig om de puzzelstukjes ook dit keer op hun plaats te laten vallen. Ook Pinkerton zit immers vol met geweldige ideeën, prachtige hooks, onweerstaanbare melodieën en refreinen om in te lijsten. Het ligt allemaal net wat minder voor het oprapen dan op The Blue Album, maar een ieder die een beetje moeite doet, vindt op Pinkerton heel veel moois. Wanneer eenmaal duidelijk is dat Pinkerton destijds niet op objectieve gronden en waarschijnlijk geheel ten onrechte werd neergesabeld, begint de plaat te groeien en wordt hij eigenlijk alleen maar beter. Het blijft zo dat je Pinkerton niet moet vergelijken met zijn voorganger, want niet alleen de receptuur is anders; er wordt een compleet ander gerecht op tafel gezet. Waar The Blue Album vooral powerpop bevatte, put Pinkerton minstens net zo vaak uit de archieven van de metal, punk(pop), new wave en emo en komt het af en toe dicht in de buurt van het hier helaas zwaar onderschatte Green Day. Het resultaat is minstens even fraai als The Blue Album en wat mij betreft een stuk intrigerender. Waar de zonnige klanken van Weezer na enige tijd beginnen te vervelen en de houdbaarheid beperkt is, is Pinkerton een plaat die steeds weer nieuwe dingen laat horen en eigenlijk alleen maar beter wordt. Dit geldt vooral voor de opgepoetste versie van het album; een groot deel van de toegevoegde extra’s (B-kantjes en live-opnamen) zijn wat mij betreft overbodig. Of Pinkerton inderdaad het meesterwerk is van Weezer durf ik nog niet direct te zeggen, maar dat het een van de betere Weezer platen is staat wat mij betreft als een paal boven water. Een ieder die zich destijds, net als ik, zand in de ogen heeft laten strooien door de critici, moet Pinkerton absoluut een nieuwe kans geven. Grote kans dat de slechtste plaat van 1996 je niet teleur zal stellen. Erwin Zijleman

08 februari 2011

Eva Cassidy - Simply Eva

Toen Eva Cassidy in 1996 op slechts 33-jarige leeftijd overleed, had ze slechts één plaat op haar naam staan; een in eigen beheer uitgebrachte live-plaat waarover ze zelf eigenlijk niet eens tevreden was (Live At The Blues Alley). Zoals het vroeger in de kunst gebruikelijk was, werden de talenten van Eva Cassidy pas op de juiste waarde geschat nadat ze was overleden. De platenmaatschappijen die haar keer op keer de deur hadden gewezen, stonden opeens in de rij. Live At The Blues Alley werd alsnog officieel uitgebracht en omdat de archieven van Eva Cassidy goed gevuld bleken te zijn, volgden tot op de dag van vandaag nieuwe platen. Ondanks de onmiskenbare vocale kwaliteiten van Eva Cassidy was ik zelf zo langzamerhand wel wat verzadigd. Het werd wat mij betreft meer van hetzelfde, maar dan net wat minder goed of indrukwekkend dan op de platen die in de jaren direct na haar dood verschenen. Ik had dan ook geen hoge verwachtingen van Simply Eva, maar het blijkt een verrassend sterke plaat. Vergeleken met de vorige Eva Cassidy platen die zijn uitgebracht, klinkt Simply Eva verrassend sober. De instrumentatie beperkt zich tot haar akoestische gitaar, wat de impact van haar stem alleen maar vergroot. Ondanks het feit dat het repertoire zo langzamerhand weinig verrassend meer is (we horen wederom songs als Songbird, True Colours, Time After Time en Over The Rainbow) voegt Simply Eva iets toe aan al zijn voorgangers. Waar ik me in het verleden wel eens stoorde aan het net wat te gepolijste geluid, klinkt Simply Eva puur en oprecht. De arrangementen zijn in de meeste gevallen ook net anders, waardoor je het gevoel hebt naar nieuw werk van de betreurde zangeres te luisteren. Het is misschien wel haar beste werk. Helaas zullen we nooit weten of Eva Cassidy ook als songwriter had weten te overtuigen. Evenmin kunnen we inschatten in welke richting ze zich zou hebben ontwikkeld. Op basis van al hetgeen dat tot dusver is verschenen, verdient Eva Cassidy echter een mooi plekje in de eregalerij van de betere zangeressen. Het is een plekje dat ze met Simply Eva nadrukkelijker afdwingt dan met al haar vorige platen. Simply Eva is daarom, in tegenstelling tot de platen die de laatste paar jaar verschenen, verplichte kost en bovendien de best denkbare kennismaking met de unieke stem van deze bijzondere zangeres. Erwin Zijleman

07 februari 2011

Over The Rhine - The Long Surrender

Raar eigenlijk hoe snel je een band die je het ene moment zeer dierbaar is het volgende moment al weer bent vergeten. Het zal te maken hebben met het enorme aanbod en misschien speelt leeftijd ook wel een rol. Onlangs wees een lezer van deze BLOG (Rolf bedankt!) me op de nieuwe plaat van Over The Rhine. Onmiddellijk was ik terug in de tweede helft van de jaren 90 toen ik voor het eerst kennis maakte met de muziek van de band uit Cincinnati, Ohio. Over The Rhine had op dat moment al een stapeltje wonderschone maar behoorlijk ongrijpbare platen op haar naam staan, maar leek klaar voor de doorbraak naar een breder publiek. Die doorbraak kwam er, ondanks de overstap naar een groot label en een aantal prachtige platen, helaas niet, maar persoonlijk rekende ik de band lange tijd tot mijn favorieten. Het in 2003 verschenen Ohio geldt als het magnum opus van de band, maar de andere platen die de Over The Rhine gedurende haar bestaan uitbracht deden hier niet of nauwelijks voor onder. Na de fraaie verzamelaar Discount Fireworks uit 2007 verloor ik de band uit het oog. Dit kwam mede door het kleine label waarnaar de band rond echtpaar Karin Bergquist en Linford Detweiler noodgedwongen was uitgeweken, want als ik de fans mag geloven deden de twee platen die Over The Rhine na Discount Fireworks maakte niet onder voor de rest van het werk van de band. Helemaal aan het begin van 2011 verschijnt The Long Surrender. Aandacht kreeg de plaat tot dusver niet of nauwelijks, maar wat is het weer een mooie plaat. Over The Rhine is de afgelopen twee decennia vooral vergeleken met bands als The Innocence Mission en 10,000 Maniacs en dit is een vergelijking die ook op The Long Surrender hout snijdt, al heeft de band gedurende de jaren ook een heel eigen geluid ontwikkeld. Ook op The Long Surrender vertrouwt Over The Rhine weer voor een belangrijk deel op de prachtige doorleefde stem van Karin Bergquist en het betoverende pianospel van Linford Detweiler, maar de band hoeft zich hier dit keer niet toe te beperken. Voor de productie tekende dit keer immers niemand minder dan Joe Henry, die ter verhoging van de feestvreugde flink wat muzikanten van naam en faam meebracht, onder wie drummer Jay Bellerose, pedal steel virtuoos Greg Leisz, zoon Levon op de saxofoon en Americana Queen Lucinda Williams. Het resultaat is een plaat van een bijna pijnlijke schoonheid. Het geluid dat Joe Henry neerzet is uiterst trefzeker en zoals altijd prachtig, maar tegelijkertijd draait nog altijd alles om Karin Bergquist en Linford Detweiler. Het tweetal was nooit vies van muzikale uitstapjes, maar zwerft dit keer over een breed terrein. Country, folk, jazz, soul, gospel, blues en pop hebben allemaal een plekje gevonden in het betoverende geluid van Over The Rhine, dat dit keer tot ongekende hoogten stijgt. Direct bij de eerste noten van The Long Surrender was ik gegrepen door de werkelijk prachtige en intense songs vol emotie en sindsdien ben ik eigenlijk alleen maar meer onder de indruk geraakt van de schoonheid van deze plaat. The Long Surrender is naar verluid mogelijk gemaakt door de fans van de band. Deze worden beloond met misschien wel de mooiste plaat die Over The Rhine tot dusver heeft gemaakt. Ik was de band even vergeten, maar ben na de release van deze prachtplaat weer fan. Iets dat absoluut navolging verdient want platen van het kaliber van The Long Surrender zijn wat mij betreft uiterst zeldzaam. Erwin Zijleman

06 februari 2011

Dar Williams - Many Great Companions

De Amerikaanse singer-songwriter Dar Williams maakt sinds het begin van de jaren 90 platen. Heel bekend is ze er helaas niet mee geworden, maar in kleine kring worden vrijwel al haar platen gekoesterd. Hoewel de beste jaren van Dar Williams objectief bezien achter haar liggen, valt op hoe constant haar oeuvre is. Het inmiddels al weer 14 jaar oude End Of The Summer is waarschijnlijk haar beste plaat en zeker haar meest succesvolle, maar ook de platen die er aan vooraf gingen en de platen die er op volgden waren zonder uitzondering de moeite waard. Voor een ieder die het werk van Dar Williams tot dusver heeft gemist verscheen een paar maanden geleden de verzamelaar Many Great Companions. Het is een verzamelaar die ook voor de fans van Dar Williams interessant is, maar daarover later meer. De verzamelaar (disc 2) bevat 20 tracks die een fraaie dwarsdoorsnede van het werk van Dar Williams bieden. Dar Williams begon ooit als folkie die genoeg had aan een akoestische gitaar en songs vol persoonlijke ellende, maar is door de loop der jaren steeds meer invloeden in haar muziek gaan verwerken, waaronder flink wat invloeden uit de pop en de rock. Waar haar stemgeluid in haar vroege werk wat atypisch was en daarom niet door iedereen werd gewaardeerd, is Dar Williams eigenlijk steeds beter gaan zingen en heeft ze bovendien geleerd om popliedjes te schrijven die zich direct in het brein nestelen, maar ook voldoende persoonlijk zijn om langer te kunnen boeien. Op de verzamelaar krijg je een niet-chronologische rollercaster ride door het oeuvre van Dar Williams en valt op hoe goed haar songs zijn. Het is gezien deze kwaliteit verbazingwekkend dat Dar Williams nooit is doorgedrongen naar een groot publiek, bijvoorbeeld tijdens de hoogtijdagen van de Lillith Fair festivals, waaraan de Amerikaanse wel degelijk bijdroeg, maar gelukkig is het nooit te laat voor eerherstel. De fan heeft natuurlijk alles al in huis, maar komt aan zijn of haar trekken op disc 1, waarop Dar Williams een dozijn van haar songs in een nieuw jasje steekt, waarbij ze wordt bijgestaan door muzikale vrienden als Mary Chapin Carpenter, Gary Louris (Jayhawks), Patty Larkin en Sean & Sara Watkins (Nickel Creek). In de nieuwe bewerkingen kiest Dar Williams zonder uitzondering voor een sobere folksetting, waardoor een aantal songs duidelijk anders klinkt, terwijl in de oudere songs goed is te horen dat Dar Williams gedurende de jaren anders is gaan zingen. In beide gevallen is de meerwaarde evident. Subjectief bezien is Many Great Companions een buitengewoon fraaie collectie songs, waarvan een verrassend groot aantal me zeer dierbaar bleek. Objectief bezien is het een fraai visitekaartje van een singer-songwriter die het al een jaar of 18 moet doen met een cultstatus, maar al lang de sprong naar een groot publiek had moeten maken. Stiekem ben ik toch weer heel benieuwd naar haar volgende plaat. Erwin Zijleman

04 februari 2011

Hannah Peel - The Broken Wave

Ik maak geen geheim van mijn voorliefde voor vrouwelijke singer-songwriters en deze zijn dan ook ruim vertegenwoordigd op deze BLOG. 2011 is voor de liefhebbers van vrouwelijke singer-songwriters tot dusver een uitstekend jaar, zeker wanneer de voorkeur uitgaat naar de wat eigenzinnigere types. Slechts een paar dagen na het fantastische debuut van Lia Ices heb ik al weer een plaat in handen waarvan ik het heel warm krijg. Hiervoor verantwoordelijk is ene Hannah Peel, die net als Lia Ices een plaat aflevert waarop het verleden en het heden hand in hand gaan. Het krachtigste wapen van Hannah Peel is haar heldere en honingzoete stem; een stem die me zelfs zou verleiden als Hannah Peel zou voordragen uit het telefoonboek. Het is een stem die prachtig kleurt bij de wat traditioneel aandoende folky popliedjes op The Broken Wave. Het blijkt echter niet zo makkelijk om de muziek van Hannah Peel in een hokje te duwen. De Ierse singer-songwriter begint bij haar muzikale helden Sandy Denny, Judee Sill en Joni Mitchell, maar verrijkt haar aangename en zonnige popliedjes met avontuurlijke arrangementen, waarin net zo makkelijk naar strijkers en blazers als naar elektronica wordt gegrepen. Hierdoor begeeft Hannah Peel zich afwisselend op het terrein van de klassieke singer-songwriters, de indiepop van Belle & Sebastian, voorzichtige folktronica en de MOR-pop van Rumer; overigens zonder zich ook maar een moment vast te klinken aan één van deze genres. Met deze aanpak loopt Hannah Peel het risico om als te zoet en lichtvoetig te worden bestempeld, maar dit voorkomt ze door de songs met hart en ziel te vertolken, hier en daar wat bitter aan al het zoet toe te voegen en vooral door steeds net iets buiten de gebaande paden te treden, waarbij ze nadrukkelijk profiteert van de folktronica- en productionele impulsen van Tunng's Mike Lindsay en de fraaie orkestraties van Nitin Sawhney. Het maakt van The Broken Wave een aangenaam, fraai en afwisselend plaatje dat van vele markten thuis is. Op het ene moment net zo lichtvoetig als Lily Allen, het volgende moment net zo pastoraal als Sandy Denny. Een week geleden ging ik er nog van uit dat Lia Ices de lat voorlopig wel erg hoog had gelegd met haar debuut, maar ook Hannah Peel gaat er moeiteloos overheen. Twee buitengewoon fascinerende vrouwelijke singer-songwriter platen in één week. Je hoort mij niet klagen, maar welke zet ik nu op? Erwin Zijleman

03 februari 2011

Lola Kite - Lights

Hoewel het momenteel nog bitter koud is, dreigt het kwik binnen een week te stijgen naar temperaturen boven de tien graden. Van lente is natuurlijk nog lang geen sprake, maar een eerste lentekriebel mag best. Wanneer het gaat om muzikale lentekriebels heeft het Excelsior label een naam hoog te houden. Het label tekende in het verleden voor ultieme lenteplaten met gitaarbands als Johan, Daryll-Ann en Simmer, maar opereert de laatste tijd vooral in andere genres. Kan dit toch een fraai lenteplaatje opleveren? Ja! In muzikaal opzicht heeft de laatste aanwinst van het label, Lola Kite, niets te maken met de eerder genoemde gitaarbands uit het verleden, maar net als deze bands heeft Lola Kite een plaat gemaakt waarvan je alleen maar heel vrolijk kunt worden. Lola Kite maakt op haar debuut onweerstaanbare popliedjes die je na één keer mee kunt zingen, die ook na 100 keer nog niet vervelen en waarvan je humeur een enorme positieve boost krijgt. Gitaren spelen een ondergeschikte rol op Lights, want eigenlijk draait alles op deze plaat om synths. Lola Kite maakt op haar debuut zonnige synthpop die zo lijkt weggelopen uit de jaren 80. Denk aan bands als Orchestral Manoeuvres In The Dark, The Human League, Depeche Mode en noem ze maar op. Wanneer je goed naar deze plaat luistert, valt echter op dat Lola Kite zich zeker niet beperkt tot de synthpop uit de jaren 80. Hier en daar flirt de band nadrukkelijk met 60s psychedelica, duikt een voor dit genre atypisch orgeltje op, hoor je flarden Kraftwerk of komt de band op de proppen met gitaarwerk zoals je dat in de jaren 80 misschien alleen bij New Order wel eens hoorde, maar uiteindelijk bijna U2-achtige proporties krijgt. Het op een of andere manier ook eigentijdse Lights heeft daarom een veelzijdige uitwerking. Aan de ene kant ben ik onmiddellijk terug in de jaren 80, maar aan de andere kant worden ook andere chronologische uithoeken in mijn platenkast niet vergeten. Net als de legendarische Excelsior gitaarbands uit het verleden maakt Lola Kite zonnige popmuziek die zich laat beluisteren als pretentieloze lentepop, maar ook als artistiek verantwoorde muziek van alles te bieden heeft; een betrekkelijk zeldzame combinatie. Op voorhand had ik eigenlijk geen hoge verwachtingen van het debuut van Lola Kite, want zo dol ben ik niet op synthpop, maar de band heeft me volledig overtuigd met dit even aangename als inspirerende debuut. Het nieuwste lenteplaatje van Excelsior klinkt totaal anders dan zijn roemruchte voorgangers, maar is niet minder lekker. Laat de temperatuur maar stijgen. De soundtrack van de lente van 2011 ligt klaar. Erwin Zijleman

02 februari 2011

Joan As Police Woman - The Deep Field

Joan Wasser vierde vorig jaar haar veertigste verjaardag, maar timmert als Joan As Police Woman toch pas een jaar of vijf aan de weg in de muziekbusiness. Een typisch geval van een laatbloeier en bovendien een laatbloeier die de erkenning niet voor niets heeft gekregen. Sinds Joan Wasser niet langer meer wordt gezien als “het voormalige vriendinnetje van Jeff Buckley”, maar als muzikante die moet worden gerekend tot de smaakmakers van het moment, zijn de verwachtingen rond haar platen hooggespannen en liggen de critici op de loer om haar neer te sabelen, want zo gaat dan nu eenmaal wanneer een cultartiest doorbreekt naar een breed publiek. Ik lees dan ook flink wat negatieve verhalen over Joan As Police Woman’s nieuwe plaat The Deep Field, maar kan me persoonlijk niet vinden in deze negatieve kritieken. Helemaal onbegrijpelijk zijn de negatieve recensies overigens niet. Vergeleken met de donkere en sobere voorganger To Survive uit 2008, laat Joan As Police Woman op The Deep Field een toegankelijk en verrassend opgewekt geluid horen. Joan Wasser heeft een donkere periode in haar leven achter zich gelaten en heeft er weer zin in. Dat is te horen in haar muziek die opvallend vol klinkt en waarin de piano in de meeste tracks plaats heeft moeten maken voor een bandgeluid waarin de gitaar domineert. Door het volle bandgeluid en de hier en daar toegevoegde fluisterende en brommende achtergrondvocalen hebben de zo kenmerkende stem en stijl van Joan Wasser hier en daar een stapje terug moeten doen. Zeker wanneer blazers zijn toegevoegd klinkt de muziek van Joan As Police Woman opvallend soulvol, maar ook de flirts met rock en Afrikaanse ritmes zorgen in eerste instantie voor een wat vervreemdend effect. Aan de andere kant moet de mate van verandering ook niet overdreven worden. Ook The Deep Field is wat mij betreft een typische Joan As Police Woman plaat en hoewel de plaat iets opgewekter klinkt dan we van Joan Wasser gewend zijn, is het geen plaat met vrolijke meezingers geworden. Persoonlijk doet het me allemaal wel wat denken aan de prachtige soloplaten die Peter Gabriel aan het begin van de jaren 80 maakte, al heeft het ook meer dan eens wat van de soloplaat van Beth Gibbons en hoor ik flarden van de beste platen van Marvin Gaye. Het is allemaal misschien net wat steviger, soulvoller en toegankelijker dan in het verleden, maar het blijft gewoon Joan As Police Woman. Geef deze plaat een kans en je concludeert snel dat Joan As Police Woman weer een eigenzinnige en sterke plaat heeft gemaakt. Misschien net iets anders dan zijn voorgangers, maar wie zit er in het geval van een intrigerende persoonlijkheid als Joan Wasser te wachten op meer van hetzelfde? Ik niet in ieder geval. Erwin Zijleman