Emilie Simon liftte de afgelopen jaren mee op het succes van de Franse zuchtmeisjes, maar hoorde hier op één of andere manier toch niet echt bij. De Française kon weliswaar heerlijk zwoel zingen, maar waar de meeste Franse zuchtmeisjes kozen voor broeierige bossanova of verleidelijke Franse pop, zocht Emilie Simon haar heil in kille elektronica en donkere triphop. Op haar opvallende titelloze debuut uit 2003 en het hele mooie Vegetal uit 2006 zong Emilie Simon voornamelijk in het Frans (al coverde ze net zo makkelijk op imponerende wijze I Wanna Be Your Dog van The Stooges), waardoor ik behoorlijk moest wennen aan haar derde plaat die, met uitzondering van een paar toevallige Franse woordjes, geheel Engelstalig is. The Big Machine is deels opgenomen in de fameuze Electric Lady Studios in New York, naar verluid de nieuwe thuisbasis van Emilie Simon. De keuze voor Engelstalige teksten is overigens niet de enige stijlbreuk met het verleden, want ook in muzikaal en vocaal opzicht is er zoveel veranderd dat ik even twijfelde of we hier wel met dezelfde Emilie Simon van doen hebben. Op The Big Machine hebben invloeden uit de triphop plaats gemaakt voor invloeden uit de 70s en 80s pop en de elektropop van recentere datum en doet Emilie Simon bovendien in vocaal opzicht een geslaagde poging om definitief te worden verstoten door de liefhebbers van Franse zuchtmeisjes. Heel even had ik het idee dat Emilie Simon zich met The Big Machine zou willen scharen tussen elektropop zangeressen als Little Boots, Ellie Goulding, La Roux en Lady Gaga, maar hiervoor blijkt de muziek van de Française toch te anders en te eigenzinnig. Emilie Simon heeft op The Big Machine een duidelijk voorkeur voor lichtvoetige elektropop deuntjes, maar maakt op hetzelfde moment geen geheim van haar bewondering voor Kate Bush. Aanstekelijke en eigentijds klinkende elektropop wordt op The Big Machine op opvallende wijze gecombineerd met songstructuren die zo lijken weggelopen uit de jaren 70 en 80 en die, met name wanneer de arrangementen bijna overdadig zijn, meer dan eens refereren naar het werk van Kate Bush. Kate Bush heeft overigens ook in vocaal opzicht flink wat invloed gehad op Emilie Simon, want waar de Française in het verleden nog heerlijk zwoel kon fluisteren, krijst ze er nu af en toe flink op los. Het is, zeker voor iemand die de vorige twee platen van Emilie Simon een warm hart toedraagt, even slikken, maar geduld en aanpassingsvermogen worden uiteindelijk flink beloond. The Big Machine vraagt misschien wat tijd, maar blijkt al snel een bijzondere plaat van een lekker eigenwijze zangeres, die net als Charlotte Gainsbourg definitief afstand neemt van de zuchtmeisjes uit haar vaderland. The Big Machine is een moedige plaat die veel en veel beter is dan je op het eerste gehoor zult vermoeden. Erwin Zijleman
28 februari 2010
26 februari 2010
Holly Miranda - The Magician's Private Library
Holly Miranda vormde samen met onder andere multi-instrumentalist en producer Alex Lipsen (die werkte met onder andere TV On The Radio en de Yeah Yeah Yeahs) een aantal jaren de band The Jealous Girlfriends. Naar verluid maakte deze band twee prima platen, maar ik moet eerlijk bekennen dat ik daar geen noot van heb gehoord (al ben ik inmiddels wel nieuwsgierig geworden). Of The Jealous Girlfriends nog bestaan weet ik ook al niet, maar ik weet wel dat Holly Miranda tegenwoordig solo opereert en met The Magician's Private Library een opvallend debuut heeft afgeleverd. Op The Magician's Private Library heeft Holly Miranda Alex Lipsen ingeruild voor Dave Sitek, lid van TV On The Radio en als producer onder andere actief voor de Yeah Yeah Yeahs. Dave Sitek had een hele stevige vinger in de pap op het debuut van Holly Miranda, want The Magician's Private Library is op zijn zachtst gezegd nogal zwaar geproduceerd en bevat overduidelijk de handtekening van Dave Sitek. Deze zware productie werkte me in eerste instantie eerlijk gezegd flink op de zenuwen. Op het eerste gehoor verzuipt de stem van Holly Miranda, die me wel wat aan die van Cat Power doet denken, in overvolle arrangementen en dominant aanwezige instrumenten. Ik had in eerste instantie dan ook vooral het idee dat ik naar TV On The Radio met een zangeres zat te luisteren en dat was zeker niet altijd een genoegen. Nu wist ik nog goed dat ik ook niet direct overliep van enthousiasme toen Cat Power haar navelstarende folksongs verruilde voor Southern soul, maar dat dit enthousiasme toenam naarmate ik de plaat vaker had gehoord. Ik heb The Magician's Private Library daarom meerdere kansen gegeven en dit heeft geholpen. Ik denk nog altijd dat Holly Miranda een betere plaat had gemaakt wanneer ze had gekozen voor een sobere en stemmige instrumentatie en productie, maar The Magician's Private Library heeft toch ook wel zijn sterke punten. Waar de overdadige instrumentatie en productie net als bij TV On The Radio in eerste instantie op de zenuwen werken, blijken ze na verloop van tijd zeer doeltreffend. Het zorgt ervoor dat Holly Miranda op haar eerste plaat geen moment verveelt en steeds frequenter weet te overtuigen met nogal bezwerende songs die zich langzaam maar steeds nadrukkelijker opdringen, waardoor ik eigenlijk steeds enthousiaster ben geworden over deze plaat. Eindconclusie is wat mij betreft dan ook dat Holly Miranda moet worden gezien als een grote belofte voor de toekomst. Een belofte die met The Magician's Private Library een fascinerende en bij vlagen wonderschone groeibriljant heeft afgeleverd. Erwin Zijleman
25 februari 2010
Juliana Hatfield - Peace & Love
Juliana Hatfield dook aan het eind van de jaren 80 op als frontvrouw van het uit Boston afkomstige trio Blake Babies. De band maakte een aantal prima platen met alternatieve gitaarpop zoals die ook door bijvoorbeeld Throwing Muses werd gemaakt, maar brak eigenlijk nooit echt door. Sinds het begin van de jaren 90 maakt Juliana Hatfield soloplaten en inmiddels heeft ze er een stuk of tien op haar naam staan. Persoonlijk ben ik altijd zeer gecharmeerd geweest van de soloplaten van Juliana Hatfield, waarvan het uit 1992 stammende Hey Babe misschien wel de beste en in ieder geval de meest toegankelijke is, maar buiten de Verenigde Staten hebben de platen helaas nooit veel aandacht gekregen. Dat is moeilijk te begrijpen want Juliana Hatfield maakt inmiddels al een jaar of 18 frisse en aanstekelijke popliedjes, die opvallen door onweerstaanbare gitaaarriffs, honingzoete melodieën en haar verleidelijke en vaak wat meisjesachtige vocalen. De afgelopen jaren steekt Juliana Hatfield in de vorm van haar leven, wat heeft geresulteerd in drie werkelijk fantastische platen: In Exile Deo (2004), Made In China (2005) en How To Walk Away (2008). Op deze platen maakte Juliana Hatfield wat minder lichtvoetige en voller klinkende muziek dan op haar eerdere platen, al blijft het muziek die sprankelt, zelfs als het gaat om muziek op een waar breakup album als How To Walk Away. Het zijn helaas platen die in Nederland totaal geen aandacht kregen en ook over Juliana Hatfield’s nieuwe plaat, Peace & Love, hoor ik tot dusver niemand. Het is onbegrijpelijk en doodzonde, want ook Peace & Love is weer een verbluffend goede plaat. Vergeleken met het uitgesproken en vol klinkende How To Walk Away, is Peace & Love een sobere en behoorlijk ingetogen plaat. Waar Juliana Hatfield op How To Walk Away nog midden in een liefdesbreuk zat, is ze op Peace & Love weer in iets rustiger vaarwater gekomen, overigens zonder dat alle ellende voorbij of vergeten is. Op Peace & Love bespeelt Juliana Hatfield zelf alle instrumenten en kiest ze voor een sober en grotendeels akoestisch geluid. Het lijken simpele songs die de Amerikaanse ons dit keer voorschotelt, maar het zijn wel songs die iets met je doen. Het zijn bovendien songs die alleen maar aan kracht winnen naarmate je ze vaker hoort. Met Peace & Love slaat Juliana Hatfield weer een net iets andere weg in, maar houdt ze het torenhoge niveau van de platen die ze de afgelopen jaren heeft uitgebracht moeiteloos vast. Het is de zoveelste prachtplaat van een helaas zeer ondergewaardeerde singer-songwriter. Erwin Zijleman
24 februari 2010
Tom McRae - The Alphabet Of Hurricanes
Tom McRae dook aan het begin van het millennium op in het kielzog van de pioniers van de zogenaamde New Acoustic Movement. Bands als Turin Brakes, I Am Kloot en natuurlijk The Kings Of Convenience (die met hun debuut Quiet Is The New Loud de New Acoustic beweging voorzagen van een statement), maakten ingetogen en volledig akoestische muziek die anders klonk dan de op dat moment gangbare muziek en flink werd gehyped door met name de Britse muziekpers. Ook Tom McRae werd al snel geschaard onder de New Acoustic Movement en dat legde hem in eerste instantie geen windeieren. McRae’s debuut uit 2000, de fantastische opvolger Just Like Blood uit 2003 (wat mij betreft Tom McRae’s beste plaat) en zijn derde cd All Maps Welcome uit 2005 kregen betrekkelijk veel aandacht en werden overladen met positieve recensies. Hoewel de muziek van Tom McRae steeds meer afstand nam van het “Quiet Is The New Loud” principe, slaagde Tom McRae er niet in om zich goed los te maken van de New Acoustic Movement, waardoor de aandacht voor zijn muziek als sneeuw voor de zon verdween toen de aandacht voor het een paar jaar eerder met zoveel bravoure binnengehaalde genre langzaam maar zeker wegebde. Het in 2007 verschenen (en overigens zeer teleurstellende) King Of Cards werd nauwelijks opgemerkt, waardoor de vijfde plaat van Tom McRae lange tijd op de plank bleef liggen. Inmiddels is The Alphabet Of Hurricanes gelukkig toch nog verschenen en blijkt dat Tom McRae zich goed heeft hersteld van de dip in zijn carrière. Waar McRae op King Of Cards voornamelijk bloedeloos en inspiratieloos klonk, is het vuur van zijn eerste drie platen op The Alphabet Of Hurricanes gelukkig weer helemaal teruggekeerd. Op The Alphabet Of Hurricanes keert Tom McRae terug naar het geluid van met name zijn eerste twee platen. De vijfde plaat van de Brit bevat een serie mooi geproduceerde en stemmig aangeklede popliedjes die ouderwets blijven hangen. Waar Tom McRae in het verleden nog wel eens verdronk in melancholie, klinkt The Alphabet Of Hurricanes redelijk opgewekt, al hoef je van Tom McRae nog steeds geen vrolijke meezingers te verwachten. The Alphabet Of Hurricanes kan worden omschreven als een ambachtelijke singer-songwriter plaat met vooral invloeden uit de folk. Tom McRae heeft hoorbaar aandacht besteed aan de arrangementen, de instrumentatie en de productie, maar is ook niet vergeten om flink wat gevoel in zijn muziek te leggen, waardoor The Alphabet Of Hurricanes de snaar raakt die zijn voorganger maar niet kon vinden. Ondanks een paar verrassende muzikale uitstapjes (richting blues, rock en wereldmuziek) is The Alphabet Of Hurricanes toch vooral een echte Tom McRae plaat zonder grote verrassingen. Iedereen die zijn eerste drie platen kent weet inmiddels wel dat dit geen verwijt is maar een groot compliment. Erwin Zijleman
23 februari 2010
Shearwater - Golden Archipelago
De Texaanse band Shearwater ontstond een jaar of tien geleden als hobbyproject van Okkervil River's Will Sheff en Kingfisher voorman Jonathan Meiburg. Een hobbyproject is Shearwater inmiddels al lang niet meer. De band bracht de afgelopen tien jaar vijf hele overtuigende platen uit, waarvan met name Winged Life (2004) en Rook (2008) heel veel indruk wisten te maken en wat mij betreft moeten worden gerekend tot de beste platen van de betreffende jaren. Will Sheff en Jonathan Meiburg maken nu afwisselend platen als Okkervil River en Shearwater en weten hierbij een bijna griezelig hoog niveau vast te houden. In het verleden werd Okkervil River voornamelijk gebruikt voor het wat stevigere werk, terwijl Shearwater vooral ingetogen en aan Nick Drake herinnerende folkmuziek maakte, maar dat is de afgelopen jaren flink veranderd. Net als op voorganger Rook, maakt Shearwater ook op haar zesde plaat, Golden Archipelago, veelzijdige muziek die zich niet makkelijk van een etiket laat voorzien en die continu het evenwicht zoekt tussen ingetogen muziek en meer uitbundige klanken. Golden Archipelago doet heel af en toe nog wel wat denken aan de bijna pastorale folk van de eerste platen van de band, maar slaat toch vooral nieuwe wegen in, waarbij het er af en toe stevig aan toe gaat. Golden Archipelago bevat opvallend veel invloeden uit de progrock (!). Het zijn invloeden die variëren van een verzameling stemmige belletjes die zo lijken ontsnapt uit de collectie van Mike Oldfield, maar met name in de songs waarin wat steviger wordt uitgepakt hoor ik ook volop invloeden van Yes, Genesis, Pink Floyd, het solowerk van Roger Waters en King Crimson. Het zijn invloeden waarvan menige lezer waarschijnlijk flink zal schrikken, maar dat is absoluut niet nodig. De muziek van Shearwater blijft immers uiterst subtiel en vervalt nooit in eindeloos gesoleer of bombast. Golden Archipelago is een hele mooie en indrukwekkende plaat die je meesleept naar de afgelegen plekken waar Jonathan Meiburg het afgelopen jaar op zoek ging naar bijzondere vogels (naast voorman van twee bands is Meiburg ook nog eens een actief ornitholoog). Hier en daar doet het ook wel wat denken aan de platen die Talk Talk in haar nadagen maakte, al houdt Shearwater gelukkig wel vast aan songs met een kop en een staart. Andere raakvlakken zijn Radiohead en The Arcade Fire, maar echt treffend zijn deze vergelijkingen niet. Golden Archipelago bevat muziek met een bijna hypnotiserende werking die steeds weer nieuwe dingen laat horen en maar aan schoonheid blijft winnen. Shearwater heeft al een aantal prachtige platen op haar naam staan, maar overtreft deze wat mij betreft op grootse wijze met Golden Archipelago; een gedurfde plaat met misschien wel de mooiste muziek die je dit jaar zult horen. Erwin Zijleman
22 februari 2010
Field Music - Field Music (Measure)
Het uit het Engelse Sunderland afkomstige Field Music debuteerde vijf jaar geleden met een briljante titelloze plaat. Het was een plaat die me meer dan eens deed denken aan het werk van XTC; deels vanwege de muziek en deels vanwege het met XTC gedeelde vermogen om voort te bouwen op muziek uit een ver verleden (vooral The Beatles en The Beach Boys; overigens ook de grote voorbeelden van XTC), maar toch vernieuwend te klinken. Twee jaar na het debuut verscheen het misschien iets minder verrassende, maar wat mij betreft nog mooiere Tones Of Town; wederom een plaat met briljant gearrangeerde en uit vele lagen bestaande popmuziek. De afgelopen jaren hebben we, mede door de soloprojecten van David en Peter Brewis, niet heel veel van Field Music gehoord, wat overigens wel een hele sterke plaat van het soloproject van Peter Brewis, The Week That Was, opleverde. In 2010 focust iedereen zich gelukkig weer op Field Music, wat direct in het begin van het jaar Field Music (Measure) oplevert. Om maar met de deur in huis te vallen: Field Music (Measure) is geen makkelijke plaat. De derde plaat van Field Music bevat maar liefst 20 songs en een veelvoud aan goede ideeën. Field Music (Measure) biedt ruim 5 kwartier muziek die niet altijd even makkelijk te doorgronden is, waardoor het even duurt voordat het kwartje valt. Als dit kwartje eenmaal is gevallen blijkt dat Field Music niet alleen over iedere noot heeft nagedacht, maar dat ook iedere noot klopt. Ook op haar derde plaat citeert Field Music stevig uit de catalogus van The Beatles, The Beach Boys en XTC, maar tegelijkertijd maakt de band weer muziek zoals alleen Field Music die kan maken. In eerste instantie vond ik Field Music (Measure) teveel van het goede en pikte ik er de bijzondere momenten uit, maar inmiddels is het een plaat die ik van kop tot staart kan beluisteren. Het is een plaat die me nog altijd blijft verbazen, maar die inmiddels ook al een aantal songs bevat die ik niet meer wil missen en dit aantal groeit. Field Music (Measure) is een bijzonder gevarieerde plaat die opvalt door de rijke instrumentatie en de soms overvolle maar altijd smaakvolle arrangementen. Het is ook een plaat die alle kanten op schiet. Field Music kan op haar derde plaat uit de voeten met lichtvoetige en puntige indiepop, maar weet ook raad met zweverige psychedelica, complexe free-jazz en progrock en dromerige ambient. Muziek die ook meer dan eens raakt aan die van Talk Talk en Paul McCartney's Wings, maar tegelijkertijd weer zo anders is dat iedere vergelijking zinloos is. Het is zoals eerder gezegd muziek die zich maar moeilijk laat vangen, maar als dit eenmaal is gelukt is het muziek om op te sluiten in een kooitje en te koesteren. Field Music (Measure) is een vijf kwartier durende luistertrip die steeds meer vorm en structuur krijgt. Ik heb de plaat inmiddels vaak genoeg om te kunnen concluderen dat Field Music een briljante plaat heeft gemaakt. Het is een plaat die nog wel even als “onbegrepen” in de boeken zal staan, maar uiteindelijk terecht als meesterwerk zal worden bestempeld. Een bijzonder fascinerende plaat vol groeipotentie. Erwin Zijleman
21 februari 2010
Pantha Du Prince - Black Noise
Black Noise van Pantha Du Prince is in de meeste, al dan niet virtuele, platenzaken te vinden in de bak met Techno. Het is een genre waarmee ik helemaal niets heb, waardoor Black Noise, ondanks het fraaie rustieke artwork, al snel op de stapel met oninteressante platen verdween. Een aantal bijzonder positieve recensies brachten me er toe om toch eens naar de muziek van de Duitser, die in het dagelijks leven overigens gewoon Hendrik Weber heet, te luisteren en hier heb ik geen spijt van gehad. Een ieder die, net als ik, bij techno denkt aan koude, elektronische ADHD muziek met een overdosis beats per minuut, die alleen is te verdragen na het slikken van handenvol verboden middelen, zal aangenaam worden verrast door Black Noise. Black Noise is een atmosferisch klinkende plaat met lome beats, heel veel fraaie klanken en de meest uiteenlopende omgevingsgeluiden. Pantha Du Prince heeft in de laatste categorie een voorliefde voor belletjes, welke dan ook in vele soorten en maten voorbij komen op Black Noise, waarbij zelfs de koebel uit de Alpen niet ontbreekt. Pantha Du Prince maakte in het verleden misschien pure techno, maar verkent op Black Noise ook nadrukkelijk andere genres, variërend van invloeden uit de minimal music en ambient tot pop en shoegaze tot house en triphop. Het levert een fascinerende plaat op die steeds weer nieuwe dingen laat horen. Black Noise is een plaat om lekker bij weg te dromen, maar tegelijkertijd houdt de muziek van Pantha Du Prince je op het puntje van je stoel. Black Noise prikkelt continu de fantasie, maar heeft ook absoluut een ontspannende werking. Laat de plaat op de achtergrond uit de speakers komen en je doezelt lekker weg; luister met de koptelefoon naar deze plaat en je blijft je verbazen over de vele lagen waaruit de muziek van Pantha Du Prince bestaat en over de fraaie en originele wijze waarop de Duitser zijn muziek inkleurt. De op het eerste gehoor wat tegenstrijdige combinatie van geluiden uit de natuur (het resultaat van een korte vakantie in de Alpen) en killere door elektronica voortgebrachte geluiden, blijkt al snel een gouden combinatie. Hier en daar zijn vocalen te horen (onder andere verzorgt door ene Panda Bear, oftewel Noah Lennox van Animal Collective), maar persoonlijk hoor ik de muziek van Pantha Du Prince het liefst zonder zang; juist dan heeft de muziek van Pantha Du Prince een betoverende uitwerking. Of ik in het vervolg toch wat minder snel om de bak met techno heen moet lopen weet ik niet, maar Black Noise van Pantha Du Prince is een hele mooie en fascinerende plaat die ik niet graag had willen missen. Erwin Zijleman
19 februari 2010
Yeasayer - Odd Blood
Het uit New York afkomstige Yeasayer behoorde samen met stadgenoten Vampire Weekend en MGMT tot de ontdekkingen van 2008. Van deze drie bands leverde Yeasayer wat mij betreft het minst toegankelijke, maar ook het meest intrigerende debuut af. All Hour Cymbal bleek een bij vlagen krankzinnige plaat vol zeer uiteenlopende invloeden. Invloeden uit onder andere de Afrikaanse muziek en de muziek uit het Midden Oosten gingen hand in hand met invloeden uit de psychedelica, progrock en de indiepop en dat was nog maar het topje van de ijsberg. All Hour Cymbal bevatte na enige gewenning een collectie onweerstaanbare popsongs die de fantasie prikkelden en maar bleven groeien. Een mix van Talking Heads, Peter Gabriel, The Arcade Fire en de Ethiopische radio, maar dan totaal anders. Vorige maand keerden stad- en soortgenoten Vampire Weekend al terug met een nieuwe plaat en nu is het de beurt aan Yeasayer. Ik had hoge verwachtingen met betrekking tot de tweede plaat van de New Yorkers, maar ik moet eerlijk toegeven dat Odd Blood me in eerste instantie flink tegenviel. De tweede plaat van Yeasayer ligt deels in het verlengde van zijn voorganger, maar is toegankelijker, eenvormiger, elektronischer en net wat meer gericht op de dansvloer. Dat is wat mij betreft viermaal geen pre, wat mijn teleurstelling grotendeels verklaart. Eenmaal bekomen van de eerste teleurstelling begon Odd Blood echter wel te groeien. Odd Blood is misschien toegankelijker, eenvormiger, elektronischer en net wat meer gericht op de dansvloer dan All Hour Cymbal, maar dit is allemaal maar relatief. Yeasayer maakt ook op Odd Blood nog altijd avontuurlijke en niet altijd even makkelijk te doorgronden muziek, put nog altijd uit zeer uiteenlopende genres waaronder flink wat wereldmuziek en flirt nadrukkelijk maar niet overdadig of opzichtig met elektronica of de dansvloer. Hier en daar neigt het me net wat teveel naar stadgenoten Scissor Sisters, maar gelukkig liggen ook meer aansprekende stadgenoten als Animal Collective en TV on the Radio altijd op de loer. Naast de veelheid aan invloeden trekken op Odd Blood in eerste instantie vooral de zang en de percussie de aandacht, maar naarmate je deze plaat vaker hoort beginnen meer dingen in positieve zin op te vallen en wordt de tweede van Yeasayer alleen maar beter. Vergeleken met het briljante All Hour Cymbal vind ik Odd Blood nog altijd licht tegenvallen, maar een krent uit de pop is het absoluut, al is het maar omdat Odd Blood wat mij betreft nog lang niet is uitgegroeid. Erwin Zijleman
18 februari 2010
Anneke Konings - Feelings & Fairytales
De naam Anneke Konings deed bij mijn geen belletje rinkelen en dat zal voor de meeste lezers van deze recensie niet anders zijn, maar in kleine kring wordt ze gerekend tot de best bewaarde geheimen van de Nederlandse popmuziek. Anne Konings was gedurende de eerste helft van de jaren 70 actief en maakte in deze periode een aantal platen onder haar eigen naam en een paar singles onder de naam Andeane. Ondanks stevige promotie van haar platenmaatschappij, het winnen van de destijds populaire talentenjacht Rodeo en een plekje in de veelbekeken tv-show van Willem Duys, wist Anneke Konings de cultstatus nooit echt te ontgroeien. Heel veel meer informatie kom je op het Internet eigenlijk niet tegen over de zangeres die in de vroege jaren 70 slechts bescheiden successen vierde en aan het begin van de jaren 80 nog even terugkeerde als frontvrouw van de band Dandylion. Wanneer ik luister naar de onlangs verschenen verzamelaar Feelings & Fairytales, verbaast het me eerlijk gezegd dat Anne Konings destijds niet werd omarmd door een breed publiek. Haar mix van folk, rock, psychedelica, nederbeat en pop sluit perfect aan op de muziek die in deze periode de hitlijsten beheerste en is bovendien van een opvallend hoog niveau. Feelings & Fairytales geeft een mooi overzicht van de helaas slechts korte carrière van Anne Konings en laat horen dat ze haar songs zowel in het Nederlands als in het Engels vertolkte. Ik ben niet zo’n liefhebber (understatement) van Nederlandstalige popmuziek en mijn voorkeur gaat dan ook uit naar de Engelstalige tracks, al vallen de Nederlandstalige songs me alleszins mee. Anneke Konings maakte in de eerste helft van de jaren 70 muziek die lange tijd was vastgeklonken aan de betreffende periode. Het is muziek die in de decennia die volgden waarschijnlijk zou zijn getypeerd als “hippiemuziek”. Dankzij de opkomst van de freakfolk, altfolk, psychfolk of hoe je het ook wilt noemen, is “hippiemuziek” tegenwoordig eerder een aanprijzing dan een scheldwoord en ik sluit dan ook niet uit dat de muziek van Anne Konings bijna 40 jaar na de oorspronkelijke release alsnog op de juiste waarde zal worden geschat. Natuurlijk klinkt de muziek van Anneke Konings hier en daar wat gedateerd (wat voor de Nederlandstalige songs door de intonatie en het taalgebruik meer het geval is dan voor de Engelstalige songs), maar na enige gewenning blijken vrijwel alle songs van Anneke Konings de tand des tijd verrassend goed te hebben doorstaan. De nederbeat gitaarloopjes zijn nog net zo aanstekelijk als 40 jaar leden en Anneke Konings blijkt een zeer getalenteerd zangeres die zowel pastoraal als rauw en doorleefd kan klinken. Het fraai verpakte Feelings & Fairytales geeft hierdoor niet alleen een prachtig tijdsbeeld van een veelbesproken periode, maar bevat ook nog eens muziek die bijna 40 jaar na dato nog maar weinig van zijn kracht heeft verloren. Verplichte kost dus voor oude en nieuwe hippies. Erwin Zijleman
17 februari 2010
Ana Moura - Leva-Me Aos Fados
Portugese fadomuziek valt voor mij in dezelfde categorie als patat met mayonaise. Zo op zijn tijd is er bijna niets lekkerder, maar als ik het iedere dag tot me zou moeten nemen, zou de lol er heel snel af zijn. Naar Portugese fadomuziek luister ik dan ook zeer gedoseerd, wat er in de praktijk op neer komt dat ik luister naar de platen van een beperkt aantal favoriete fadozangeressen. Ana Moura behoort inmiddels al een aantal jaren tot deze categorie en heeft een aantal platen op haar naam staan die me zeer dierbaar zijn. Moura is nog een twintiger, maar in tegenstelling tot de meeste van haar leeftijdgenoten (denk aan zangeressen als Mariza en Misia) maakt de Portugese traditioneel aandoende fadomuziek die weinig op heeft met vernieuwing. Dat heeft inmiddels drie geweldige platen opgeleverd en ook het deze week verschenen Leva-Me Aos Fados is weer van een bijzonder hoog niveau. De kracht van de muziek van Ana Moura zit hem in de eenvoud. Ana Moura maakt fadomuziek zoals deze al vele decennia wordt gemaakt in Portugese nachtclubs. Waar veel van haar leeftijdgenoten flirten met elektronica of strijkers, beperkt Ana Moura zich wat de instrumentatie betreft tot een akoestisch snarentrio. De gelouterde muzikanten die Ana Moura op Leva-Me Aos Fados bijstaan, kennen de wetten van de fado en bieden niet meer dan een sobere en melancholieke basis waarop Ana Moura kan schitteren. En dat doet ze op indrukkende wijze! Net als op haar vorige platen verplettert Ana Moura de nietsvermoedende luisteraar met haar krachtige en emotievolle vocalen. Leva-Me Aos Fados staat net als de vorige platen van de Portugese vol met traditioneel aandoende fado songs, die het niet moeten hebben van opsmuk, maar des te meer van eenvoud en puurheid. Moura vertolkt haar authentiek klinkende fadomuziek nog altijd met hart en ziel en weet de luisteraar moeiteloos te ontroeren met haar zwaar melancholieke songs. Leva-Me Aos Fados voegt in artistiek opzicht misschien niet zo heel veel toe aan de vorige platen van Ana Moura, maar omdat ze nog intenser en doorleefder is gaan zingen, is ook Leva-Me Aos Fados weer een aanrader van jewelste. Leva-Me Aos Fados is een prachtige plaat die in staat moet worden geacht om je diep in je hart te raken. Ana Moura maakt muziek van een niveau dat de vergelijking met een zak patat absoluut onwaardig is. Die ongelukkige vergelijking trek ik hierbij dan ook onmiddellijk in; een zak patat is lekker, maar Leva-Me Aos Fados is een ambachtelijk en culinair hoogstandje. Erwin Zijleman
16 februari 2010
Blaudzun - Seadrift Soundmachine
Blaudzun, oftewel de Nederlandse singer-songwriter Johannes Sigmond (die zijn alter ego overigens heeft ontleend aan een relatief onbekende Deense wielrenner), debuteerde ongeveer twee jaar geleden met een veelbelovende plaat vol prachtige herfstmuziek. Ondanks een aantal zeer lovende recensies viel de aandacht voor het debuut van Blaudzun wat tegen, waar het feit dat de plaat in de lente werd uitgebracht mogelijk aan heeft bijgedragen. Inmiddels heeft Blaudzun gelukkig niet te klagen over aandacht. De man’s tweede cd, Seadrift Soundmachine, ligt deze week in de winkel en mag zich verheugen over flink wat belangstelling van de media, waaronder die van De Wereld Draait Door, momenteel misschien wel de beste springplank voor Nederlands muziektalent. En talent heeft Blaudzun zeker! Seadrift Soundmachine ligt in het verlengde van het al zo fraaie debuut, maar is veel en veel beter. Waar Blaudzun op zijn debuut nog grossierde in breekbare en wat naar binnen gekeerde songs, durft hij op Seadrift Soundmachine op te vallen met songs die direct bij eerste beluistering een diepe indruk weten te maken, je in een stevige houtgreep houden en voorlopig niet van plan zijn om los te laten. Blaudzun maakt nog altijd relatief sobere en over het algemeen zwaar melancholische muziek, maar zijn songs komen dit keer aan als een mokerslag. De grotere impact van zijn songs is deels op het conto te schrijven van de prachtige instrumentatie, waarin strijkers (verzorgd door The City of Prague Orchestra) dit keer een voorname rol spelen, maar ook de kwaliteit en veelzijdigheid van de songs en de werkelijk prachtige (falset)vocalen van Blaudzun dragen nadrukkelijk bij aan het zo fraaie en indrukwekkende eindresultaat. Seadrift Soundmachine is een evenwichtige plaat, maar het is op hetzelfde moment een veelzijdige plaat, die vanuit een vaste basis meerdere kanten op schiet. De deels door invloeden uit de Americana gevoede muziek valt niet alleen op door de stemmige instrumentatie, de fraaie zang en de wat mistroostige sfeer, maar bevat ook een onderhuidse spanning die de muziek op Seadrift Soundmachine een flinke extra lading en meerwaarde geeft. Ik vergelijk een nieuwe cd bij voorkeur met muziek van anderen, maar dat is in het geval van Blaudzun geen makkelijke, of misschien zelfs wel een onmogelijke opgave. Vaker genoemde namen zijn die van Radiohead, Fleet Foxes, 16 Horsepower, Beirut, The Veils en The Arcade Fire, maar eerlijk gezegd vind ik geen van deze namen echt treffend; ze zijn hooguit op onderdelen van de muziek van Blaudzun van toepassing. Blaudzun heeft wat mij betreft een unieke plaat van een bijna onwerkelijke schoonheid gemaakt, die je misschien maar beter niet kunt vergelijken met de muziek van anderen. Het is een plaat die prachtig kleurt bij de momenteel neerdwarrelende sneeuwvlokken, maar ik ga er eerlijk gezegd van uit dat Seadrift Soundmachine gedurende alle seizoenen uitstekend tot zijn recht zal komen. Blaudzun heeft met Seadrift Soundmachine absoluut één van de meest indrukwekkende en één van de mooiste platen van het moment afgeleverd. Een waar meesterwerk van eigen bodem. Erwin Zijleman
15 februari 2010
Peter Gabriel - Scratch My Back
Ondanks het feit dat ik niet erg onder de indruk ben van alles wat Peter Gabriel sinds het begin van de jaren 90 heeft gemaakt, durf ik mezelf een groot fan van de Britse muzikant te noemen. Heel veel heeft Peter Gabriel in deze periode ook niet gemaakt, want na Us uit 1992 volgde eigenlijk alleen nog Up uit 2002 (en twee soundtracks en live albums die ik voor het gemak maar even vergeet). Het zijn geen slechte platen, maar ze kunnen niet tippen aan de vier briljante titelloze platen die Peter Gabriel tussen 1977 en 1982 maakte; platen waarvan met name de derde en de vierde moeten worden gerekend tot de klassiekers uit de geschiedenis van de popmuziek en bovendien tot de platen die tot op de dag van vandaag ongelooflijk veel invloed hebben (luister maar eens naar de platen van onder andere Elbow, Vampire Weekend en Yeasayer). Halverwege de jaren 80 brak Peter Gabriel door met So en de hiervan afkomstige hit Sledgehammer en werd zijn muziek wat mij betreft langzaam maar zeker minder interessant. Desondanks ben ik al maanden zeer nieuwsgierig naar de Peter Gabriel’s nieuwe plaat. Scratch My Back verschijnt na een stilte van acht jaar en is een plaat met alleen maar covers. Dergelijke platen zijn de afgelopen jaren wat te vaak gemaakt als je het mij vraagt, maar Peter Gabriel heeft er wel iets bijzonders van gemaakt. Zo zullen de artiesten wiens songs Peter Gabriel op Scratch My Back vertolkt binnenkort aan de slag gaan met Peter Gabriel’s werk en bovendien neemt Peter Gabriel op Scratch My Back behoorlijk wat afstand van de originelen. Scratch My Back bevat songs van een aantal tijdgenoten van Peter Gabriel (David Bowie, Paul Simon, Randy Newman, Neil Young, Lou Reed en David Byrne) en van een aantal veel jongere muzikanten (Radiohead, The Arcade Fire, Magnetic Fields, Bon Iver, Elbow, Regina Spektor). Het maakt echter niet zoveel uit of Gabriel aan de slag gaat met een klassieker als David Bowie’s Heroes of met het betrekkelijk obscure Apres Moi van Regina Spektor, want hij zet alle songs op bijzonder indrukwekkende wijze naar zijn hand. Dit zit hem deels in de instrumentatie die uiterst donker en sober is en zich beperkt tot piano en strijkers, maar ook de unieke stem van Peter Gabriel draagt flink bij aan het fraaie eindresultaat. Scratch My Back is een plaat die tegenstrijdige reacties op zal roepen. De een zal het veel te sober en melancholisch vinden, terwijl Gabriel’s vertolkingen bij de ander garant zullen staan voor kippenvel. Zelf behoor ik absoluut tot de laatste categorie. Scratch My Back bevat wat mij betreft een serie indringende songs die je niet alleen verbazen, maar die ook diep onder je huid kruipen. Het is in het begin misschien even wennen, maar na enige gewenning wordt Scratch My Back alleen maar mooier en blijkt de eenvoud van Gabriel's benadering uiterst trefzeker en meer dan eens wonderschoon. Wat mij betreft is Scratch My Back dan ook Peter Gabriel’s beste plaat sinds zijn vier meesterwerken uit de late jaren 70 en vroege jaren 80. Dat het maar mag leiden tot een nog veel mooiere plaat met eigen werk, al zullen we daar nog wel even op moeten wachten. Erwin Zijleman
14 februari 2010
Reckless Kelly - Somewhere In Time
Reckless Kelly werd aan het eind van de jaren 90 opgericht in Bend, Oregon, maar werd pas opgemerkt toen de band een paar jaar later naar Austin, Texas, verhuisde. De band brak uiteindelijk door met het in 2003 verschenen Under The Table And Above The Sun; ook mijn eerste kennismaking met de muziek van Reckless Kelly. Under The Table And Above The Sun verscheen in een periode waarin het alt-country genre volop bloeide. De plaat werd omarmd door een breed publiek en overladen met positieve recensies. 7 jaar later klinkt de rauwe en energieke countryrock op de doorbraakplaat van Reckless Kelly nog altijd fantastisch. De platen die volgden waren zeker niet minder dan Under The Table And Above The Sun. De fantastische liveplaat Reckless Kelly Was Here uit 2006 en het vrijwel genegeerde Bulletproof uit 2008 waren misschien zelfs wel beter, maar trokken veel minder aandacht, hetgeen ongetwijfeld te maken had met de vermeende crisis in de alt-country (waarvan ik overigens zelf niets gemerkt heb de afgelopen jaren). Nu de financiële crisis langzaam van het toneel verdwijnt, moeten we ook maar eens ophouden over de crisis binnen de alt-country. Ook op haar nieuwe plaat, Somewhere In Time, maakt Reckless Kelly immers weer muziek die net zo goed en urgent is als de muziek die de band 7 jaar geleden maakte. Op Somewhere In Time eert Reckless Kelly de Amerikaanse singer-songwriter Pinto Bennett en zijn band The Famous Motel Cowboys, die Reckless Kelly in de band’s beginjaren op weg hielpen. Ik moet eerlijk bekennen dat ik nog nooit van Pinto Bennett had gehoord, maar de man schrijft prima songs, die door Reckless Kelly op bijzonder energieke wijze worden vertolkt. Reckless Kelly heeft nog altijd een voorkeur voor lekker stevige countryrock die meer naar rock dan naar country neigt, maar schuwt uitstapjes naar andere deelgenres binnen het roostsegment, waaronder honky tonk, zeker niet. Het is nog altijd muziek die raakt aan die van Steve Earle, Uncle Tupelo en noem ze maar op. Muziek waar je niet heel zwaar over moet doen, maar die ondertussen wel bijzonder lekker uit de speakers knalt, waardoor ook Somewhere In Time weer naar veel meer smaakt. Of om AllMusic.com te citeren: “The result is a country-rock album that's as satisfying as a 12-ounce steak with a big pile of mashed potatoes”. Zo is het maar net! Erwin Zijleman
12 februari 2010
Allison Moorer - Crows
De Amerikaanse singer-songwriter Allison Moorer (de zus van Shelby Lynne en tegenwoordig ook de vrouw van Steve Earle) heeft de afgelopen twaalf jaar een nogal wispelturige serie platen uitgebracht. Moorer dook in eerste instantie op met nogal gepolijst klinkende Nashville country, wat het veelbelovende Alabama Song (1998) en het stiekem toch wel fraaie The Hardest Part (2000) opleverde. Op de twee platen die volgden, Miss Fortune (2002) en The Duel (2004) bleek Allison Moorer ook te kunnen rocken, wat met name op The Duel (met afstand mijn favoriete Allison Moorer plaat) verrassend goed uitpakte. Op het min of meer samen met Steve Earle gemaakte Getting Somewhere (2006) en het met covers gevulde Mockingbird (2008) koos Allison Moorer tenslotte voor een veelzijdig en veelkleurig rootsgeluid. Alle platen van Allison Moorer hebben een aantal dingen met elkaar gemeen: ze zijn stuk voor stuk mooi geproduceerd, bevatten doorleefde songs vol diepgang en worden gedragen door de werkelijk fantastische stem van Allison Moorer. Het zijn ingrediënten die terugkeren op Allison Moorer’s zevende studioplaat, Crows. Crows klinkt voor de afwisseling weer eens anders dan zijn twee voorgangers. Waar Allison Moorer op haar vorige twee platen duidelijk leek te kiezen voor de rootsmuziek, schuift ze op Crows weer wat meer op in de richting van de pop. Crows is geproduceerd door R.S. Field, die ook op Miss Fortune en The Duel met Allison Moorer werkte, maar dit keer niet heeft gekozen voor ronkende gitaren maar voor een betrekkelijk ingetogen, stemmig en subtiel klinkend geluid. Allison Moorer heeft haar vocalen aangepast aan dit voor een belangrijk deel akoestische geluid. De countrysnik van haar eerste platen is zo goed als verdwenen en ook de intense uithalen die The Duel zo fascinerend maakten schitteren door afwezigheid. Qua zang doet Crows wel wat denken aan de muziek van k.d. lang, wat wat mij betreft moet worden opgevat als een groot compliment, maar hier en daar hoor ik ook wel iets van Laura Nyro, een misschien nog wel groter compliment. Crows is een plaat die direct aangenaam klinkt, maar vervolgens ook blijft hangen door de geweldige en heerlijk soulvolle zang en de toegankelijke songs. Vergeleken met Allison Moorer’s vorige platen klinkt Crows in eerste instantie misschien erg lichtvoetig, maar dat blijkt na enige gewenning wel mee te vallen. Crows is een plaat waarop eigenlijk niets is aan te merken. De songs zijn aansprekend, de instrumentatie is even fraai als doeltreffend en de productie is glashelder. De weergaloze zang van Allison Moorer doet de rest. De afgelopen jaren viel de muziek van Allison Moorer me om onduidelijke reden wat tegen, maar met Crows is een van de beste zangeressen van het moment weer helemaal terug met een hele sterke plaat die eigenlijk alleen nog maar beter kan worden. Erwin Zijleman
11 februari 2010
Starless & Bible Black - Shape Of The Shape
Bij Starless & Bible Black dacht ik tot een jaar of vier geleden vrijwel onmiddellijk aan de legendarische plaat van King Crimson uit 1974, maar toen verscheen in 2006 het briljante debuut van de band Starless & Bible Black uit Manchester. Op hun titelloze debuut borduurden de Britten nadrukkelijk voort op de hoogtijdagen van de Britse folk uit de jaren 60 en 70 (Pentangle, Fairport Convention, Steeleye Span), maar wisten ze ook op creatieve wijze invloeden van recentere datum in hun muziek te verwerken. Mede dankzij de prachtige vocalen van de van oorsprong Franse Hélène Gautier (ergens tussen Sandy Denny en een willekeurig Frans zuchtmeisje), schaarde Starless & Bible Black zich tussen de meest opvallende debutanten van 2006. Helaas hadden maar heel weinig mensen dit in de gaten, waardoor het debuut van de Britten niet de aandacht kreeg die het verdiende. De afgelopen jaren was het stil rond Starless & Bible Black, maar inmiddels is de band gelukkig terug met een tweede plaat. Shape Of The Shape klinkt voor een belangrijk deel anders dan het zo mooie debuut, maar desondanks vind ik het een logisch vervolg op dit debuut. Op de tweede plaat van Starless & Bible Black zijn de invloeden uit de Britse folk uit de jaren 60 en 70 iets naar de achtergrond gedrongen, maar verdwenen zijn ze zeker niet. De ruimte die is ontstaan, is vooral opgevuld met invloeden uit de 60s psychedelica, maar hiernaast slaagt Starless & Bible Black er wederom in om op bijna slinkse wijze allerlei hedendaagse invloeden in haar muziek te verwerken. Shape Of The Shape lijkt af en toe zo weggelopen uit de jaren 60 of 70, maar doet me ook meer dan eens denken aan Espers, Cocteau Twins, Mazzy Star of zelfs Portishead. De muziek van Starless & Bible Black klinkt op Shape Of The Shape niet alleen anders dan op het debuut, maar is in vergelijking met dit debuut ook duidelijk gegroeid. De plaat bevat een aantal erg lange tracks, maar vervelen doen ze geen moment. Dit is voor een belangrijk deel te danken aan de zwoele stem van Hélène Gautier, maar ook de bijzondere instrumentatie, waarin akoestische instrumenten fraai contrasteren met stevige gitaren en elektronica (variërend van zweverige synths tot bijna dreigende drones), draagt nadrukkelijk bij aan het fraaie eindresultaat. Shape Of The Shape is een avontuurlijke plaat die heden en verleden en deels tegenstrijdige stijlen en instrumenten op fascinerende en bijzonder fraaie wijze met elkaar verbindt en dit alles ook nog eens verpakt in wonderschone songs. Starless & Bible Black heeft inmiddels twee meesterwerken op haar naam staan. Hoogste tijd dus dat deze band in hele brede kring wordt opgepikt. Erwin Zijleman
10 februari 2010
Patty Griffin - Downtown Church
De Amerikaanse singer-songwriter Patty Griffin heeft de afgelopen 15 jaar een indrukwekkend oeuvre opgebouwd. Het is een oeuvre dat het niet moet hebben van de kwantiteit (Griffin bracht in deze 15 jaar slechts zes studioplaten en één live-plaat uit), maar van de kwaliteit. Alle platen die Patty Griffin tot dusver heeft uitgebracht zijn immers van een constant en opvallend hoog niveau en hebben haar wat mij betreft geschaard onder de grootheden in het genre. Desondanks is Patty Griffin nog altijd lang niet zo bekend als haar grote voorbeelden of tijdgenoten. Het onlangs verschenen Downtown Church is daarom, net als zijn voorgangers, bijna geruisloos verschenen en krijgt hierdoor tot dusver maar weinig aandacht. Griffin maakt het zich op haar nieuwe plaat op voorhand ook niet makkelijk. Op Downtown Church etaleert Patty Griffin nadrukkelijk haar liefde voor gospel en vertolkt ze vrijwel alleen werk van anderen, waarbij gospel traditionals in de meerderheid zijn. Voor het eerst in vele jaren had ik daarom geen hoge verwachtingen van een nieuwe Patty Griffin plaat, maar Downtown Church blijkt een bijzonder indrukwekkende plaat die je compleet van je sokken blaast . Downtown Church is geproduceerd door niemand minder dan Buddy Miller en kent hiernaast gastbijdragen van Emmylou Harris, Jim Lauderdale, Julie Miller, Shawn Colvin en vele anderen. In muzikaal opzicht klinkt het allemaal geweldig en verbazingwekkend veelzijdig. Gospel mag misschien de basis vormen voor de muziek op Downtown Church, maar Patty Griffin en de muzikanten die ze op deze plaat om zich heen heeft verzameld (van wie een aantal de afgelopen jaren intensief toerden met Robert Plant en Alison Krauss) putten ook nadrukkelijk uit folk, country, blues en rock. Patty Griffin reken ik al een aantal jaren tot de beste zangeressen in het genre, maar op Downtown Church gooit ze er nog een schepje bovenop en zingt ze met extra passie en bezieling. Het maakt hierbij eigenlijk niet zoveel uit of ze zich vergrijpt aan House of Gold van Hank Williams, aan een eigen song of aan stokoude traditionals, want alle tracks op Downtown Church beschikken over het vermogen om je bijzonder diep te raken. En zo groeit een plaat die ik op voorhand had ingeschat als een net wat minder aansprekend tussendoortje binnen het oeuvre van Patty Griffin uit tot misschien wel de beste plaat die de Amerikaanse singer-songwriter tot dusver heeft gemaakt. Downtown Church is net als, of misschien zelfs wel nog meer dan, zijn voorgangers verplichte kost voor de liefhebbers van de beste vrouwelijke singer-songwriters van het moment. Erwin Zijleman
09 februari 2010
Bosque Brown - Baby
Bosque Brown is het alter ego van de Amerikaanse singer-songwriter Mara Lee Miller. Miller groeide op in een streng religieuze gemeenschap in Texas en zong tot haar 18e vooral kerkliederen. Op haar 18e trok ze naar het Texaanse Denton, waar ze al snel onderdeel uitmaakte van de relatief grote en invloedrijke muziekscene van de stad (die in het recente verleden bands als Midlake, The Baptist Generals, Slobberbone en Centro-Matic voortbracht, in een verder verleden de thuisbasis was van onder andere Roy Orbison en Sly & The Family Stone, terwijl de lokale universiteit onderdak bood aan onder andere Meat Loaf en Norah Jones). Miller werd uiteindelijk ontdekt door collega singer-songwriter Damien Jurado en bracht in 2005 haar debuut Bosque Brown Plays Mara Lee Miller uit; een plaat die mede dankzij het wel erg ruwe karakter van de songs en de zeer matige geluidskwaliteit nauwelijks werd opgemerkt. De tweede plaat van Bosque Brown, het vorig jaar in de VS en nu gelukkig ook in Europa verschenen Baby, is klassen beter dan het snel in elkaar geflanste debuut en laat horen waartoe Mara Lee Miller en haar band in staat zijn. Baby bevat vooral muziek die is te typeren als folk-noir of country-noir. Bosque Brown maakt traditioneel aandoende muziek die af en toe ook wel wat heeft van de Appalachen folk van Gillian Welch, maar ook uitstapjes richting blues, jazz en gospel niet schuwt. Waar het debuut van Bosque Brown op een namiddag in elkaar werd geflanst, is dit keer veel meer aandacht besteed aan de stemmige instrumentatie wat de zeggingskracht van de muziek van Bosque Brown enorm ten goede komt. Het sterkste wapen van Bosque Brown is echter de geweldige stem van Mara Lee Miller. Miller heeft een stem die het beste van Gillian Welch, Norah Jones, Hope Sandoval en Beth Gibbons lijkt te combineren en zingt met zoveel gevoel dat de rillingen meer dan eens over je rug lopen. De stem van Miller wordt alleen maar versterkt door de sobere en nogal donker klinkende instrumentatie en de desolate achtergrondzang van haar zus Gina. Omdat dit alles ook nog eens is verpakt in sterke en gevarieerde songs mag gerust van een uitschieter in het genre worden gesproken. Baby van Bosque Brown is een aardedonkere en hartverscheurend mooie plaat van een zangeres die misschien al een jaar of vijf een belofte is, maar dat nu pas echt waar maakt. En hoe. Erwin Zijleman
08 februari 2010
Fionn Regan - The Shadow Of An Empire
Toen Bob Dylan in 1965 tijdens het Newport Folk Festival zijn akoestische gitaar verruilde voor een elektrische zorgde dat hier en daar voor flink wat ophef. Folkpuristen noemden hem Judas en keerden hem de rug toe, maar ze hadden Dylan waarschijnlijk het liefst ter plekke aan de schandpaal genageld. Ik zal niet beweren dat er tegenwoordig geen muziekpuristen meer zijn, maar ik kan me toch niet voorstellen dat de Ierse singer-songwriter Fionn Regan de komende maanden moet vrezen voor zijn veiligheid. Toch doet Fionn Regan op zijn tweede plaat The Shadow Of An Empire precies wat Dylan zo’n 45 jaar geleden deed en gaat hij misschien nog wel iets verder. De uit het Ierse Dublin afkomstige Fionn Regan debuteerde in de zomer van 2006 met The End Of History; een plaat met ingetogen en introverte akoestische folksongs die meer dan eens aan het werk van Nick Drake deden denken. The End Of History werd overladen met positieve recensies, waarin Fionn Regan meer dan eens een prachtige muzikale toekomst werd voorspeld. Na The End Of History bleef het echter lang stil; een periode van stilte waaraan nu na zo’n drieënhalf jaar eindelijk een eind komt. Het is voor Fionn Regan zelf zeker geen periode van stilte geweest. Regan werd volwassen tijdens de tour die volgde op de release van The End Of History en maakte kennis met de harde (muziek)wereld. Hij brak uiteindelijk met zijn platenmaatschappij en nam The Shadow Of An Empire in zijn eentje op in Ierland. Protection Racket, de single die aan de release van deze plaat vooraf ging, laat direct horen hoeveel de muziek van Fionn Regan is veranderd. Dromerige en introverte folk heeft plaats gemaakt voor rauwe en extraverte rock ’n roll. Ook de overige songs op de tweede plaat van Fionn Regan zijn een stuk steviger en rauwer dan die op het debuut. De dromerige folkzanger op The End Of History is nu een angry young man die het liefst zonder omwegen zegt waar het op staat. Niet langer Nick Drake in zijn dromerige dagen, maar Ryan Adams in zijn meest recalcitrante dagen. Na het zo mooie debuut is The Shadow Of An Empire wel even slikken, maar een slechte plaat is het zeker niet, integendeel. Fionn Regan is nog altijd een getalenteerd zanger en gitarist en hij schrijft bovendien nog altijd aansprekende songs. Songs die je niet langzaam moeten veroveren, zoals die op Regan’s debuut, maar die je in één keer omver blazen en vervolgens in een stevige houtgreep houden. Het is waarschijnlijk het best om The Shadow Of An Empire niet te vergelijken met zijn voorganger. Bij vergelijking met zijn voorganger slaan immers onherroepelijk de verwarring en verbazing toe en eindig je al snel als de folkpuristen die Dylan destijds ten onrechte verketterden. Luister daarentegen onbevooroordeeld naar deze plaat en je hoort een hele overtuigende plaat van een muzikant die nog altijd moet worden gerekend tot de meest getalenteerde singer-songwriters van het moment en eigenlijk alleen maar gegroeid is. In een net iets ander genre misschien, maar wat geeft dat? Erwin Zijleman
07 februari 2010
Retribution Gospel Choir - 2
Retribution Gospel Choir begon een jaar of vijf geleden als een uit de hand gelopen hobby van Mark Kozelek (ex Red House Painters en briljant vertolker van AC/DC songs op zijn soloplaten) en Alan Sparhawk (sinds jaar en dag voorman van Low). Beiden hadden een naam opgebouwd met zich langzaam voortslepende en over het algemeen ingetogen en soms bijna verstilde muziek, maar tapten met Retribution Gospel Choir, dat live vooral deed denken aan Neil Young’s Crazy Horse, uit een heel ander vaatje. Toen in 2008 het titelloze debuut van Retribution Gospel Choir verscheen, had Kozelek de band al verlaten, al draafde hij nog wel op als producer. Inmiddels zijn we twee jaar verder en ligt de tweede plaat van Retribution Gospel Choir in de winkel, 2. De band, die inmiddels bestaat uit twee van de drie leden van Low en waarin inmiddels geen enkele rol meer is weggelegd voor Mark Kozelek, maakt nog altijd muziek die, zeker op het eerste gehoor, ver is verwijderd van de slowcore van de band uit Duluth, Minnesota. Ook op 2 maakt Retribution Gospel Choir vooral lekker stevige rockmuziek, die meer dan eens doet denken aan een op stoom geraakte Crazy Horse, maar ook raakvlakken heeft met het werk van Led Zeppelin. Dankzij het spetterende gitaarwerk van Alan Sparhawk, het bij vlagen complexe drumwerk van Eric Pollard en het over het algemeen hoge tempo van de muziek, lijkt Retribution Gospel Choir helemaal niets te maken hebben met Low, maar als je goed luistert zijn er toch ook wel raakvlakken. Het stemgeluid van Alan Sparhawk ligt als raakvlak nog voor de hand, maar voor overeenkomstige songstructuren vol repeterende elementen moet je beter luisteren. Waar de muziek van Low de indruk wekt dat over iedere noot is nagedacht, lijkt Retribution Gospel Choir uiteindelijk toch vooral bedoeld voor het losjes spelen van lekkere rauwe rockmuziek. Retribution Gospel Choir is daarom waarschijnlijk niet veel meer dan een uitlaatklep voor Alan Sparhawk’s wilde haren, maar is dat erg? Waar zijn gitaarwerk bij Low in dienst staat van de lang uitgesponnen muziek, mag hij zich binnen Retribution Gospel Choir volledig laten gaan, wat zo nu en dan geweldige muziek oplevert. Zo lang het niet ten koste gaat van de productiviteit van Low lijkt dit me een klassieke win-win situatie, zeker wanneer Retribution Gospel Choir het hoge niveau van 2 in de toekomst weet vast te houden. Erwin Zijleman
05 februari 2010
Musée Mécanique - Hold This Ghost
Als je binnenkort toevallig in San Francisco bent, moet je zeker eens binnen lopen bij het Musée Mécanique in het populaire Fisherman’s Wharf. In The Mechanical Museum Of San Francisco vind je een enorme verzameling mechanische muziekinstrumenten en arcadespellen, die na het inwerpen van muntjes goed zijn voor uren luisterplezier en spelplezier. Als je binnenkort niet in San Francisco bent, is Hold This Ghost, het debuut van de vanuit Portland, Oregon, opererende band Musée Mécanique misschien een aardig alternatief. Musée Mécanique maakt op haar vorig jaar al verschenen debuut sobere en intieme folkmuziek, maar trekt hierbij op bijzonder subtiele wijze kasten vol instrumenten open. Het zijn niet de instrumenten die je in het museum in San Francisco zult aantreffen, al is de keuze voor instrumenten als het glockenspiel en de zingende zaag zeker niet alledaags. Het gebruik van zeer uiteenlopende en bovendien in dit genre niet erg gebruikelijke instrumenten (waarbij vooral het gebruik van keyboards opvalt), geeft de muziek van Musée Mécanique een geheel eigen geluid. In haar meest ingetogen momenten heeft de muziek van Musée Mécanique wel wat van die van Nick Drake, maar dan wel Nick Drake die in het hiernamaals wordt bijgestaan door een band die sprookjesachtige muziek maakt. De sprookjesachtige muziek van Musée Mécanique is gelukkig subtiel; je waant je niet direct in de Efteling. De sobere folksongs van de band worden steeds voorzichtig ingekleurd en dit blijkt keer op keer uitermate doeltreffend, wat nog eens wordt versterkt door de hoge mate van variatie die de band aanbrengt en de fraaie productie van de huisproducer van Portland, Tucker Martine. Hold This Ghost doet hier en daar wat psychedelisch aan en laat zich niet zo heel makkelijk vergelijken met de muziek van anderen. Als ik dat toch probeer komen de namen van Elliott Smith en Sufjan Stevens het vaakst opzetten, al is ook de vergelijking met de muziek van de psych-folkies van Espers niet onzinnig. Het levert een plaat op die je met name gedurende de eerste luisterbeurten flink zal verrassen. Wanneer deze verrassing wat is weggeëbd, blijft een serie wonderschone folksongs over. Hold This Ghost van Musée Mécanique werd vorig jaar helaas over het hoofd gezien, maar deze prachtplaat moet in 2010 absoluut in de herkansing. Erwin Zijleman
04 februari 2010
Basia Bulat - Heart Of My Own
Als ik een lijstje moet maken met mijn favoriete vrouwelijke singer-songwriters, staat Natalie Merchant zeker in de top 10. De voormalige frontvrouw van de 10,000 Maniacs doet het de afgelopen jaren helaas erg rustig aan (haar laatste plaat stamt uit 2003), wat haar soortgenoten de kans biedt om zich in de kijker te spelen. De Canadese singer-songwriter Basia Bulat deed dat een paar jaar geleden op overtuigende wijze met haar fraaie debuut Oh, My Darling. Oh, My Darling bleek een sterke plaat met intieme folksongs, die zich wisten te onderscheiden door de buitengewoon fraaie en meer dan eens aan Natalie Merchant herinnerende vocalen van Basia Bulat en de verzorgde productie van de van The Arcade Fire bekende Howard Bilerman. Heart Of My Own, de tweede plaat van de Canadese, borduurt nadrukkelijk voort op het geslaagde debuut. Ook de tweede plaat van Basia Bulat werd weer geproduceerd door Howard Bilerman en vertrouwt voor een belangrijk deel op haar vocale capaciteiten. Toch klinkt Heart Of My Own anders dan zijn voorganger, wat vooral ligt aan het wat meer roots georiënteerde geluid op deze plaat. Een geluid dat volgens Basia Bulat zelf werd geïnspireerd door al het imposante natuurschoon dat aan haar voorbijtrok tijdens een tour door Canada en de VS. Heart Of My Own leek me in eerste instantie geen plaat om heel druk over te doen. Basia Bulat doet op het eerste gehoor ook op haar tweede plaat geen opzienbarende dingen en begeeft zich vooral op de paden die de afgelopen decennia zijn plat getreden. Toch heeft deze plaat iets. Dat zit hem vooral in emotievolle en krachtige stem van Basia Bulat. Met name wanneer de instrumentatie uiterst sober is weet Basia Bulat zeer te ontroeren, maar ook de op het eerste gehoor betrekkelijk lichtvoetige en weinig onderscheidende popsongs op Heart Of My Own worden door de vocale kwaliteiten van de Canadese uiteindelijk naar een hoger plan getild. Als deze plaat je eenmaal gegrepen heeft, laat Basia Bulat je maar moeilijk los. Heart Of My Own wint dan zoveel aan kracht dat je uiteindelijk niet meer vol kunt houden dat dit geen plaat is om heel druk over te doen. Heart Of My Own is een uitstekende plaat die wel eens de voorbode zou kunnen zijn van het meesterwerk dat absoluut binnen het bereik van Basia Bulat ligt. Erwin Zijleman
03 februari 2010
Clare And The Reasons - Arrow
Allison Goldfrapp debuteert in 2000 als Goldfrapp met Felt Mountain; een opvallende plaat met een mix van filmmuziek en heerlijk broeierige vocalen. AllMusic.com noemt het één van de beste debuten van 2000. Clare Muldaur Manchon debuteert in 2007 als Clare And The Reasons met The Movie; een opvallende plaat met een mix van filmmuziek en heerlijk broeierige vocalen. AllMusic.com noemt het, je raadt het waarschijnlijk al, één van de beste debuten van 2007. De overeenkomst tussen Allison Goldfrapp en Clare Muldaur Manchon houdt hier ook meteen op. Dat is maar goed ook, want waar Goldfrapp haar carrière vervolgde met een aantal platen vol aanstekelijke maar nogal eendimensionale electropop, gaan Clare And The Reasons op Arrow voor een belangrijk deel door op de eerder ingeslagen weg. Nu had ik eerlijk gezegd ook geen electropop van Clare And The Reasons verwacht, want waar Goldfrapp op haar debuut al veelvuldig greep naar elektronica, was en is het geluid van Clare And The Reasons vooral organisch. Arrow leunt vergeleken met The Movie minder zwaar op filmmuziek en moet het doen zonder de bijna overdadige arrangementen van Sufjan Stevens en Van Dyke Parks (die nadrukkelijk hun stempel drukten op The Movie), maar bevat nog altijd beeldende muziek die je mee terug neemt naar vervlogen tijden. Op Arrow domineren de bijna lieflijke popliedjes. De popliedjes van Clare And The Reasons worden meer dan eens ondersteund door strijkers en blazers en worden gedragen door de honingzoete en opvallend heldere stem van Clare Muldaur Manchon. Toen ik de plaat als achtergrondmuziek op had staan, was het me eerlijk gezegd net wat te lieflijk, maar wanneer je beter naar Arrow luistert, valt op dat onder het stevige suikerlaagje veel moois verstopt zit. Dan pas hoor je hoe goed het allemaal in elkaar steekt, hoe fraai de goed verstopte muzikale accenten zijn en over hoeveel verleidingskracht de muziek van Clare And The Reasons eigenlijk beschikt. Arrow bevat een verrassend fraaie cover van That’s All van Genesis (!), maar bevat verder alleen maar eigen songs. Het zijn songs die net zo makkelijk uit de filmmuziek, folk of Franse chansons putten en allemaal even tijdloos klinken. Arrow van Clare And The Reasons is uiteindelijk een wonderschone plaat vol tijdloze popmuziek. Voor de liefhebbers, dat wel. Erwin Zijleman
02 februari 2010
Los Campesinos! - Romance Is Boring
Het uit Wales afkomstige Los Campesinos! bracht in 2008 niet één maar twee geweldige platen uit. Na het in februari uitgebrachte Hold On Now, Youngster... volgde in november immers We Are Beautiful, We Are Doomed. Beide platen werden geprezen door de critici en omarmd door een breed publiek, maar vergden ook wel wat van een ieder die er naar wilde luisteren. De hyperactieve muzikanten van Los Campesinos! sprongen op hun eerste twee platen immers van de hak op de tak, trokken in vrijwel iedere track alle registers open en konden maar niet kiezen tussen 1001 briljante ideeën en voerden deze daarom maar allemaal tegelijk uit. Het leverde twee platen op die je naar adem deden snakken, maar je in de tussentijd ook talloze keren tevreden deden glimlachen. Vorig jaar verscheen er voor de afwisseling geen enkele plaat van Los Campesinos!, maar dat wordt nu al vroeg in het jaar gecompenseerd met Romance Is Boring. Volgens de eerste geruchten zou de ADHD-muziek van Los Campesinos! op Romance Is Boring zijn getemperd door een stevige dosis Ritalin, maar dat blijkt in de praktijk erg mee te vallen. Op haar derde plaat neemt Los Campesinos! weliswaar heel af en toe gas terug, maar dit wordt in de meeste gevallen vrijwel onmiddellijk gecompenseerd door energie-uitspattingen om bang van te worden. Romance Is Boring heeft daarom nog steeds de uitwerking van een anderhalve liter fles Red Bull die je in één keer leeg moet drinken . Het is soms net wat teveel van het goede, maar de vele goede ideeën, catchy gitaarlijnen, onweerstaanbare synth-loopjes, verleidelijke xylofoons, violen en orgeltjes, buitengewoon aanstekelijke melodieën en de nadrukkelijke wens om buiten de gebaande paden te treden houden je toch weer met speels gemak bij de les. Natuurlijk vliegt de band zo af en toe flink uit de bocht, maar meer dan een geschaafde knie levert dat niet op, zodat de band na het plakken van een pleister door gaat alsof er niets gebeurd is. Het zevental uit Wales maakt nog altijd overenthousiaste muziek die zich nauwelijks laat vergelijken met die van anderen, maar die als je het probeert uit komt bij iets als leden van The Arcade Fire, Broken Social Scene, Belle & Sebastian, The Flamings Lips, Bis en The Cure die samen in een melige bui een plaat maken. Romance Is Boring is vergeleken met zijn twee voorgangers voor een belangrijk deel meer van hetzelfde, al hoor je tussen alle chaos ook wel de nodige groei. Los Campesinos! maakt ook op Romance Is Boring weer muziek die een uitstekende conditie en stalen zenuwen vereist, maar wanneer je hier over beschikt valt er ook op de derde plaat van de band uit Wales weer heel veel te genieten. Liefhebbers van avontuurlijke popmuziek in de hoogste versnelling vallen zich hier absoluut geen buil aan. Erwin Zijleman
01 februari 2010
The Soft Pack - The Soft Pack
De uit San Diego afkomstige band The Soft Pack dook een paar jaar geleden nog op als The Muslims, maar die naam riep zoveel (negatieve) reacties op dat de band al snel werd omgedoopt tot The Soft Pack; een naam die overigens werd ontleend aan een sexspeeltje, waarmee de band in de voetsporen treedt van illustere voorgangers als Steely Dan en natuurlijk The Vibrators. De naam The Soft Pack zal bij menigeen associaties oproepen met rustig voortkabbelende en voornamelijk ingetogen popliedjes, maar dat is een associatie die je onmiddellijk moet vergeten. Op haar titelloze debuut maakt The Soft Pack immers lekkere puntige en buitengewoon energieke popmuziek die geen moment voortkabbelt. Het is muziek die put uit vele genres (punk, garagerock, powerpop, surf, indierock, new wave, grunge, postpunk en ga zo maar door) en zich heeft laten beinvloeden door een imposant rijtje grote namen (The Modern Lovers, Television, The Feelies, Buzzcocks, R.E.M., The Replacements, Weezer, Joy Division, The Ramones, The Strokes, The Velvet Underground en ga zo maar door). Het aantal genres en aansprekende namen dat je kunt noemen bij beluistering van het debuut van The Soft Pack is zo groot dat je deze lijstjes net zo goed onmiddellijk kunt vergeten. Wat overblijft is een plaat die zomaar uit zou kunnen groeien tot een klassieker. Op haar debuut schudt The Soft Pack de briljante popliedjes bijna achteloos uit de mouw. Het zijn stuk voor stuk popliedjes vol energie en passie die je ruw wakker schudden en vervolgens aangenaam wakker houden. De punky popsongs van The Soft Pack zijn rauw en het merendeel van de songs rammelt charmant. Het zijn echter boven alles popsongs die zich na één keer horen voorgoed in het brein hebben genesteld. De 10 tracks op het debuut van The Soft Pack volgen een vergelijkbaar recept, maar toch klinken ze allemaal anders. Dit is deels te danken aan goed verstopte accenten, maar het zijn vooral de songwriter skills van de band die het debuut van The Soft Pack zo goed en indrukwekkend maken. Het debuut van The Soft Pack duurt maar net een half uur en dendert in dat half uur als een stoomwals over je heen. Vervolgens kun je alleen maar naar adem happen en uitzien naar de volgende luisterbeurt. The Soft Pack heeft een fantastisch debuut afgeleverd, dat ons hopelijk nog heel lang zal heugen. Ga dat horen! Erwin Zijleman
Abonneren op:
Posts (Atom)