De Australische band The Scientists werd opgericht in 1978 en viel negen jaar later uit elkaar. In die negen jaar maakte de band rond voorman Kim Salmon een negental platen.
Het zijn platen die in de meeste platenkasten zullen ontbreken (ik moet toegeven dat ik ook helemaal niets van de band in de kast heb staan). Dit overigens in tegenstelling tot de stapels platen die, zeker achteraf bezien, hoorbaar zijn beïnvloed door het pionierswerk van The Scientists.
Het werk van The Scientists is nu prachtig samengevat op de uit vier cd’s bestaande box-set A Place Called Bad, die rijkelijk citeert uit het bekende oeuvre van de band en bovendien flink wat extra’s toevoegt.
Wat mij bij beluistering van deze vier cd’s vooral opvalt is hoe zeer The Scientists zich in de negen jaar van hun bestaan hebben ontwikkeld. Het vroege werk van de band citeerde vooral uit de power pop en het werk van The Beatles, The Kinks en The Who, maar dan vermengt met flink wat invloeden uit vooral de Amerikaanse punk (met name Ramones).
Vergeleken met hun Amerikaanse en Britse soortgenoten waren The Scientists echter ook niet vies van bijzonder lekker in het gehoor liggende pop- en rocksongs en het merendeel van deze songs heeft de tand des tijd uitstekend doorstaan. Tijdens haar bestaan schoof de Australische band op richting de rock en voegde het invloeden uit de bluesrock en de swamprock toe.
Het is een geluid dat bijvoorbeeld werd omarmd door de Jon Spencer Blues Explosion, maar de muziek van The Scientists is veel afwisselender en in artistiek opzicht ook een stuk interessanter.
Hoewel de muziek van The Scientists veel ingrediënten uit de jaren 70 en 80 bevat, klinken veel van de songs nog verrassend fris en eigentijds. Het beste van deze verzamelaar zou absoluut goed zijn voor een van de betere, zo niet de beste gitaarplaat van 2016 en dat is nogal wat.
Omdat ik niets van The Scientists in huis had, is A Place Called Bad voor mij vooral een flinke hoeveelheid bijzonder aangename en interessante nieuwe muziek, maar het is ook de ontbrekende schakel tussen de muziek uit de late jaren 70 en de jaren 90 en later.
Natuurlijk is niet alles even goed op de 80 tracks tellende compilatie, maar 20 tracks die je nooit meer wilt vergeten duik je zo op. Gezien de goed gevulde platenkast ga ik er over het algemeen van uit dat ik niet heel erg meer verrast kan worden door onbekende muziek uit het verleden. A Place Called Bad van The Scientists bewijst het tegendeel. En hoe. Erwin Zijleman
31 augustus 2016
30 augustus 2016
Cass McCombs - Mangy Love
Waar het aan ligt weet ik niet precies, maar op één of andere manier komen de platen van Cass McCombs de laatste jaren stuk voor stuk wel op de stapel met voor mij interessante releases terecht, maar komt geen van deze platen uiteindelijk toe aan beluistering.
Mogelijk heeft het te maken met het feit dat ik bij de muziek van de singer-songwriter uit Concord, California, denk aan donkere, verstilde folk en dat is muziek waar ik lang niet altijd voor in de stemming ben.
Mijn verbazing was dan ook groot toen ik het deze week verschenen Mangy Love voor de afwisseling eens wel uit de speakers liet komen.
Op zijn nieuwe plaat, als ik goed heb geteld zijn achtste, verrast Cass McCombs met fraai gearrangeerde en opvallend warmbloedige songs vol invloeden (variërend van psychedelica tot reggae).
Bijgestaan door flink wat gastmuzikanten (21 (!), onder wie de door mij bewonderde Angel Olsen en meestergitarist Blake Mills) laat Cass McCombs horen dat hij al lang geen navel starende folkie meer is. Mangy Love is opvallend rijk georkestreerd en zeker wanneer blazers worden ingezet, lijkt Cass McCombs je mee terug te nemen naar de jaren 70 (en meer dan eens naar de platen van Van Morrison).
In flink wat songs worden jazzy en soms ook tropische en funky accenten verwerkt, maar Mangy Love raakt ook meer dan eens aan de broeierige op waar Bryan Ferry in het verleden het patent op had. De achtste van Cass McCombs doet het daarom uitstekend op een lome zomerdag, maar het is ook een plaat die je vanaf de eerste noten heel nieuwsgierig maakt naar alles dat nog komen gaat.
Mangy Love ontleent een belangrijk deel van zijn schoonheid en kracht aan de bijzonder aangename maar ook avontuurlijke instrumentatie (met een hoofdrol voor de prachtige gitaarlijnen van Blake Mills), maar ook de zang van Cass McCombs (die heel af en toe aan Elliott Smith doet denken), zijn aansprekende teksten en zijn goede gevoel voor aangename maar ook intrigerende songs, dragen nadrukkelijk bij aan het verrassend fraaie eindresultaat.
Mangy Love is een plaat die continu aandacht vraagt, maar het is ook een plaat die je steeds weer opnieuw op kunt zetten, zonder dat de plaat ook maar een moment verveelt. Of ik de afgelopen jaren veel gemist heb door de platen van Cass McCombs te negeren zoek ik later nog wel eens uit. Voorlopig heb ik het veel te druk met het ijzersterke en bloedmooie Mangy Love. Erwin Zijleman
Mogelijk heeft het te maken met het feit dat ik bij de muziek van de singer-songwriter uit Concord, California, denk aan donkere, verstilde folk en dat is muziek waar ik lang niet altijd voor in de stemming ben.
Mijn verbazing was dan ook groot toen ik het deze week verschenen Mangy Love voor de afwisseling eens wel uit de speakers liet komen.
Op zijn nieuwe plaat, als ik goed heb geteld zijn achtste, verrast Cass McCombs met fraai gearrangeerde en opvallend warmbloedige songs vol invloeden (variërend van psychedelica tot reggae).
Bijgestaan door flink wat gastmuzikanten (21 (!), onder wie de door mij bewonderde Angel Olsen en meestergitarist Blake Mills) laat Cass McCombs horen dat hij al lang geen navel starende folkie meer is. Mangy Love is opvallend rijk georkestreerd en zeker wanneer blazers worden ingezet, lijkt Cass McCombs je mee terug te nemen naar de jaren 70 (en meer dan eens naar de platen van Van Morrison).
In flink wat songs worden jazzy en soms ook tropische en funky accenten verwerkt, maar Mangy Love raakt ook meer dan eens aan de broeierige op waar Bryan Ferry in het verleden het patent op had. De achtste van Cass McCombs doet het daarom uitstekend op een lome zomerdag, maar het is ook een plaat die je vanaf de eerste noten heel nieuwsgierig maakt naar alles dat nog komen gaat.
Mangy Love ontleent een belangrijk deel van zijn schoonheid en kracht aan de bijzonder aangename maar ook avontuurlijke instrumentatie (met een hoofdrol voor de prachtige gitaarlijnen van Blake Mills), maar ook de zang van Cass McCombs (die heel af en toe aan Elliott Smith doet denken), zijn aansprekende teksten en zijn goede gevoel voor aangename maar ook intrigerende songs, dragen nadrukkelijk bij aan het verrassend fraaie eindresultaat.
Mangy Love is een plaat die continu aandacht vraagt, maar het is ook een plaat die je steeds weer opnieuw op kunt zetten, zonder dat de plaat ook maar een moment verveelt. Of ik de afgelopen jaren veel gemist heb door de platen van Cass McCombs te negeren zoek ik later nog wel eens uit. Voorlopig heb ik het veel te druk met het ijzersterke en bloedmooie Mangy Love. Erwin Zijleman
29 augustus 2016
Jett Rebel - Don't Die On Me Now
Begin dit jaar begon ik nog vol tegenzin aan de beluistering van de nieuwe plaat van Jett Rebel.
Het alter ego van Jelte Tuinstra wist me met het snel in elkaar geknutselde Truck echter voor het eerst in muzikaal opzicht te overtuigen, waardoor alle reserves die ik had ten opzichte van de persoon Jelte Tuinstra werden weggenomen.
Bij de release van Truck verbaasde ik me al over de enorme productiviteit van Jett Rebel, maar nauwelijks een half jaar later ligt er al weer een volgende plaat van de Nederlandse muzikant in de winkel.
Don’t Die On Me Now is voor de afwisseling eens niet door Jelte Tuinstra alleen volgespeeld maar is een echte bandplaat. Het is een plaat waarop Jelte Tuinstra samen met drummer Kees Schaper en bassist Xander Vrienten (inderdaad de zoon van) terugkeert naar de bluesy rock ’n roll van een aantal decennia geleden.
Jett Rebel heeft nooit een geheim gemaakt van zijn muzikale helden en voegt op zijn nieuwe plaat nog wat namen toe aan het rijtje dat tot dusver werd aangevoerd door Prince. Don’t Die On Me Now sluit aan op het werk van Bowie uit de vroege jaren 70, refereert meer dan eens aan de muziek van Led Zeppelin en is bovendien niet vies van hier en daar een vleugje classic rock.
Hier laat Jett Rebel het niet bij, want ook een ieder die in de jaren 70 de platen van Steely Dan koesterde zal heel af en toe enthousiast opveren en hetzelfde geldt voor liefhebbers van The Eagles.
Vernieuwend is het natuurlijk niet, maar het maken van muziek die herinnert aan het beste uit een ver verleden, maar niet onmiddellijk aanzet tot het uit de kast grijpen van klassiekers uit dit verleden, is minstens even knap.
Bluesrock domineert op Don’t Die On Me Now, maar het is geen dertien in een dozijn bluesrock. Jett Rebel jamt er af en toe lekker op los, maar de bluesy riffs en gitaarsolo’s worden ook moeiteloos gecombineerd met fraaie koortjes, psychedelische momenten en heel veel andere uitstapjes buiten de gebaande paden van de bluesy rock van weleer. Luisteren naar Don’t Die On Me Now voelt daarom aan als willekeurig trekken uit een goed gevulde 70s platenkast.
Jett Rebel liet op Truck al horen dat hij bijna achteloos memorabele korte popsongs met een kop en een staart uit de mouw kan schudden. Die songs zijn ook terug te vinden op zijn nieuwe plaat, maar Don’t Die On Me Now blijft ook boeien wanneer de kop en de staart worden vergeten en er lang wordt gejamd. Een interessante en vooral bijzonder lekkere plaat. Ik kan echt niet anders zeggen. Erwin Zijleman
Het alter ego van Jelte Tuinstra wist me met het snel in elkaar geknutselde Truck echter voor het eerst in muzikaal opzicht te overtuigen, waardoor alle reserves die ik had ten opzichte van de persoon Jelte Tuinstra werden weggenomen.
Bij de release van Truck verbaasde ik me al over de enorme productiviteit van Jett Rebel, maar nauwelijks een half jaar later ligt er al weer een volgende plaat van de Nederlandse muzikant in de winkel.
Don’t Die On Me Now is voor de afwisseling eens niet door Jelte Tuinstra alleen volgespeeld maar is een echte bandplaat. Het is een plaat waarop Jelte Tuinstra samen met drummer Kees Schaper en bassist Xander Vrienten (inderdaad de zoon van) terugkeert naar de bluesy rock ’n roll van een aantal decennia geleden.
Jett Rebel heeft nooit een geheim gemaakt van zijn muzikale helden en voegt op zijn nieuwe plaat nog wat namen toe aan het rijtje dat tot dusver werd aangevoerd door Prince. Don’t Die On Me Now sluit aan op het werk van Bowie uit de vroege jaren 70, refereert meer dan eens aan de muziek van Led Zeppelin en is bovendien niet vies van hier en daar een vleugje classic rock.
Hier laat Jett Rebel het niet bij, want ook een ieder die in de jaren 70 de platen van Steely Dan koesterde zal heel af en toe enthousiast opveren en hetzelfde geldt voor liefhebbers van The Eagles.
Vernieuwend is het natuurlijk niet, maar het maken van muziek die herinnert aan het beste uit een ver verleden, maar niet onmiddellijk aanzet tot het uit de kast grijpen van klassiekers uit dit verleden, is minstens even knap.
Bluesrock domineert op Don’t Die On Me Now, maar het is geen dertien in een dozijn bluesrock. Jett Rebel jamt er af en toe lekker op los, maar de bluesy riffs en gitaarsolo’s worden ook moeiteloos gecombineerd met fraaie koortjes, psychedelische momenten en heel veel andere uitstapjes buiten de gebaande paden van de bluesy rock van weleer. Luisteren naar Don’t Die On Me Now voelt daarom aan als willekeurig trekken uit een goed gevulde 70s platenkast.
Jett Rebel liet op Truck al horen dat hij bijna achteloos memorabele korte popsongs met een kop en een staart uit de mouw kan schudden. Die songs zijn ook terug te vinden op zijn nieuwe plaat, maar Don’t Die On Me Now blijft ook boeien wanneer de kop en de staart worden vergeten en er lang wordt gejamd. Een interessante en vooral bijzonder lekkere plaat. Ik kan echt niet anders zeggen. Erwin Zijleman
28 augustus 2016
Lydia Loveless - Real
Iets meer dan twee jaar geleden adviseerde Spotify me om eens naar Somewhere Else van Lydia Loveless te luisteren. Het bleek een geweldige tip van de Zweedse muziekdienst.
De derde plaat van de eigenzinnige singer-songwriter uit Columbus, Ohio, deed me denken aan het rauwere werk van onder andere Allison Moorer, Lucinda Williams, Jewel en Neko Case en dat is vergelijkingsmateriaal om trots op te zijn.
Somewhere Else kreeg opvallend positieve recensies in de Verenigde Staten en werd bovendien in opvallend brede kring bejubeld (zelfs het kritische Pitchfork deelde een keurig rapportcijfer uit). Tot mijn verbazing deed de plaat echter helemaal niets in Nederland en ik vrees dat een nieuwe plaat van Lydia Loveless hier niets aan gaat veranderen.
Die nieuwe plaat verscheen vorige week in de Verenigde Staten en oogst daar opnieuw flink wat lof. Daar valt niets op af te dingen, want ook Real is weer een uitstekende plaat.
Het is een plaat die in het verlengde ligt van zijn voorgangers, wat betekent dat Lydia Loveless ook dit keer lekker in het gehoor liggende singer-songwriter pop met invloeden uit de (alt-)country maakt, maar gelukkig ver verwijderd blijft van de aalgladde Nashville countrypop.
Lydia Loveless produceerde haar nieuwe plaat zelf en heeft veel aandacht besteed aan de instrumentatie, die zeer verzorgd klinkt en verrassend veelkleurig is. Het is een instrumentatie die dit keer wat meer buiten de lijntjes van de country kleurt, waardoor Lydia Loveless kan klinken als een (rauwe) countryprinses, maar ook als een jonge Stevie Nicks.
Real valt niet alleen op door een mooie en gloedvolle instrumentatie en productie, maar ook door zeer sterke songs en vocalen met impact. Lydia Loveless heeft misschien gekozen voor een radiovriendelijk geluid dat kan concurreren met dat van grote sterren binnen en net buiten de country, maar haar songs ademen ook klasse en komen bovendien uit de tenen.
Real is een plaat vol prima songs, waarvan een aantal aanstekelijk, maar Lydia Lunch durft op haar nieuwe plaat ook voorzichtig tegen de haren in te strijken of steviger te rocken dan de meeste van haar soortgenoten.
Real is net als zijn voorgangers gemaakt en zeer geschikt voor de Amerikaanse markt, maar net als bij de voorganger heb ik het idee dat ook Nederlandse liefhebbers van het genre zouden moeten kunnen vallen voor de charmes van deze plaat. Zelf ben ik inmiddels volledig overtuigd van de kwaliteiten van Lydia Loveless en hoor ik opnieuw een klasse plaat die alleen maar beter wordt. Ik zou in ieder geval eens luisteren. Erwin Zijleman
De derde plaat van de eigenzinnige singer-songwriter uit Columbus, Ohio, deed me denken aan het rauwere werk van onder andere Allison Moorer, Lucinda Williams, Jewel en Neko Case en dat is vergelijkingsmateriaal om trots op te zijn.
Somewhere Else kreeg opvallend positieve recensies in de Verenigde Staten en werd bovendien in opvallend brede kring bejubeld (zelfs het kritische Pitchfork deelde een keurig rapportcijfer uit). Tot mijn verbazing deed de plaat echter helemaal niets in Nederland en ik vrees dat een nieuwe plaat van Lydia Loveless hier niets aan gaat veranderen.
Die nieuwe plaat verscheen vorige week in de Verenigde Staten en oogst daar opnieuw flink wat lof. Daar valt niets op af te dingen, want ook Real is weer een uitstekende plaat.
Het is een plaat die in het verlengde ligt van zijn voorgangers, wat betekent dat Lydia Loveless ook dit keer lekker in het gehoor liggende singer-songwriter pop met invloeden uit de (alt-)country maakt, maar gelukkig ver verwijderd blijft van de aalgladde Nashville countrypop.
Lydia Loveless produceerde haar nieuwe plaat zelf en heeft veel aandacht besteed aan de instrumentatie, die zeer verzorgd klinkt en verrassend veelkleurig is. Het is een instrumentatie die dit keer wat meer buiten de lijntjes van de country kleurt, waardoor Lydia Loveless kan klinken als een (rauwe) countryprinses, maar ook als een jonge Stevie Nicks.
Real valt niet alleen op door een mooie en gloedvolle instrumentatie en productie, maar ook door zeer sterke songs en vocalen met impact. Lydia Loveless heeft misschien gekozen voor een radiovriendelijk geluid dat kan concurreren met dat van grote sterren binnen en net buiten de country, maar haar songs ademen ook klasse en komen bovendien uit de tenen.
Real is een plaat vol prima songs, waarvan een aantal aanstekelijk, maar Lydia Lunch durft op haar nieuwe plaat ook voorzichtig tegen de haren in te strijken of steviger te rocken dan de meeste van haar soortgenoten.
Real is net als zijn voorgangers gemaakt en zeer geschikt voor de Amerikaanse markt, maar net als bij de voorganger heb ik het idee dat ook Nederlandse liefhebbers van het genre zouden moeten kunnen vallen voor de charmes van deze plaat. Zelf ben ik inmiddels volledig overtuigd van de kwaliteiten van Lydia Loveless en hoor ik opnieuw een klasse plaat die alleen maar beter wordt. Ik zou in ieder geval eens luisteren. Erwin Zijleman
27 augustus 2016
Thalia Zedek Band - Eve
Thalia Zedek speelde in de jaren 80 en 90 in een aantal cultbands (waarvan Uzi, Live Skull en vooral Come de bekendste zijn), maar maakt al sinds het begin van het huidige millennium soloplaten.
Het zijn platen van een griezelig hoog niveau, maar het zijn helaas ook platen die maar heel weinig aandacht krijgen.
Eve is de opvolger van het in 2013 verschenen Via en wordt voor de afwisseling eens uitgebracht onder de naam Thalia Zedek Band. Voor het geluid van Thalia Zedek maakt het niet zo heel veel uit.
Vrijwel iedereen die voor het eerst naar de muziek van Thalia Zedek luistert, zal associaties hebben met de muziek van Patti Smith (die ook wel eens Group achter haar naam zette). Dat heeft deels te maken met de indringende zang van Thalia Zedek, die de aandacht nadrukkelijk opeist, maar ook in muzikaal opzicht zijn er overeenkomsten met de platen van de New Yorkse legende.
De Thalia Zedek Band zorgt voor een even stemmig als donker en dreigend geluid, dat wordt bepaald door fraaie en subtiele accenten van piano en gitaar, bijzonder fraai vioolspel en een zwaar aanvoelende ritmesectie. Het is een geluid dat perfect past bij de al even donkere vocalen van Thalia Zedek, die er net als Patti Smith in slaagt om de teksten van haar songs voor te dragen als gedichten. De stem van de muzikante uit Washington D.C. zal vast niet bij iedereen in de smaak vallen, maar persoonlijk vind ik het prachtig.
Eve is zoals gezegd een plaat met een zwaar en donker geluid dat overloopt van melancholie. Het geeft de plaat op één of andere manier urgentie en een enorme impact. Eenmaal gewend aan het bijzondere geluid van Thalia Zedek zal blijken dat Eve ook een plaat van een enorme schoonheid en intensiteit is.
De instrumentatie is enorm gevarieerd, maar uiterst trefzeker, waarbij het niet zoveel uitmaakt of de lijnen worden uitgezet door gruizige gitaarlijnen, prachtig uitwaaierend pianospel of de stemmige vioolklanken. Alles past even mooi bij de unieke stem van Thalia Zedek die als een hogepriesteres bezweert met haar prachtig voorgedragen teksten.
Net als alle andere platen van Thalia Zedek is ook Eve weer een groeiplaat, ook als je inmiddels al een jaar of 15 bekend bent met haar werk. Eve doet bovendien geen moment onder voor de andere platen van Thalia Zedek en vormt met deze vijf andere platen een klein maar indrukwekkend oeuvre dat echt veel meer aandacht verdient. Erwin Zijleman
Het zijn platen van een griezelig hoog niveau, maar het zijn helaas ook platen die maar heel weinig aandacht krijgen.
Eve is de opvolger van het in 2013 verschenen Via en wordt voor de afwisseling eens uitgebracht onder de naam Thalia Zedek Band. Voor het geluid van Thalia Zedek maakt het niet zo heel veel uit.
Vrijwel iedereen die voor het eerst naar de muziek van Thalia Zedek luistert, zal associaties hebben met de muziek van Patti Smith (die ook wel eens Group achter haar naam zette). Dat heeft deels te maken met de indringende zang van Thalia Zedek, die de aandacht nadrukkelijk opeist, maar ook in muzikaal opzicht zijn er overeenkomsten met de platen van de New Yorkse legende.
De Thalia Zedek Band zorgt voor een even stemmig als donker en dreigend geluid, dat wordt bepaald door fraaie en subtiele accenten van piano en gitaar, bijzonder fraai vioolspel en een zwaar aanvoelende ritmesectie. Het is een geluid dat perfect past bij de al even donkere vocalen van Thalia Zedek, die er net als Patti Smith in slaagt om de teksten van haar songs voor te dragen als gedichten. De stem van de muzikante uit Washington D.C. zal vast niet bij iedereen in de smaak vallen, maar persoonlijk vind ik het prachtig.
Eve is zoals gezegd een plaat met een zwaar en donker geluid dat overloopt van melancholie. Het geeft de plaat op één of andere manier urgentie en een enorme impact. Eenmaal gewend aan het bijzondere geluid van Thalia Zedek zal blijken dat Eve ook een plaat van een enorme schoonheid en intensiteit is.
De instrumentatie is enorm gevarieerd, maar uiterst trefzeker, waarbij het niet zoveel uitmaakt of de lijnen worden uitgezet door gruizige gitaarlijnen, prachtig uitwaaierend pianospel of de stemmige vioolklanken. Alles past even mooi bij de unieke stem van Thalia Zedek die als een hogepriesteres bezweert met haar prachtig voorgedragen teksten.
Net als alle andere platen van Thalia Zedek is ook Eve weer een groeiplaat, ook als je inmiddels al een jaar of 15 bekend bent met haar werk. Eve doet bovendien geen moment onder voor de andere platen van Thalia Zedek en vormt met deze vijf andere platen een klein maar indrukwekkend oeuvre dat echt veel meer aandacht verdient. Erwin Zijleman
26 augustus 2016
Brigid Mae Power - Brigid Mae Power
Het titelloze debuut van de Ierse multi-instrumentalist en singer-songwriter Brigid Mae Power krijgt in Engeland en de Verenigde Staten redelijk veel aandacht, maar lijkt vooralsnog geruisloos aan Nederland voorbij te gaan.
Zonde, want de muzikante uit Galway, die overigens werd geboren in Londen en momenteel veel tijd doorbrengt in New York, heeft een buitengewoon intrigerend debuut afgeleverd. Laten we hopen dat een Nederlandse release wat gaat helpen, want dit debuut is te bijzonder om te laten liggen.
Het is een debuut dat nadrukkelijk doet denken aan de platen die Joni Mitchell een aantal decennia geleden maakte, maar Brigid Mae Power heeft zich ook zeker laten beïnvloeden door de muziek van Britse muzikanten als The Cocteau Twins, This Mortal Coil en P.J. Harvey.
Het zijn invloeden die moeilijk met elkaar te verenigen lijken, tot je naar het fascinerende debuut van Brigid Mae Power luistert. Haar debuut bevat acht tracks, waarvan de meeste bovengemiddeld lang zijn. Het zijn zich langzaam voortslepende tracks vol invloeden uit de folk en psychedelica van weleer, welke door Brigid Mae Power worden voorzien van de vocalen waar het 4AD label in de jaren 80 en 90 het patent op had. Het is een unieke combinatie van invloeden, die dan ook een uniek geluid oplevert.
Brigid Mae Power maakt muziek die niet van deze tijd lijkt, maar het is ook muziek die in het verleden niet werd gemaakt. Zeker bij eerste beluistering is het even wennen aan het lage tempo, aan het bijzondere geluid van de plaat en zeker aan de bijzondere vocalen, maar wanneer je eenmaal bent gevallen voor de bijzondere muziek van Brigid Mae Power heeft dit debuut een hele bijzondere en bezwerende uitwerking.
Het is bijzonder hoe de vocalen van de Ierse muzikante steeds het randje opzoeken. Het zijn vocalen die bij flink wat mensen tegen de haren in zullen strijken, maar ik vind het persoonlijk prachtig. Het zijn zoals gezegd vocalen die herinneren aan de hoogtijdagen van bands als Cocteau Twins en This Mortal Coil, maar Brigid Mae Power raakt ook aan een oude folkie als Karen Dalton of aan de 90s cultheldin Mary Margaret O’Hara, wiens debuut en meteen ook zwanenzang bij iedereen in de platenkast zou moeten staan.
Zeker wanneer Brigid Mae Power de instrumentatie uiterst sober houdt is het allemaal niet makkelijk, maar acht wat is het mooi wanneer je je eenmaal hebt opengesteld voor deze bijzondere plaat. Ik geef eerlijk toe dat ik deze plaat ook niet iedere dag op zet, maar als de tijd er rijp voor is, is het intens genieten. Keer op keer. Erwin Zijleman
Zonde, want de muzikante uit Galway, die overigens werd geboren in Londen en momenteel veel tijd doorbrengt in New York, heeft een buitengewoon intrigerend debuut afgeleverd. Laten we hopen dat een Nederlandse release wat gaat helpen, want dit debuut is te bijzonder om te laten liggen.
Het is een debuut dat nadrukkelijk doet denken aan de platen die Joni Mitchell een aantal decennia geleden maakte, maar Brigid Mae Power heeft zich ook zeker laten beïnvloeden door de muziek van Britse muzikanten als The Cocteau Twins, This Mortal Coil en P.J. Harvey.
Het zijn invloeden die moeilijk met elkaar te verenigen lijken, tot je naar het fascinerende debuut van Brigid Mae Power luistert. Haar debuut bevat acht tracks, waarvan de meeste bovengemiddeld lang zijn. Het zijn zich langzaam voortslepende tracks vol invloeden uit de folk en psychedelica van weleer, welke door Brigid Mae Power worden voorzien van de vocalen waar het 4AD label in de jaren 80 en 90 het patent op had. Het is een unieke combinatie van invloeden, die dan ook een uniek geluid oplevert.
Brigid Mae Power maakt muziek die niet van deze tijd lijkt, maar het is ook muziek die in het verleden niet werd gemaakt. Zeker bij eerste beluistering is het even wennen aan het lage tempo, aan het bijzondere geluid van de plaat en zeker aan de bijzondere vocalen, maar wanneer je eenmaal bent gevallen voor de bijzondere muziek van Brigid Mae Power heeft dit debuut een hele bijzondere en bezwerende uitwerking.
Het is bijzonder hoe de vocalen van de Ierse muzikante steeds het randje opzoeken. Het zijn vocalen die bij flink wat mensen tegen de haren in zullen strijken, maar ik vind het persoonlijk prachtig. Het zijn zoals gezegd vocalen die herinneren aan de hoogtijdagen van bands als Cocteau Twins en This Mortal Coil, maar Brigid Mae Power raakt ook aan een oude folkie als Karen Dalton of aan de 90s cultheldin Mary Margaret O’Hara, wiens debuut en meteen ook zwanenzang bij iedereen in de platenkast zou moeten staan.
Zeker wanneer Brigid Mae Power de instrumentatie uiterst sober houdt is het allemaal niet makkelijk, maar acht wat is het mooi wanneer je je eenmaal hebt opengesteld voor deze bijzondere plaat. Ik geef eerlijk toe dat ik deze plaat ook niet iedere dag op zet, maar als de tijd er rijp voor is, is het intens genieten. Keer op keer. Erwin Zijleman
25 augustus 2016
Ed Harcourt - Furnaces
Er staat inmiddels een flink rijtje platen van Ed Harcourt in mijn platenkast en het zijn platen die ik zonder uitzondering hoog heb zitten.
De Britse singer-songwriter debuteerde in 2001 met de fraaie EP Maplewood (waarvan ik het schitterende Whistle of a Distant Train nog steeds schaar onder de hoogtepunten in zijn oeuvre) en bracht vervolgens zeven platen uit.
Furnaces is de meest recente van het stel en het is er wederom één die het absoluut verdient om gehoord te worden. Het is ook dit keer een plaat die niet lijkt op zijn voorgangers en dat siert Ed Harcourt.
Waar Ed Harcourt op zijn laatste platen koos voor uiterst ingetogen of stemmig georkestreerde muziek, verkent hij op Furnaces de rock. “I wanted to make a record that people can cry, fuck and fight to” vertelde hij aan de Britse kwaliteitskrant The Guardian. Ik heb me vooralsnog beperkt tot luisteren en dat was al niet altijd even makkelijk.
Furnaces is geproduceerd door niemand minder dan Flood (Nick Cave, PJ Harvey, Depeche Mode en natuurlijk U2), die de nieuwe plaat van Ed Harcourt heeft voorzien van een opvallend zwaar aangezet geluid. Het is een geluid dat me af en toe zelfs aan U2 doet denken, maar waar de muziek van de Ierse band al twee decennia niets meer met me doet, weet Ed Harcourt me met zijn nieuwe plaat wel te raken.
Furnaces is niet alleen zwaar aangezet, maar ook aardedonker. Apocalyptische pop noemt The Guardian het en dat is niet helemaal uit de lucht gegrepen. Furnaces ligt hierdoor in eerste instantie wel wat zwaar op de maag, al bevat de plaat ook een aantal songs die juist opvallen door flirts met grootse stadionrock.
Eenmaal gewend aan het wat stevigere en donkere en soms zelfs deprimerende geluid blijkt de nieuwe plaat van Ed Harcourt een groeiplaat. Het is een plaat waarop van alles gebeurt en waarop met veel emotie muziek wordt gemaakt. In de meest toegankelijke momenten zijn invloeden van Flood’s troetelkinderen U2 en Depeche Mode hoorbaar, maar Furnaces roept ook associaties op met de Berlijnse periode van Bowie en met het briljante debuut van Gavin Friday (waarmee de cirkel met U2 weer rond is).
Ik heb Furnaces inmiddels flink wat keren gehoord en de eerste teleurstelling heeft plaats gemaakt voor diepe bewondering. Ed Harcourt heeft weer eens een totaal andere plaat gemaakt, maar het is er wederom een vol songs van een niveau dat maar weinigen gegeven is. Oordeel niet te snel, na een paar keer horen is Furnaces, net als zoveel van de vorige platen van Ed Harcourt, een waar meesterwerk. Erwin Zijleman
De Britse singer-songwriter debuteerde in 2001 met de fraaie EP Maplewood (waarvan ik het schitterende Whistle of a Distant Train nog steeds schaar onder de hoogtepunten in zijn oeuvre) en bracht vervolgens zeven platen uit.
Furnaces is de meest recente van het stel en het is er wederom één die het absoluut verdient om gehoord te worden. Het is ook dit keer een plaat die niet lijkt op zijn voorgangers en dat siert Ed Harcourt.
Waar Ed Harcourt op zijn laatste platen koos voor uiterst ingetogen of stemmig georkestreerde muziek, verkent hij op Furnaces de rock. “I wanted to make a record that people can cry, fuck and fight to” vertelde hij aan de Britse kwaliteitskrant The Guardian. Ik heb me vooralsnog beperkt tot luisteren en dat was al niet altijd even makkelijk.
Furnaces is geproduceerd door niemand minder dan Flood (Nick Cave, PJ Harvey, Depeche Mode en natuurlijk U2), die de nieuwe plaat van Ed Harcourt heeft voorzien van een opvallend zwaar aangezet geluid. Het is een geluid dat me af en toe zelfs aan U2 doet denken, maar waar de muziek van de Ierse band al twee decennia niets meer met me doet, weet Ed Harcourt me met zijn nieuwe plaat wel te raken.
Furnaces is niet alleen zwaar aangezet, maar ook aardedonker. Apocalyptische pop noemt The Guardian het en dat is niet helemaal uit de lucht gegrepen. Furnaces ligt hierdoor in eerste instantie wel wat zwaar op de maag, al bevat de plaat ook een aantal songs die juist opvallen door flirts met grootse stadionrock.
Eenmaal gewend aan het wat stevigere en donkere en soms zelfs deprimerende geluid blijkt de nieuwe plaat van Ed Harcourt een groeiplaat. Het is een plaat waarop van alles gebeurt en waarop met veel emotie muziek wordt gemaakt. In de meest toegankelijke momenten zijn invloeden van Flood’s troetelkinderen U2 en Depeche Mode hoorbaar, maar Furnaces roept ook associaties op met de Berlijnse periode van Bowie en met het briljante debuut van Gavin Friday (waarmee de cirkel met U2 weer rond is).
Ik heb Furnaces inmiddels flink wat keren gehoord en de eerste teleurstelling heeft plaats gemaakt voor diepe bewondering. Ed Harcourt heeft weer eens een totaal andere plaat gemaakt, maar het is er wederom een vol songs van een niveau dat maar weinigen gegeven is. Oordeel niet te snel, na een paar keer horen is Furnaces, net als zoveel van de vorige platen van Ed Harcourt, een waar meesterwerk. Erwin Zijleman
24 augustus 2016
Ryley Walker - Golden Sings That Have Been Sung
Halverwege 2014 kwam ik voor het eerst in aanraking met de muziek van de Amerikaanse singer-songwriter Ryley Walker.
De jonge muzikant uit Chicago imponeerde op zijn debuut All Kinds Of You met muziek die nadrukkelijk teruggreep op de psychedelische folk uit de jaren 60 en 70, maar ook een eigen draai gaf aan de invloeden uit het verleden, bijvoorbeeld door een eigenzinnige instrumentatie met een hoofdrol voor de viool.
Nog geen jaar later was de Amerikaan terug met zijn tweede plaat en ook Primrose Green bleek een voltreffer. Op zijn tweede plaat borduurde Ryley Walker voort op het geluid van zijn debuut, maar zette hij, bijgestaan door een aantal uitstekende muzikanten, ook een aantal flinke stappen. Primrose Green was nog altijd geworteld in de psychedelische folk van decennia geleden, maar verwerkte ook op fraaie wijze invloeden uit de jazz.
Inmiddels zijn we weer een jaar verder en komt Ryley Walker al weer met zijn derde plaat op de proppen. Golden Sings That Have Been Sung is geproduceerd door Leroy Bach, die ook voor Wilco’s Yankee Hotel Foxtrot achter de knoppen zat. Het is een plaat die meerdere malen opduikt als associatie bij beluistering van de derde plaat van Ryley Walker, die zich verder ook zeker heeft laten beïnvloeden door de experimentele muziek die in de jaren 90 in zijn thuisbasis Chicago werd gemaakt door bands als Tortoise en The Sea And Cake.
Gecombineerd met de inmiddels vertrouwde invloeden uit de psychedelische folk en jazz levert het een fascinerend nieuw geluid op. Golden Sings That Have Been Sung is een plaat die een belangrijk deel van zijn kracht ontleent aan de fraaie arrangementen (die gemaakt lijken voor de kleine uurtjes), de vele muzikale hoogstandjes (met name het gitaarwerk is weer om van te watertanden) en de werkelijk prachtige productie, maar Ryley Walker schrijft ook nog steeds prima songs met een kop en een staart.
Naast de al genoemde associaties citeert Ryley Walker dit keer in gelijke delen uit het oeuvre van Tim en Jeff Buckley, maar heeft hij inmiddels ook een herkenbaar eigen geluid op de rails. Het is een geluid waarin het draait om details en subtiliteiten, al mag de muziek af en toe ook wel eens uit de bocht schieten. Golden Sings That Have Been Sung is niet heel makkelijk te doorgronden, maar wanneer je je openstelt voor de nieuwe songs van Ryley Walker valt er verschrikkelijk veel te genieten op zijn nieuwe plaat.
Terwijl ik volledig nog wel even bezig ben met het ontrafelen van alle geheimen van Golden Sings That Have Been Sung wordt in veel recensies al opzichtig gesproken over de jaarlijstjes. Terecht denk ik. Erwin Zijleman
De jonge muzikant uit Chicago imponeerde op zijn debuut All Kinds Of You met muziek die nadrukkelijk teruggreep op de psychedelische folk uit de jaren 60 en 70, maar ook een eigen draai gaf aan de invloeden uit het verleden, bijvoorbeeld door een eigenzinnige instrumentatie met een hoofdrol voor de viool.
Nog geen jaar later was de Amerikaan terug met zijn tweede plaat en ook Primrose Green bleek een voltreffer. Op zijn tweede plaat borduurde Ryley Walker voort op het geluid van zijn debuut, maar zette hij, bijgestaan door een aantal uitstekende muzikanten, ook een aantal flinke stappen. Primrose Green was nog altijd geworteld in de psychedelische folk van decennia geleden, maar verwerkte ook op fraaie wijze invloeden uit de jazz.
Inmiddels zijn we weer een jaar verder en komt Ryley Walker al weer met zijn derde plaat op de proppen. Golden Sings That Have Been Sung is geproduceerd door Leroy Bach, die ook voor Wilco’s Yankee Hotel Foxtrot achter de knoppen zat. Het is een plaat die meerdere malen opduikt als associatie bij beluistering van de derde plaat van Ryley Walker, die zich verder ook zeker heeft laten beïnvloeden door de experimentele muziek die in de jaren 90 in zijn thuisbasis Chicago werd gemaakt door bands als Tortoise en The Sea And Cake.
Gecombineerd met de inmiddels vertrouwde invloeden uit de psychedelische folk en jazz levert het een fascinerend nieuw geluid op. Golden Sings That Have Been Sung is een plaat die een belangrijk deel van zijn kracht ontleent aan de fraaie arrangementen (die gemaakt lijken voor de kleine uurtjes), de vele muzikale hoogstandjes (met name het gitaarwerk is weer om van te watertanden) en de werkelijk prachtige productie, maar Ryley Walker schrijft ook nog steeds prima songs met een kop en een staart.
Naast de al genoemde associaties citeert Ryley Walker dit keer in gelijke delen uit het oeuvre van Tim en Jeff Buckley, maar heeft hij inmiddels ook een herkenbaar eigen geluid op de rails. Het is een geluid waarin het draait om details en subtiliteiten, al mag de muziek af en toe ook wel eens uit de bocht schieten. Golden Sings That Have Been Sung is niet heel makkelijk te doorgronden, maar wanneer je je openstelt voor de nieuwe songs van Ryley Walker valt er verschrikkelijk veel te genieten op zijn nieuwe plaat.
Terwijl ik volledig nog wel even bezig ben met het ontrafelen van alle geheimen van Golden Sings That Have Been Sung wordt in veel recensies al opzichtig gesproken over de jaarlijstjes. Terecht denk ik. Erwin Zijleman
23 augustus 2016
Oh Pep! - Stadium Cake
Stadium Cake is het debuut van het Australische duo Oh Pep! en het is een debuut dat zeker opvalt binnen het ruime en kwalitatief hoogstaande aanbod van 2016.
Het duo uit Melbourne dat bestaat uit Olivia Hally en Pepita Emmerichs verrast op haar eerste plaat met frisse en eigenzinnige popliedjes.
Eigenzinnig staat in het geval van Oh Pep! zeker niet gelijk aan ontoegankelijk, want de mooie popliedjes van het Australische duo vermaken bijzonder makkelijk.
Het zijn popliedjes die in eerste instantie opvallen door aangename melodieën en vooral door de gevarieerde instrumentatie die wordt ingezet om de popliedjes op Stadium Cake in te kleuren.
Door het veelkleurige instrumentarium is het debuut van Oh Pep! een gevarieerde plaat die niet snel verveelt. Oh Pep! liet op haar eerste EP’s een geluid horen dat werd gedomineerd door akoestische folk, maar op het eerste album worden akoestische instrumenten afgewisseld met elektronische klanken. Ook de stemming op de plaat slaat met enige regelmaat om, waardoor lichtvoetige popliedjes hand in hand gaan met stemmigere songs.
De popliedjes van Oh Pep! klinken stuk voor stuk betrekkelijk eenvoudig, maar het zijn op hetzelfde moment popliedjes die vol verrassingen zitten. In muzikaal opzicht weet de muziek van Oh Pep! absoluut te prikkelen (met hier en daar arrangementen die herinneren aan The Arcade Fire) en ook in vocaal opzicht overtuigen Olivia Hally en Pepita Emmerichs vrij makkelijk met ingetogen maar gloedvolle vocalen.
Heel af en toe doet Stadium Cake wel wat denken aan de platen van Lucius (en dan vooral vanwege de zang), maar het is een vergelijking die meestal geen hout snijdt. Het debuut van Oh Pep! laat zich hierdoor lastig vergelijken met de muziek van anderen, maar toch klonk Stadium Cake voor mij direct bij eerste beluistering vertrouwd.
Inmiddels heb ik het debuut van Oh Pep! veel vaker gehoord en ben ik flink gesteld geraakt op de plaat. Olivia Hally en Pepita Emmerichs betoveren met sprankelende en lichtvoetige popliedjes, maken indruk met een aantal ingetogen songs met net wat meer melancholie en doen boven alles lekker eigenwijs hun ding. Het zal niet bij iedereen in de smaak vallen, maar Stadium Cake is een plaat die hier nog heel vaak uit de speakers gaat komen. Erwin Zijleman
Het duo uit Melbourne dat bestaat uit Olivia Hally en Pepita Emmerichs verrast op haar eerste plaat met frisse en eigenzinnige popliedjes.
Eigenzinnig staat in het geval van Oh Pep! zeker niet gelijk aan ontoegankelijk, want de mooie popliedjes van het Australische duo vermaken bijzonder makkelijk.
Het zijn popliedjes die in eerste instantie opvallen door aangename melodieën en vooral door de gevarieerde instrumentatie die wordt ingezet om de popliedjes op Stadium Cake in te kleuren.
Door het veelkleurige instrumentarium is het debuut van Oh Pep! een gevarieerde plaat die niet snel verveelt. Oh Pep! liet op haar eerste EP’s een geluid horen dat werd gedomineerd door akoestische folk, maar op het eerste album worden akoestische instrumenten afgewisseld met elektronische klanken. Ook de stemming op de plaat slaat met enige regelmaat om, waardoor lichtvoetige popliedjes hand in hand gaan met stemmigere songs.
De popliedjes van Oh Pep! klinken stuk voor stuk betrekkelijk eenvoudig, maar het zijn op hetzelfde moment popliedjes die vol verrassingen zitten. In muzikaal opzicht weet de muziek van Oh Pep! absoluut te prikkelen (met hier en daar arrangementen die herinneren aan The Arcade Fire) en ook in vocaal opzicht overtuigen Olivia Hally en Pepita Emmerichs vrij makkelijk met ingetogen maar gloedvolle vocalen.
Heel af en toe doet Stadium Cake wel wat denken aan de platen van Lucius (en dan vooral vanwege de zang), maar het is een vergelijking die meestal geen hout snijdt. Het debuut van Oh Pep! laat zich hierdoor lastig vergelijken met de muziek van anderen, maar toch klonk Stadium Cake voor mij direct bij eerste beluistering vertrouwd.
Inmiddels heb ik het debuut van Oh Pep! veel vaker gehoord en ben ik flink gesteld geraakt op de plaat. Olivia Hally en Pepita Emmerichs betoveren met sprankelende en lichtvoetige popliedjes, maken indruk met een aantal ingetogen songs met net wat meer melancholie en doen boven alles lekker eigenwijs hun ding. Het zal niet bij iedereen in de smaak vallen, maar Stadium Cake is een plaat die hier nog heel vaak uit de speakers gaat komen. Erwin Zijleman
22 augustus 2016
The Bevis Frond - New River Head
The Bevis Frond is een Britse eenmansband die halverwege de jaren 80 debuteerde en inmiddels een enorme stapel platen op haar naam heeft staan.
Het zijn platen waarvan ik er tot voor kort niet één in de kast had staan, maar dankzij een serie reissues heb ik de muziek van Nick Saloman inmiddels op het netvlies en zeker ook het trommelvlies.
Ik heb inmiddels meerdere platen van The Bevis Frond hoog zitten, maar mijn onbetwiste favoriet is vooralsnog New River Head.
Deze uit 1991 stammende plaat laat muziek horen die een aantal decennia voor de jaren 90 lijkt gemaakt. The Bevis Frond laat zich op New River Head stevig beïnvloeden door de muziek van Jimi Hendrix, The Byrds, Captain Beefheart en zeker ook Pink Floyd in haar psychedelische jaren.
Zeker in de wat langere tracks, en daar telt dit album er nogal wat van, is de muziek van Nick Saloman dromerig en bezwerend, maar het is ook muziek vol dynamiek. New River Head viel mij in eerste instantie op door het gitaarspel, maar ook het heerlijk zeurende orgelspel, de hypnotiserende ritmesectie en de vaak wat lome vocalen dragen bij aan het effect dat de muziek van The Bevis Frond op mij heeft.
Het gitaarspel is soms ingetogen en psychedelisch, maar kan ook flink uitpakken. Zeker wanneer wordt gekozen voor rauwere riffs roept de muziek van The Bevis Frond associaties op met het gitaarwerk van Jimi Hendrix, maar zeker bij herhaalde beluistering hoor ik ook veel van het gitaarspel op de platen van een band als Dinosaur Jr. (en dus van gitaarheld J. Mascis).
Bij herhaalde beluistering hoor ik sowieso meer invloeden uit de vroege jaren 90 opduiken (bijvoorbeeld ook van de geweldige band Buffalo Tom), al blijft The Bevis Frond ook altijd met één been stevig in de late jaren 60 staan.
Nick Salomon trekt op de ruim 80 minuten die de originele versie van New River Head duurt van alles uit de kast en maakt muziek die niet in een hokje is te duwen. Ook de bonustracks zijn overigens de moeite waard.
Invloeden uit de psychedelica en rock zijn al benoemd, maar op New River Head kom je ook volop invloeden uit de folk en de new wave tegen en duiken bovendien af en toe invloeden uit de progrock op. Het knappe is dat de muziek van The Bevis Frond misschien alle kanten op schiet, maar uiteindelijk toch een coherente plaat oplevert.
Het is een plaat die ik inmiddels heb omarmd als het uit de jaren 90 stammende broertje van de geweldige gitaarplaat van Car Seat Headrest. Dankzij een mooie serie reissues krijgt deze plaat een terechte herkansing en dat geldt ook voor een aantal andere platen van de band die zeer de moeite waard zijn. Voor mij een enorme ontdekking dit The Bevis Frond. Erwin Zijleman
Het zijn platen waarvan ik er tot voor kort niet één in de kast had staan, maar dankzij een serie reissues heb ik de muziek van Nick Saloman inmiddels op het netvlies en zeker ook het trommelvlies.
Ik heb inmiddels meerdere platen van The Bevis Frond hoog zitten, maar mijn onbetwiste favoriet is vooralsnog New River Head.
Deze uit 1991 stammende plaat laat muziek horen die een aantal decennia voor de jaren 90 lijkt gemaakt. The Bevis Frond laat zich op New River Head stevig beïnvloeden door de muziek van Jimi Hendrix, The Byrds, Captain Beefheart en zeker ook Pink Floyd in haar psychedelische jaren.
Zeker in de wat langere tracks, en daar telt dit album er nogal wat van, is de muziek van Nick Saloman dromerig en bezwerend, maar het is ook muziek vol dynamiek. New River Head viel mij in eerste instantie op door het gitaarspel, maar ook het heerlijk zeurende orgelspel, de hypnotiserende ritmesectie en de vaak wat lome vocalen dragen bij aan het effect dat de muziek van The Bevis Frond op mij heeft.
Het gitaarspel is soms ingetogen en psychedelisch, maar kan ook flink uitpakken. Zeker wanneer wordt gekozen voor rauwere riffs roept de muziek van The Bevis Frond associaties op met het gitaarwerk van Jimi Hendrix, maar zeker bij herhaalde beluistering hoor ik ook veel van het gitaarspel op de platen van een band als Dinosaur Jr. (en dus van gitaarheld J. Mascis).
Bij herhaalde beluistering hoor ik sowieso meer invloeden uit de vroege jaren 90 opduiken (bijvoorbeeld ook van de geweldige band Buffalo Tom), al blijft The Bevis Frond ook altijd met één been stevig in de late jaren 60 staan.
Nick Salomon trekt op de ruim 80 minuten die de originele versie van New River Head duurt van alles uit de kast en maakt muziek die niet in een hokje is te duwen. Ook de bonustracks zijn overigens de moeite waard.
Invloeden uit de psychedelica en rock zijn al benoemd, maar op New River Head kom je ook volop invloeden uit de folk en de new wave tegen en duiken bovendien af en toe invloeden uit de progrock op. Het knappe is dat de muziek van The Bevis Frond misschien alle kanten op schiet, maar uiteindelijk toch een coherente plaat oplevert.
Het is een plaat die ik inmiddels heb omarmd als het uit de jaren 90 stammende broertje van de geweldige gitaarplaat van Car Seat Headrest. Dankzij een mooie serie reissues krijgt deze plaat een terechte herkansing en dat geldt ook voor een aantal andere platen van de band die zeer de moeite waard zijn. Voor mij een enorme ontdekking dit The Bevis Frond. Erwin Zijleman
21 augustus 2016
Aaron Neville - Apache
Dat Aaron Neville een groot soulzanger is staat wat mij betreft niet ter discussie. Toch vallen zijn soloplaten me vaak tegen.
Deze soloplaten maakt de zanger uit New Orleans sinds het begin van de jaren 90, toen de samen met zijn broers geformeerde band The Neville Brothers op een wat lager pitje kwam te staan.
Waar de platen van The Neville Brothers in muzikaal opzicht geregeld flink wat indruk wisten te maken (Flyo On The Bayou uit 1981 en Yellow Moon uit 1989 zijn klassiekers), klonken de soloplaten van Aaron me vaak wat te glad en gezapig en dan is een fenomenale soulstem niet genoeg om een plaat te redden.
Ik had dan ook geen hoge verwachtingen van het recent verschenen Apache, maar op deze plaat valt alles eens de goede kant op.
Aaron Neville koos in het verleden vaak voor het vertolken van songs van anderen, maar de inmiddels 75 jaar oude zanger kiest op Apache voor songs van eigen hand (in een aantal gevallen bijgestaan door producers Eric Krasno en Dave Gutter).
Deze producers hebben Apache voorzien van een heerlijk traditioneel aandoend soulgeluid. Het is een soulgeluid dat zo lijkt weggelopen uit de jaren 60 en 70, maar met name in de ritmes hoor ik ook wel wat van de avontuurlijke muziek van The Neville Brothers.
In muzikaal opzicht is het smullen geblazen. Het volle soulgeluid met flink wat blazers klinkt als een klok en voert de temperatuur flink op. Het is bovendien een geluid dat perfect past bij de bijzondere stem van Aaron Neville. Het inspireert de soulzanger op leeftijd tot geweldige vocalen.
Aaron Neville kan al decennia mee met de beste soulzangers, maar de Amerikaan heeft ook een uniek geluid. De hoge en emotievolle zang van Aaron Neville is op Apache uiterst trefzeker en tilt alle songs op de plaat naar een hoger plan.
En zo is Apache niet alleen een heerlijke soulplaat voor broeierige zomeravonden, maar is het ook een indrukwekkend statement van een soulzanger die door velen al lang was afgeschreven. Er zijn momenteel volop jonge soulzangers, maar in vocaal opzicht is Aaron Neville ze allemaal de baas. Bovendien geloof ik ieder woord dat Aaron Neville zingt en ook dat is op de meeste soulplaten van het moment wel anders. Verrassend goede en uiteindelijk bijzonder indrukwekkende plaat van deze ouwe rot. Erwin Zijleman
Deze soloplaten maakt de zanger uit New Orleans sinds het begin van de jaren 90, toen de samen met zijn broers geformeerde band The Neville Brothers op een wat lager pitje kwam te staan.
Waar de platen van The Neville Brothers in muzikaal opzicht geregeld flink wat indruk wisten te maken (Flyo On The Bayou uit 1981 en Yellow Moon uit 1989 zijn klassiekers), klonken de soloplaten van Aaron me vaak wat te glad en gezapig en dan is een fenomenale soulstem niet genoeg om een plaat te redden.
Ik had dan ook geen hoge verwachtingen van het recent verschenen Apache, maar op deze plaat valt alles eens de goede kant op.
Aaron Neville koos in het verleden vaak voor het vertolken van songs van anderen, maar de inmiddels 75 jaar oude zanger kiest op Apache voor songs van eigen hand (in een aantal gevallen bijgestaan door producers Eric Krasno en Dave Gutter).
Deze producers hebben Apache voorzien van een heerlijk traditioneel aandoend soulgeluid. Het is een soulgeluid dat zo lijkt weggelopen uit de jaren 60 en 70, maar met name in de ritmes hoor ik ook wel wat van de avontuurlijke muziek van The Neville Brothers.
In muzikaal opzicht is het smullen geblazen. Het volle soulgeluid met flink wat blazers klinkt als een klok en voert de temperatuur flink op. Het is bovendien een geluid dat perfect past bij de bijzondere stem van Aaron Neville. Het inspireert de soulzanger op leeftijd tot geweldige vocalen.
Aaron Neville kan al decennia mee met de beste soulzangers, maar de Amerikaan heeft ook een uniek geluid. De hoge en emotievolle zang van Aaron Neville is op Apache uiterst trefzeker en tilt alle songs op de plaat naar een hoger plan.
En zo is Apache niet alleen een heerlijke soulplaat voor broeierige zomeravonden, maar is het ook een indrukwekkend statement van een soulzanger die door velen al lang was afgeschreven. Er zijn momenteel volop jonge soulzangers, maar in vocaal opzicht is Aaron Neville ze allemaal de baas. Bovendien geloof ik ieder woord dat Aaron Neville zingt en ook dat is op de meeste soulplaten van het moment wel anders. Verrassend goede en uiteindelijk bijzonder indrukwekkende plaat van deze ouwe rot. Erwin Zijleman
20 augustus 2016
Lisa Hannigan - At Swim
Het is al weer bijna 15 jaar geleden dat de Britse singer-songwriter Lisa Hannigan een onuitwisbare indruk maakte aan de zijde van Damien Rice.
Haar prachtige achtergrondvocalen schreeuwden werkelijk om een solocarrière en die kwam er uiteindelijk in 2008.
Na Sea Sew uit 2008 en Passenger uit 2011 is het deze week verschenen At Swim de derde soloplaat van Lisa Hannigan en, laat ik maar met de deur in huis vallen, het is met afstand haar beste plaat tot dusver.
Op Sea Sew en Passenger viel weinig toch niets aan te merken, maar bij beide platen had ik, zeker achteraf, het idee en gevoel dat Lisa Hannigan beter zou moeten kunnen. Dat dit zo is laat de Britse op indrukwekkende wijze horen op At Swim.
At Swim werd geproduceerd door The National voorman Aaron Dessner. Dessner heeft de derde plaat van Lisa Hannigan voorzien van een op het eerste gehoor behoorlijk ingetogen productie, maar het is een productie die uiteindelijk flink bijdraagt aan de schoonheid van At Swim en van de eerste tot en met de laatste noot trefzeker is.
De ingetogen maar ook veelkleurige instrumentatie voorziet de plaat van een rijk maar stemmig kleurenpalet en dompelt de vocalen van Lisa Hannigan onder in een bad van melancholie. Het is een bad waarin de prachtige stem van de Britse singer-songwriter uitstekend gedijt.
Waar Lisa Hannigan op haar vorige twee platen de urgentie geregeld uit het oog verloor, is At Swim zo’n plaat die vastgrijpt en niet meer los laat. Zeker bij beluistering met de koptelefoon hoor je goed hoe mooi de akoestische instrumentatie voortkabbelt maar ook verrast met prachtige accenten van onder andere piano en strijker. Je hoort verder vooral hoe mooi Lisa Hannigan zingt.
De vocalen op At Swim zijn vaak fluisterzacht, maar het zijn ook vocalen die betoveren en bezweren. Lisa Hannigan kan je op At Swim raken met directe en emotievolle folksongs die soms een bijna pastoraal karakter hebben, maar kan ook heerlijk wegzweven als een Scandinavische ijsprinses.
At Swim is een plaat die je onmiddellijk wilt koesteren, maar de ware pracht van de derde plaat van Lisa Hannigan komt pas naar boven als je de songs op de plaat meerdere keren hebt gehoord. Sinds die eerste noten op het debuut van Damien Rice koester ik het talent van Lisa Hannigan, maar op At Swim laat ze pas horen hoe goed ze echt is. Indrukwekkende plaat. Erwin Zijleman
Haar prachtige achtergrondvocalen schreeuwden werkelijk om een solocarrière en die kwam er uiteindelijk in 2008.
Na Sea Sew uit 2008 en Passenger uit 2011 is het deze week verschenen At Swim de derde soloplaat van Lisa Hannigan en, laat ik maar met de deur in huis vallen, het is met afstand haar beste plaat tot dusver.
Op Sea Sew en Passenger viel weinig toch niets aan te merken, maar bij beide platen had ik, zeker achteraf, het idee en gevoel dat Lisa Hannigan beter zou moeten kunnen. Dat dit zo is laat de Britse op indrukwekkende wijze horen op At Swim.
At Swim werd geproduceerd door The National voorman Aaron Dessner. Dessner heeft de derde plaat van Lisa Hannigan voorzien van een op het eerste gehoor behoorlijk ingetogen productie, maar het is een productie die uiteindelijk flink bijdraagt aan de schoonheid van At Swim en van de eerste tot en met de laatste noot trefzeker is.
De ingetogen maar ook veelkleurige instrumentatie voorziet de plaat van een rijk maar stemmig kleurenpalet en dompelt de vocalen van Lisa Hannigan onder in een bad van melancholie. Het is een bad waarin de prachtige stem van de Britse singer-songwriter uitstekend gedijt.
Waar Lisa Hannigan op haar vorige twee platen de urgentie geregeld uit het oog verloor, is At Swim zo’n plaat die vastgrijpt en niet meer los laat. Zeker bij beluistering met de koptelefoon hoor je goed hoe mooi de akoestische instrumentatie voortkabbelt maar ook verrast met prachtige accenten van onder andere piano en strijker. Je hoort verder vooral hoe mooi Lisa Hannigan zingt.
De vocalen op At Swim zijn vaak fluisterzacht, maar het zijn ook vocalen die betoveren en bezweren. Lisa Hannigan kan je op At Swim raken met directe en emotievolle folksongs die soms een bijna pastoraal karakter hebben, maar kan ook heerlijk wegzweven als een Scandinavische ijsprinses.
At Swim is een plaat die je onmiddellijk wilt koesteren, maar de ware pracht van de derde plaat van Lisa Hannigan komt pas naar boven als je de songs op de plaat meerdere keren hebt gehoord. Sinds die eerste noten op het debuut van Damien Rice koester ik het talent van Lisa Hannigan, maar op At Swim laat ze pas horen hoe goed ze echt is. Indrukwekkende plaat. Erwin Zijleman
19 augustus 2016
Dinosaur Jr. - Give A Glimpse Of What Yer Not
Het is niet veel bands gegeven om na een afwezigheid van ruim 10 jaar terug te keren op het allerhoogste niveau.
Dinosaur Jr. deed het in 2007 met het sterke Beyond en weet het hoge niveau van de comeback plaat sindsdien overtuigend vast te houden.
Na Beyond (2007), Farm (2009) en I Bet On Sky (2012), is het onlangs verschenen Give A Glimpse Of What Yer Not al weer de vierde plaat uit het tweede leven van de band en het is wat mij betreft weer een hele goede.
J Mascis, Lou Barlow en Murph hebben inmiddels een uit duizenden herkenbaar geluid, waardoor Give A Glimpse Of What Yer Not misschien geen hele verrassende plaat is, maar wat valt er weer veel te genieten.
Dinosaur Jr. heeft nog altijd het patent op gruizige maar ook heerlijk melodieuze rocksongs en waar de band op haar vorige plaat nieuwe wegen insloeg, wordt op Give A Glimpse Of What Yer Not weer het vertrouwde recept gebruikt. Het is een recept waar ik persoonlijk geen genoeg van kan krijgen.
Ook op haar nieuwe plaat vertrouwt Dinosaur Jr. weer voor een belangrijk deel op het onweerstaanbare gitaarwerk van J Masics, die dit keer overigens ook vrijwel alle songs schreef. Mascis kan prachtig rauw en ondersteunend spelen, maar is gelukkig ook nog steeds niet vies van heerlijk zweverige gitaarsolo’s, die meer dan eens doen denken aan die van Neil Young in zijn jaren met Crazy Horse.
Ik ben altijd wel gecharmeerd van de songs van Lou Barlow en ook de twee songs van zijn hand op deze plaat zijn uitstekend, maar ook J Masics is het schrijven van geweldige songs nog lang niet verleerd, waardoor de plaat de volledige speelduur blijft boeien en vermaken.
Hier en daar wordt Dinosaur Jr. een gebrek aan vernieuwing of urgentie verweten, maar zo lang het Amerikaanse trio blijft strooien met onweerstaanbare songs vol memorabele riffs, dromerige vocalen, betoverende gitaarsolo’s en melodieën die je bij blijven, laat ik geen plaat van de band liggen.
Versie 2.0 van Dinosaur Jr. timmert inmiddels al weer bijna tien jaar aan de weg en is een stuk minder wisselvallig dan versie 1.0. Give A Glimpse Of What Yer Not is de vierde topplaat op rij en het is ook dit keer een plaat die niet onder doet voor klassiekers als You're Living All Over Me (1987), Bug (1988) en Green Mind (1991). Topband. Erwin Zijleman
Dinosaur Jr. deed het in 2007 met het sterke Beyond en weet het hoge niveau van de comeback plaat sindsdien overtuigend vast te houden.
Na Beyond (2007), Farm (2009) en I Bet On Sky (2012), is het onlangs verschenen Give A Glimpse Of What Yer Not al weer de vierde plaat uit het tweede leven van de band en het is wat mij betreft weer een hele goede.
J Mascis, Lou Barlow en Murph hebben inmiddels een uit duizenden herkenbaar geluid, waardoor Give A Glimpse Of What Yer Not misschien geen hele verrassende plaat is, maar wat valt er weer veel te genieten.
Dinosaur Jr. heeft nog altijd het patent op gruizige maar ook heerlijk melodieuze rocksongs en waar de band op haar vorige plaat nieuwe wegen insloeg, wordt op Give A Glimpse Of What Yer Not weer het vertrouwde recept gebruikt. Het is een recept waar ik persoonlijk geen genoeg van kan krijgen.
Ook op haar nieuwe plaat vertrouwt Dinosaur Jr. weer voor een belangrijk deel op het onweerstaanbare gitaarwerk van J Masics, die dit keer overigens ook vrijwel alle songs schreef. Mascis kan prachtig rauw en ondersteunend spelen, maar is gelukkig ook nog steeds niet vies van heerlijk zweverige gitaarsolo’s, die meer dan eens doen denken aan die van Neil Young in zijn jaren met Crazy Horse.
Ik ben altijd wel gecharmeerd van de songs van Lou Barlow en ook de twee songs van zijn hand op deze plaat zijn uitstekend, maar ook J Masics is het schrijven van geweldige songs nog lang niet verleerd, waardoor de plaat de volledige speelduur blijft boeien en vermaken.
Hier en daar wordt Dinosaur Jr. een gebrek aan vernieuwing of urgentie verweten, maar zo lang het Amerikaanse trio blijft strooien met onweerstaanbare songs vol memorabele riffs, dromerige vocalen, betoverende gitaarsolo’s en melodieën die je bij blijven, laat ik geen plaat van de band liggen.
Versie 2.0 van Dinosaur Jr. timmert inmiddels al weer bijna tien jaar aan de weg en is een stuk minder wisselvallig dan versie 1.0. Give A Glimpse Of What Yer Not is de vierde topplaat op rij en het is ook dit keer een plaat die niet onder doet voor klassiekers als You're Living All Over Me (1987), Bug (1988) en Green Mind (1991). Topband. Erwin Zijleman
18 augustus 2016
Queen Of The Meadow - Aligned With Juniper
Je hebt platen die direct op de dag van de release de aandacht opeisen door naam of faam of door vooruitgesnelde roem. Je hebt ook platen die maar geduldig op de stapel blijven liggen en daar uiteindelijk alleen door toeval of door een klein zetje van af komen.
Aligned With Juniper van Queen Of The Meadow had een klein zetje nodig, maar vervolgens was er niet veel voor nodig om genadeloos te vallen voor deze plaat.
Queen Of The Meadow is het debuut van een Frans duo dat bestaat uit Helen Ferguson en Julian Pras. Helen Ferguson (nu halverwege de dertig) begon pas zeven jaar geleden met het bespelen van de gitaar en Julian Pras was destijds haar leraar. De twee gaan inmiddels samen door het leven en maken vanuit Bordeaux muziek.
Op Aligned With Juniper verrast het tweetal met buitengewoon charmante popliedjes. Het zijn popliedjes die de sfeer van het verleden ademen. De muziek van Queen Of The Meadow doet denken aan de Britse en Amerikaanse folk uit de jaren 60 en 70, maar Helen Ferguson en Julian Pras doen veel meer dan het reproduceren van muziek uit een ver verleden.
De popliedjes van Queen Of The Meadow zijn opvallend rijk georkestreerd. Akoestische gitaren vormen de basis van het geluid van het Franse duo, maar dit geluid wordt verder ingekleurd met flink wat andere instrumenten. Toch maakt de instrumentatie op Aligned With Juniper een betrekkelijk sobere indruk, waardoor de songs van het Franse tweetal iets intiems krijgen.
Het debuut van Queen Of The Meadow is voorzien van een opvallend geluid dat folky en psychedelisch aan doet, maar ook doet denken aan de indie-pop van een band als Belle & Sebastian. De akoestische gitaren en de verleidelijke stem van Helen Ferguson staan vooraan in de mix, want niet alleen zorgt voor intimiteit, maar ook voor zonnestralen. Het zijn op het eerste gehoor relatief eenvoudige popliedjes die Queen Of The Meadow maakt, maar de songs van Helen Ferguson en Julian Pras winnen snel aan kracht.
Zeker zolang de zon schijnt is het debuut van het duo uit Bordeaux een vrijwel onweerstaanbare metgezel, maar ik ga er inmiddels van uit dat Aligned With Juniper veel langer mee gaat dan het mooie weer. Deze plaat is vast door veel meer mensen over het hoofd gezien, maar verdient echt alle aandacht. Erwin Zijleman
Aligned With Juniper van Queen Of The Meadow ligt niet in de winkel maar kan worden besteld via de bandcamp pagina van het Nederlandse label van de band: https://tinyroomrecords.bandcamp.com/album/aligned-with-juniper. Hier is ook een digitale versie te vinden. Je mag zelf de prijs bepalen voor deze versie.
Aligned With Juniper van Queen Of The Meadow had een klein zetje nodig, maar vervolgens was er niet veel voor nodig om genadeloos te vallen voor deze plaat.
Queen Of The Meadow is het debuut van een Frans duo dat bestaat uit Helen Ferguson en Julian Pras. Helen Ferguson (nu halverwege de dertig) begon pas zeven jaar geleden met het bespelen van de gitaar en Julian Pras was destijds haar leraar. De twee gaan inmiddels samen door het leven en maken vanuit Bordeaux muziek.
Op Aligned With Juniper verrast het tweetal met buitengewoon charmante popliedjes. Het zijn popliedjes die de sfeer van het verleden ademen. De muziek van Queen Of The Meadow doet denken aan de Britse en Amerikaanse folk uit de jaren 60 en 70, maar Helen Ferguson en Julian Pras doen veel meer dan het reproduceren van muziek uit een ver verleden.
De popliedjes van Queen Of The Meadow zijn opvallend rijk georkestreerd. Akoestische gitaren vormen de basis van het geluid van het Franse duo, maar dit geluid wordt verder ingekleurd met flink wat andere instrumenten. Toch maakt de instrumentatie op Aligned With Juniper een betrekkelijk sobere indruk, waardoor de songs van het Franse tweetal iets intiems krijgen.
Het debuut van Queen Of The Meadow is voorzien van een opvallend geluid dat folky en psychedelisch aan doet, maar ook doet denken aan de indie-pop van een band als Belle & Sebastian. De akoestische gitaren en de verleidelijke stem van Helen Ferguson staan vooraan in de mix, want niet alleen zorgt voor intimiteit, maar ook voor zonnestralen. Het zijn op het eerste gehoor relatief eenvoudige popliedjes die Queen Of The Meadow maakt, maar de songs van Helen Ferguson en Julian Pras winnen snel aan kracht.
Zeker zolang de zon schijnt is het debuut van het duo uit Bordeaux een vrijwel onweerstaanbare metgezel, maar ik ga er inmiddels van uit dat Aligned With Juniper veel langer mee gaat dan het mooie weer. Deze plaat is vast door veel meer mensen over het hoofd gezien, maar verdient echt alle aandacht. Erwin Zijleman
Aligned With Juniper van Queen Of The Meadow ligt niet in de winkel maar kan worden besteld via de bandcamp pagina van het Nederlandse label van de band: https://tinyroomrecords.bandcamp.com/album/aligned-with-juniper. Hier is ook een digitale versie te vinden. Je mag zelf de prijs bepalen voor deze versie.
Best of 2016 ... so far: 1, David Bowie - Blackstar
Over deze plaat is al meer dan genoeg gezegd. Het was een klassieker toen ik de plaat voor het eerste beluisterde in december, het was een klassieker toen de plaat begin januari verscheen en het was een klassieker toen de maker twee dagen na de release overleed. Dat laatste geeft de plaat absoluut extra lading, maar ook zonder deze lading was Blackstar met gemak de beste plaat van 2016 geworden.
David Bowie maakte zijn beste platen tussen 1970 en 1980. Sindsdien verrast hij nog wel eens een enkele keer met een aardige plaat, maar meer dan voetnoten bij zijn memorabele platen uit de jaren 70 zijn het wat mij betreft niet.
In 2004 kreeg David Bowie te maken met serieuze gezondheidsproblemen en verdween hij vrijwel volledig uit beeld. Twee jaar geleden keerde hij gelukkig terug met het verrassend sterke en door oudgediende Tony Visconti geproduceerde The Next Day, dat vooral herinneringen opriep aan zijn werk uit de jaren 70.
Ook het deze week verschenen Blackstar herinnert meer dan eens aan de unieke platen die David Bowie decennia geleden afleverde, maar Blackstar zet vooral een paar flinke stappen vooruit.
Dat hoor je direct in de bijna 10 minuten durende titeltrack waarmee de plaat opent. De track begint met bijna pastorale vocalen, die worden omgeven door subtiel ingezette elektronica en de bijzondere ritmes die voor het eerst opdoken op Outside (1995) en Earthling (1997).
Blackstar is wederom geproduceerd door Tony Visconti, maar Bowie koos ook dit keer voor nieuwe muzikanten, onder wie James Murphy (LCD Soundsystem) en enkele muzikanten met een achtergrond in de free jazz. Dat laatste hoor je goed in het middenstuk van de openingstrack waarin woeste saxofoonuithalen, atmosferische elektronische klanken en onnavolgbare ritmes het geluid bepalen.
De titeltrack eindigt vervolgens met een aantal minuten die voor een belangrijk deel zo lijken weggelopen uit de jaren 70 en het hele echt memorabele decennium van Bowie samenvatten, al worden er ook wel wat moderne accenten gelegd.
Blackstar is na de openingstrack 10 minuten onderweg en op dat moment is al duidelijk dat Bowie eindelijk weer eens een plaat heeft afgeleverd met de magie van de klassiekers die hij heel lang geleden maakte.
Ook in de tracks die volgen overheersen subtiele elektronica, af en toe stevige gitaaruithalen, bijzondere en soms onnavolgbare ritmes, geweldig en bij vlagen heerlijk ontsporend saxofoonwerk, de werkelijk geweldige zang van David Bowie, volop momenten die herinneren aan zijn beste werk en nog meer momenten vol avontuur die je doen smeken om meer. Waar The Next Day een aardige plaat was, horen we op Black Star eindelijk weer eens de man die de popmuziek transformeerde.
Bowie kiest nergens voor de makkelijkste weg, maar toch overtuigen de complexe tracks op Blackstar redelijk makkelijk. Op Blackstar wordt volop geëxperimenteerd, maar de songs op de plaat hebben een kop en een staart en combineren redelijk conventionele songstructuren met een fascinerend muzikaal landschap en vocalen die niet heel veel onderdoen voor die uit Bowie's beste jaren.
Wanneer het experiment achterwege blijft waan je je meer dan eens in de jaren 70, maar wanneer de ritmes ontsporen of de saxofoon aanzwelt, weet je dat het echt 2016 is. Bowie haakt aan bij zijn oude werk, maar zet ook nieuwe stappen. Dat is knap, zeker voor een muzikant die de 70 met rasse schreden nadert.
Wie een paar jaar geleden zou hebben voorspeld dat Bowie in 2016 een waar meesterwerk zou afleveren zou voor gek zijn verklaard, maar Bowie heeft dit meesterwerk echt gemaakt. Blackstar is de naam. Wat een plaat. Erwin Zijleman
In 2004 kreeg David Bowie te maken met serieuze gezondheidsproblemen en verdween hij vrijwel volledig uit beeld. Twee jaar geleden keerde hij gelukkig terug met het verrassend sterke en door oudgediende Tony Visconti geproduceerde The Next Day, dat vooral herinneringen opriep aan zijn werk uit de jaren 70.
Ook het deze week verschenen Blackstar herinnert meer dan eens aan de unieke platen die David Bowie decennia geleden afleverde, maar Blackstar zet vooral een paar flinke stappen vooruit.
Dat hoor je direct in de bijna 10 minuten durende titeltrack waarmee de plaat opent. De track begint met bijna pastorale vocalen, die worden omgeven door subtiel ingezette elektronica en de bijzondere ritmes die voor het eerst opdoken op Outside (1995) en Earthling (1997).
Blackstar is wederom geproduceerd door Tony Visconti, maar Bowie koos ook dit keer voor nieuwe muzikanten, onder wie James Murphy (LCD Soundsystem) en enkele muzikanten met een achtergrond in de free jazz. Dat laatste hoor je goed in het middenstuk van de openingstrack waarin woeste saxofoonuithalen, atmosferische elektronische klanken en onnavolgbare ritmes het geluid bepalen.
De titeltrack eindigt vervolgens met een aantal minuten die voor een belangrijk deel zo lijken weggelopen uit de jaren 70 en het hele echt memorabele decennium van Bowie samenvatten, al worden er ook wel wat moderne accenten gelegd.
Blackstar is na de openingstrack 10 minuten onderweg en op dat moment is al duidelijk dat Bowie eindelijk weer eens een plaat heeft afgeleverd met de magie van de klassiekers die hij heel lang geleden maakte.
Ook in de tracks die volgen overheersen subtiele elektronica, af en toe stevige gitaaruithalen, bijzondere en soms onnavolgbare ritmes, geweldig en bij vlagen heerlijk ontsporend saxofoonwerk, de werkelijk geweldige zang van David Bowie, volop momenten die herinneren aan zijn beste werk en nog meer momenten vol avontuur die je doen smeken om meer. Waar The Next Day een aardige plaat was, horen we op Black Star eindelijk weer eens de man die de popmuziek transformeerde.
Bowie kiest nergens voor de makkelijkste weg, maar toch overtuigen de complexe tracks op Blackstar redelijk makkelijk. Op Blackstar wordt volop geëxperimenteerd, maar de songs op de plaat hebben een kop en een staart en combineren redelijk conventionele songstructuren met een fascinerend muzikaal landschap en vocalen die niet heel veel onderdoen voor die uit Bowie's beste jaren.
Wanneer het experiment achterwege blijft waan je je meer dan eens in de jaren 70, maar wanneer de ritmes ontsporen of de saxofoon aanzwelt, weet je dat het echt 2016 is. Bowie haakt aan bij zijn oude werk, maar zet ook nieuwe stappen. Dat is knap, zeker voor een muzikant die de 70 met rasse schreden nadert.
Wie een paar jaar geleden zou hebben voorspeld dat Bowie in 2016 een waar meesterwerk zou afleveren zou voor gek zijn verklaard, maar Bowie heeft dit meesterwerk echt gemaakt. Blackstar is de naam. Wat een plaat. Erwin Zijleman
Abonneren op:
Posts (Atom)