Steven van Zandt AKA Little Steven maakte deel uit van de band (Steel Mill) waarmee Bruce Springsteen aan het eind van de jaren 60 net niet doorbrak naar een groot publiek en speelt inmiddels ook al enkele decennia (met enkele onderbrekingen) in Springsteen’s E Street Band.
In de jaren 80 maakte Steven van Zandt samen met zijn band The Disciples Of Soul een aantal aardige platen, maar de afgelopen vijftien jaar was hij buiten de E Street Band vooral te zien als acteur in de succesvolle serie The Sopranos.
Vorig jaar stond de Amerikaan met Springsteen op het podium tijdens diens zo succesvolle The River tour, maar Steven van Zandt vond ook eindelijk weer eens tijd voor het maken van zijn eigen muziek.
Het onder de naam Little Steven uitgebrachte Soulfire is een verrassend sterke plaat. Het is een plaat die Springsteen fans zeker aan zal spreken, al legt Little Steven net wat andere accenten dan The Boss.
Soulfire is voorzien van het grootse geluid dat ook The E Street Band typeert, maar waar Bruce Springsteen uiteindelijk kiest voor de rock, kiest Little Steven voor de blues, soul, rhythm & blues en rock ’n roll (en een beetje doo wop).
Little Steven heeft zijn eerste soloplaat in heel veel jaren voorzien van een groots, meeslepend en moddervet geluid vol blazers en uiteraard spetterend gitaarwerk. Little Steven is hiernaast nog altijd voorzien van een lekker soulvol stemgeluid, dat hij op Soulfire meer dan eens laat ondersteunen door flink wat achtergrondzangeressen.
Door het volle geluid, de heerlijke blazers en de invloeden uit de soul, is Soulfire een warmbloedige plaat, die alleen maar goed kan zijn voor een glimlach. Little Steven had bij het opnemen van de plaat een eindeloze tour achter de rug, maar daar is niets van te merken op Soulfire. De nieuwe plaat van Little Steven is een plaat waar de energie en het plezier van af spatten.
Het is zo’n plaat waarvan je onmiddellijk heel vrolijk van wordt, maar waar ik bang was dat het enthousiasme na een paar luisterbeurten wat af zou vlakken, wordt Soulfire alleen maar leuker en beter.
Little Steven weet precies hoe het feestje van de E Street band klinkt en doet dat solo nog eens over. De Amerikaan legt hierbij vaak andere accenten dan zijn broodheer, waardoor Soulfire absoluut bestaansrecht heeft. Dat is deels de verdienste van de fantastische blazers op de plaat en de geweldige achtergrondzangeressen, maar het zijn uiteindelijk toch de soulvolle strot van Steven van Zandt en zijn spetterende gitaarspel die van Soulfire zo’n goede plaat maken.
Iedereen die denkt dat Little Steven het best tot zijn recht komt naast of achter Springsteen moet hier echt eens naar luisteren. Soulfire van Little Steven is een plaat die passie en plezier ademt, maar uiteindelijk ademt de nieuwe plaat van de Amerikaan vooral pure klasse. Erwin Zijleman
31 mei 2017
30 mei 2017
Paradisia - Sound Of Freedom
Paradisia is een Brits trio dat bestaat uit Sophie-Rose, Kristy en Anna. De eerste twee zijn gezegend met gouden keeltjes, terwijl de derde prachtig harp speelt.
Op hun debuut Sound Of Freedom combineren Sophie-Rose, Kristy en Anna de gouden keeltjes en de sprookjesachtige harp met een hier en daar lekker vol klinkend geluid met vooral invloeden uit de folk en de pop.
Van deze invloeden is de pop, zeker in de eerste tracks, belangrijker dan de folk, waardoor het debuut van Paradisia niet direct een plaat is voor liefhebbers van traditionele rootsmuziek.
Liefhebbers van mooi verzorgde popliedjes vinden op het debuut van Paradisia echter veel van hun gading. In de meest ingetogen momenten zingen Sophie-Rose en Kristy soms vrijwel a capella en zorgt de harp van Anna voor een sprookjesachtige sfeer.
Sound Of Freedom bevat echter voornamelijk wat voller ingekleurde songs. In deze songs klinkt het geluid van Paradisia zowel organisch als elektronisch en altijd staan de prachtige stemmen centraal. Het zijn stemmen die individueel prachtig klinken, maar wanneer Sophie-Rose en Kristy tweestemmig zingen verandert schoonheid in magie.
De criticus zal beweren dat het Britse drietal wel erg netjes binnen de lijntjes van de folkpop kleurt. Dat is wat mij betreft slechts ten dele het geval. Paradisia heeft absoluut een zwak voor lekker in het gehoor liggende of zelfs hitgevoelige popliedjes, maar het drietal probeert ook steeds bijzondere accenten te leggen, waardoor het in Berlijn opgenomen Sound Of Freedom wat mij betreft een interessante plaat is, die flink wat raakvlakken heeft met het door mij gekoesterde debuut van HAIM.
Paradisia heeft zich absoluut laten beïnvloeden door de r&b uit de jaren 90 en door het vocale vuurwerk van Wilson Phillips en The Corrs uit dezelfde periode, maar ook invloeden van een band als Prefab Sprout zijn goed hoorbaar, zeker wanneer Paradisia in muzikaal opzicht het avontuur opzoekt, wat het overigens op de tweede helft van de plaat steeds vaker doet.
Paradisia vertrouwt uiteraard zwaar op de twee prachtige stemmen die het in huis heeft, maar is er toch in geslaagd om een gevarieerde plaat af te leveren. Wanneer de band op de tweede helft van de plaat begint aan een vertolking van Springsteen’s Dancing In The Dark dreigt het drietal ten onder te gaan aan overmoed, maar uiteindelijk vind ik de rond harp, piano en stemmen opgebouwde cover geslaagd en dat zal ik niet vaak zeggen wanneer anderen zich wagen aan de songs van The Boss.
Omdat ik zelf niet vies ben van mooi verzorgde pop heeft Sound Of Freedom van Paradisia mij, vooral vanwege de bijzonder mooie stemmen, heel makkelijk overtuigt. Een ieder die wat meer moeite heeft met de verzorgde pop die Paradisia maakt kan het debuut van het drietal altijd nog omarmen als een ‘guilty pleasure’, want dat het drietal een steuntje in de rug verdient staat wat mij betreft niet ter discussie. Erwin Zijleman
Op hun debuut Sound Of Freedom combineren Sophie-Rose, Kristy en Anna de gouden keeltjes en de sprookjesachtige harp met een hier en daar lekker vol klinkend geluid met vooral invloeden uit de folk en de pop.
Van deze invloeden is de pop, zeker in de eerste tracks, belangrijker dan de folk, waardoor het debuut van Paradisia niet direct een plaat is voor liefhebbers van traditionele rootsmuziek.
Liefhebbers van mooi verzorgde popliedjes vinden op het debuut van Paradisia echter veel van hun gading. In de meest ingetogen momenten zingen Sophie-Rose en Kristy soms vrijwel a capella en zorgt de harp van Anna voor een sprookjesachtige sfeer.
Sound Of Freedom bevat echter voornamelijk wat voller ingekleurde songs. In deze songs klinkt het geluid van Paradisia zowel organisch als elektronisch en altijd staan de prachtige stemmen centraal. Het zijn stemmen die individueel prachtig klinken, maar wanneer Sophie-Rose en Kristy tweestemmig zingen verandert schoonheid in magie.
De criticus zal beweren dat het Britse drietal wel erg netjes binnen de lijntjes van de folkpop kleurt. Dat is wat mij betreft slechts ten dele het geval. Paradisia heeft absoluut een zwak voor lekker in het gehoor liggende of zelfs hitgevoelige popliedjes, maar het drietal probeert ook steeds bijzondere accenten te leggen, waardoor het in Berlijn opgenomen Sound Of Freedom wat mij betreft een interessante plaat is, die flink wat raakvlakken heeft met het door mij gekoesterde debuut van HAIM.
Paradisia heeft zich absoluut laten beïnvloeden door de r&b uit de jaren 90 en door het vocale vuurwerk van Wilson Phillips en The Corrs uit dezelfde periode, maar ook invloeden van een band als Prefab Sprout zijn goed hoorbaar, zeker wanneer Paradisia in muzikaal opzicht het avontuur opzoekt, wat het overigens op de tweede helft van de plaat steeds vaker doet.
Paradisia vertrouwt uiteraard zwaar op de twee prachtige stemmen die het in huis heeft, maar is er toch in geslaagd om een gevarieerde plaat af te leveren. Wanneer de band op de tweede helft van de plaat begint aan een vertolking van Springsteen’s Dancing In The Dark dreigt het drietal ten onder te gaan aan overmoed, maar uiteindelijk vind ik de rond harp, piano en stemmen opgebouwde cover geslaagd en dat zal ik niet vaak zeggen wanneer anderen zich wagen aan de songs van The Boss.
Omdat ik zelf niet vies ben van mooi verzorgde pop heeft Sound Of Freedom van Paradisia mij, vooral vanwege de bijzonder mooie stemmen, heel makkelijk overtuigt. Een ieder die wat meer moeite heeft met de verzorgde pop die Paradisia maakt kan het debuut van het drietal altijd nog omarmen als een ‘guilty pleasure’, want dat het drietal een steuntje in de rug verdient staat wat mij betreft niet ter discussie. Erwin Zijleman
29 mei 2017
Kraftwerk - 3-D The Catalogue
Iedereen die er bij was bij de concertreeks in Paradiso, bij de Tour de France bonus in Utrecht of bij de recente concertreeks in Antwerpen, zal beamen dat het in muzikaal opzicht stond als een huis, maar dat er in visueel opzicht minstens evenveel was te genieten.
Om het allemaal nog eens opnieuw te beleven is er nu 3-D The Catalogue, dat in een aantal verschillende versies is verschenen.
Ik ben zelf nooit zo onder de indruk van concertregistraties op DVD of Blu-Ray, want een huiskamer wordt nu eenmaal nooit een concertzaal. Naar verluid heeft Kraftwerk echter iets moois gemaakt van de 3D registraties van haar concerten, zeker wanneer je kiest voor de luxe variant.
Zelf ga ik voor de muziek en ook hier valt er gelukkig veel te kiezen. Voor de echte fans is er een volledige set concertregistraties op acht cd’s of negen LP’s. Gezien mijn hervonden liefde voor vinyl en het prijskaartje van de volledige set LP’s (de 8 cd versie is overigens redelijk betaalbaar), heb ik gekozen voor de 2 LP versie, waarop je plat gezegd een “greatest hits” selectie te horen krijgt. De rest kan gelukkig ook nog bij streaming diensten als Spotify en Apple Music worden beluisterd.
Van Kraftwerk mag je verwachten dat het geweldig klinkt en dat doen de LP’s dan ook. Waar live nog wel wat details verloren gingen, hoor je nu iedere noot. Het klinkt allemaal zo glashelder dat je je af kunt vragen of je naar een live-registratie of naar bewerkte studio opnamen luistert, maar dat verschil is bij elektronische muziek als die van Kraftwerk nu eenmaal niet zo groot. Ik beluister 3-D The Catalogue dan ook vooral als een nog eens opgepoetste versie van het bijzondere oeuvre van Kraftwerk.
Hoewel het grootste deel van het oeuvre van de band uit Düsseldorf uit de jaren 70 en 80 stamt (alleen Tour de France is van latere datum) en dus inmiddels 30 tot 40 jaar oud is, klinkt Kraftwerk op 3-D The Catalogue nog steeds eigentijds of zelfs futuristisch. Vrijwel alle elektronische muziek van de laatste drie decennia borduurt op een of andere manier voort op het baanbrekende werk van Kraftwerk, wat de luistertrip van 3-D The Catalogue nog wat extra glans geeft.
Het is een luistertrip die uiteindelijk toch wel wat live-elementen prijs geeft. Verwacht geen uitzinnig publiek, maar zeker in de vocalen hoor je nog wel wat oneffenheden, terwijl Kraftwerk hier en daar toch ook nieuwe accenten toevoegt aan de originele versies. Het geeft de muziek van Kraftwerk een net wat menselijker karakter en persoonlijk vind ik dit alleen maar mooi.
Een ieder die zich, net als ik, laat verleiden door de compilatie zal altijd wat missen, zo komt mijn favoriete Kraftwerk plaat The Man Machine er op de 2 LP versie wat bekaaid af met slechts twee tracks, maar gelukkig is Spotify er ook nog.
De Nederlandse concerten liggen inmiddels al weer een tijd achter ons, maar dankzij 3-D The Catalogue ben ik toch weer even in de ban van de muziek van elektronica pioniers Kraftwerk. Erwin Zijleman
28 mei 2017
Justin Townes Earle - Kids In The Street
Kinderen van beroemde muzikanten zijn nog altijd niet te benijden.
Een belangrijk deel van de aandacht die ze trekken met hun muziek hebben ze te danken aan hun beroemde achternaam en vervolgens is de vergelijking met de muziek van hun vader of moeder natuurlijk onvermijdelijk.
Dit is helaas maar zelden een eerlijke vergelijking, want een vergelijking met het beste werk van hun ouders, meer dan eens algemeen geaccepteerde meesterwerken of klassiekers, kunnen de jonge telgen natuurlijk nooit aan.
Justin Townes Earle gaat waarschijnlijk nooit ontsnappen aan de vergelijking met zijn charismatische vader Steve en diens goede vriend Townes van Zandt (die Justin zijn middelste naam gaf) en dat is jammer.
De platen van Justin Townes Earle moet je niet vergelijken met het beste werk van zijn vader, maar objectief beschouwd heeft de jonge Earl telg inmiddels toch een respectabel stapeltje prima platen op zijn naam staan.
De vorige zes platen van Justin Townes Earle waren van een hoog en opvallend constant niveau en ook plaat nummer zeven is er weer een die zich makkelijk staande houdt in het rootsgeweld van het moment.
Ook op Kids In The Street maakt Justin Townes Earle weer lekker in het gehoor liggende, maar ook in artistiek opzicht interessante rootsmuziek. Zijn stem is natuurlijk nog niet zo gruizig en doorleefd als die van zijn vader, maar de stem van de jonge Earle heeft de afgelopen jaren flink aan kracht en vooral aan diepte gewonnen, waardoor hij nog steeds stappen zet.
Justin Townes Earle produceerde zijn laatste vier platen zelf, maar koos dit keer voor Mike Mogis. De keuze voor de muzikant uit de Omaha (Nebraska) scene (Bright Eyes, Monsters Of Folk) is een opvallende, maar het pakt fraai uit. Mike Mogis heeft Kids In The Street voorzien van een gevarieerd en gloedvol rootsgeluid met vooral invloeden uit de country, maar ook uitstapjes richting de Texaanse roots van vader Earle of richting de muzikale smeltkroes van New Orleans worden niet geschuwd.
In de wat meer uptempo tracks klinkt Justin Townes Earle zelfverzekerd, maar in de wat meer ingetogen tracks laat hij ook zijn kwetsbaarheid zien, wat van Kids In The Street een veelzijdige plaat maakt.
Ik heb de vorige zes platen van de singer-songwriter uit Nashville stuk voor stuk hoog zitten, maar Kids In The Street bevalt me nog net wat beter. Justin Townes Earle heeft de afgelopen jaren gewerkt aan een eigen geluid en dit komt op zijn nieuwe plaat uitstekend uit de verf. Het is een geluid dat aansluit bij het traditionele rootsgeluid uit de jonge jaren van zijn vader, maar Kids In The Street klinkt ook eigentijds.
Luisterend naar Kids In The Street wens ik keer op keer dat Justin Townes Earle voor zijn platen had gekozen voor een alter ego, want ook Kids In The Street laat weer zoveel meer horen dan slechts de zoon van de grote Steve Earle.
Een muzikant met zeven prima platen op zijn naam, moet echter ook beoordeeld kunnen worden zonder de molensteen van de klassiekers van zijn vader om zijn nek. Als ik dat doe kan ik alleen maar concluderen dat Justin Townes Earle een van de betere rootsplaten van het moment heeft gemaakt. Erwin Zijleman
Een belangrijk deel van de aandacht die ze trekken met hun muziek hebben ze te danken aan hun beroemde achternaam en vervolgens is de vergelijking met de muziek van hun vader of moeder natuurlijk onvermijdelijk.
Dit is helaas maar zelden een eerlijke vergelijking, want een vergelijking met het beste werk van hun ouders, meer dan eens algemeen geaccepteerde meesterwerken of klassiekers, kunnen de jonge telgen natuurlijk nooit aan.
Justin Townes Earle gaat waarschijnlijk nooit ontsnappen aan de vergelijking met zijn charismatische vader Steve en diens goede vriend Townes van Zandt (die Justin zijn middelste naam gaf) en dat is jammer.
De platen van Justin Townes Earle moet je niet vergelijken met het beste werk van zijn vader, maar objectief beschouwd heeft de jonge Earl telg inmiddels toch een respectabel stapeltje prima platen op zijn naam staan.
De vorige zes platen van Justin Townes Earle waren van een hoog en opvallend constant niveau en ook plaat nummer zeven is er weer een die zich makkelijk staande houdt in het rootsgeweld van het moment.
Ook op Kids In The Street maakt Justin Townes Earle weer lekker in het gehoor liggende, maar ook in artistiek opzicht interessante rootsmuziek. Zijn stem is natuurlijk nog niet zo gruizig en doorleefd als die van zijn vader, maar de stem van de jonge Earle heeft de afgelopen jaren flink aan kracht en vooral aan diepte gewonnen, waardoor hij nog steeds stappen zet.
Justin Townes Earle produceerde zijn laatste vier platen zelf, maar koos dit keer voor Mike Mogis. De keuze voor de muzikant uit de Omaha (Nebraska) scene (Bright Eyes, Monsters Of Folk) is een opvallende, maar het pakt fraai uit. Mike Mogis heeft Kids In The Street voorzien van een gevarieerd en gloedvol rootsgeluid met vooral invloeden uit de country, maar ook uitstapjes richting de Texaanse roots van vader Earle of richting de muzikale smeltkroes van New Orleans worden niet geschuwd.
In de wat meer uptempo tracks klinkt Justin Townes Earle zelfverzekerd, maar in de wat meer ingetogen tracks laat hij ook zijn kwetsbaarheid zien, wat van Kids In The Street een veelzijdige plaat maakt.
Ik heb de vorige zes platen van de singer-songwriter uit Nashville stuk voor stuk hoog zitten, maar Kids In The Street bevalt me nog net wat beter. Justin Townes Earle heeft de afgelopen jaren gewerkt aan een eigen geluid en dit komt op zijn nieuwe plaat uitstekend uit de verf. Het is een geluid dat aansluit bij het traditionele rootsgeluid uit de jonge jaren van zijn vader, maar Kids In The Street klinkt ook eigentijds.
Luisterend naar Kids In The Street wens ik keer op keer dat Justin Townes Earle voor zijn platen had gekozen voor een alter ego, want ook Kids In The Street laat weer zoveel meer horen dan slechts de zoon van de grote Steve Earle.
Een muzikant met zeven prima platen op zijn naam, moet echter ook beoordeeld kunnen worden zonder de molensteen van de klassiekers van zijn vader om zijn nek. Als ik dat doe kan ik alleen maar concluderen dat Justin Townes Earle een van de betere rootsplaten van het moment heeft gemaakt. Erwin Zijleman
27 mei 2017
Lila Downs - Salón, Lagrimas y Deseo
Al weer iets meer dan tien jaar geleden kwam ik voor het eerst in aanraking met de muziek van Lila Downs.
Hoewel ik zeker geen groot liefhebber of kenner ben van Mexicaanse muziek, vond ik zowel Una Sangre (One Blood) uit 2004 als La Cantina: "Entre Copa y Copa..." uit 2006 uitstekende platen en was ik op dat moment zeker van plan om Lila Downs te blijven volgen.
Dat heb ik vervolgens niet gedaan, maar toen ik deze week de nieuwe plaat van de Mexicaanse zangeres voorbij zag komen, was ik toch weer nieuwsgierig.
Lila Downs werd geboren in Mexico, groeide op in de Verenigde Staten, maar opereert nu al weer een tijdje vanuit Mexico Stad. Ook op haar nieuwe plaat Salón, Lagrimas y Deseo maakt Lila Downs weer traditionele Mexicaanse muziek, maar het is muziek die ook onze Westerse oren zeer moet kunnen bevallen.
Salón, Lagrimas y Deseo is voorzien van een redelijk ingetogen instrumentatie, waarin alleen de Mariachi trompetten en de strijkers flink mogen aanzwellen. Door deze trompetten klinkt de muziek van Lila Downs ontegenzeggelijk Mexicaans, al hoor ik ook wel overeenkomsten met de Portugese fado, zeker wanneer de instrumentatie sober wordt gehouden en alles draait om het imposante stemgeluid van Lila Downs.
Het is een stemgeluid dat kracht lijkt te ontlenen aan de zo herkenbare trompetten en af en toe wat steviger aangezette strijkers, maar Lila Downs imponeert ook wanneer vrijwel alles aan komt op haar stem.
De warme, krachtige en veelzijdige stem van de Mexicaanse zangeres voorziet Salón, Lagrimas y Deseo van veel passie en emotie, waardoor je de muziek van Lila Downs niet alleen maar moet opzetten als soundtrack voor een mooie zomerdag. Op zo’n mooie zomerdag komen de Mexicaanse klanken overigens wel beter tot hun recht dan op een grauwe Hollandse regendag.
Ik ben zoals gezegd geen groot liefhebber of kenner van Mexicaanse muziek, waardoor ik de muziek van Lila Downs niet kan vergelijken met die van haar soortgenoten. Gezien de waardering die Lila Downs de afgelopen jaren binnen en buiten Mexico heeft geoogst ga ik er echter van uit dat de Mexicaanse zangeres in eigen land behoort tot de top.
Ook buiten het land waarin ze is geboren moet Salón, Lagrimas y Deseo succesvol kunnen zijn, want ontoegankelijk is de nieuwe plaat van Lila Downs zeker niet. Salón, Lagrimas y Deseo neemt je mee op een mooie reis door een warmbloedig muzikaal landschap dat voor de meeste lezers van deze BLOG vreemd zal zijn, maar het ontdekken echt meer dan waard is. En vind je het toch net wat te traditioneel? Probeer dan de nieuwe Spaanstalige plaat van Shakira eens, want ook die is verrassend sterk (en niet te vergelijken met haar Engelstalige popplaten). Erwin Zijleman
Hoewel ik zeker geen groot liefhebber of kenner ben van Mexicaanse muziek, vond ik zowel Una Sangre (One Blood) uit 2004 als La Cantina: "Entre Copa y Copa..." uit 2006 uitstekende platen en was ik op dat moment zeker van plan om Lila Downs te blijven volgen.
Dat heb ik vervolgens niet gedaan, maar toen ik deze week de nieuwe plaat van de Mexicaanse zangeres voorbij zag komen, was ik toch weer nieuwsgierig.
Lila Downs werd geboren in Mexico, groeide op in de Verenigde Staten, maar opereert nu al weer een tijdje vanuit Mexico Stad. Ook op haar nieuwe plaat Salón, Lagrimas y Deseo maakt Lila Downs weer traditionele Mexicaanse muziek, maar het is muziek die ook onze Westerse oren zeer moet kunnen bevallen.
Salón, Lagrimas y Deseo is voorzien van een redelijk ingetogen instrumentatie, waarin alleen de Mariachi trompetten en de strijkers flink mogen aanzwellen. Door deze trompetten klinkt de muziek van Lila Downs ontegenzeggelijk Mexicaans, al hoor ik ook wel overeenkomsten met de Portugese fado, zeker wanneer de instrumentatie sober wordt gehouden en alles draait om het imposante stemgeluid van Lila Downs.
Het is een stemgeluid dat kracht lijkt te ontlenen aan de zo herkenbare trompetten en af en toe wat steviger aangezette strijkers, maar Lila Downs imponeert ook wanneer vrijwel alles aan komt op haar stem.
De warme, krachtige en veelzijdige stem van de Mexicaanse zangeres voorziet Salón, Lagrimas y Deseo van veel passie en emotie, waardoor je de muziek van Lila Downs niet alleen maar moet opzetten als soundtrack voor een mooie zomerdag. Op zo’n mooie zomerdag komen de Mexicaanse klanken overigens wel beter tot hun recht dan op een grauwe Hollandse regendag.
Ik ben zoals gezegd geen groot liefhebber of kenner van Mexicaanse muziek, waardoor ik de muziek van Lila Downs niet kan vergelijken met die van haar soortgenoten. Gezien de waardering die Lila Downs de afgelopen jaren binnen en buiten Mexico heeft geoogst ga ik er echter van uit dat de Mexicaanse zangeres in eigen land behoort tot de top.
Ook buiten het land waarin ze is geboren moet Salón, Lagrimas y Deseo succesvol kunnen zijn, want ontoegankelijk is de nieuwe plaat van Lila Downs zeker niet. Salón, Lagrimas y Deseo neemt je mee op een mooie reis door een warmbloedig muzikaal landschap dat voor de meeste lezers van deze BLOG vreemd zal zijn, maar het ontdekken echt meer dan waard is. En vind je het toch net wat te traditioneel? Probeer dan de nieuwe Spaanstalige plaat van Shakira eens, want ook die is verrassend sterk (en niet te vergelijken met haar Engelstalige popplaten). Erwin Zijleman
26 mei 2017
Jessica Says - Do With Me What U Will
De promotieverhaaltjes die ik cadeau krijg bij nieuwe platen zijn meestal nietszeggend, maar die van de Nederlandse distributeur Konkurrent maken me vaak nieuwsgierig.
Wat te denken van deze: “Jessica Says debuteerde in 2009, maar toen viel ze uit een hotelraam en brak ze haar ruggenwervel en bekken. Ze herstelde uiteindelijk en werd zelfs verpleegster uit bewondering voor de mensen die haar zo goed hebben bijgestaan. Do With Me What U Will is het tweede album van de noir-pop artiest uit Melbourne. Inspiratie komt in gelijke porties van snoepgoedpopster Britney Spears en Dory Previn.”
Het zal een hoop potentiële luisteraars afschrikken, maar het leek me eerlijk gezegd wel wat. De tweede plaat van Jessica Says is echter veel beter dan het bovenstaande suggereert. De Britney Spears ambities van de singer-songwriter uit Melbourne zijn immers zeer beperkt, waardoor Do With Me What U Will de hele speelduur aan de goede kant van de streep blijft.
De muziek van Jessica Says is experimenteler dan hierboven wordt gesuggereerd. In een aantal tracks hoor ik wat van Kate Bush of van Tori Amos (met valium) en wanneer de Australische dan toch beweegt richting de dansvloer komt ze dichter uit bij Scandinavische popprinsessen als Robyn of Annie dan bij de Amerikaanse wegwerppop van Britney Spears en consorten.
Voor de meeste songs van Jessica Says zullen de fans van wegwerppop hun neus ophalen. Jessica Says flirt met aangename ritmes en lekker vol klinkende synths, maar strijkt tegen de haren in met verrassende wendingen, donker gekleurde cello bijdragen (overigens door Jessica Says zelf gespeeld) en invloeden die niet altijd even makkelijk te benoemen zijn. Het levert een plaat op die mij zeer bevalt.
De donkere popliedjes van Jessica Says maken het je soms heel makkelijk, maar soms ook bijzonder moeilijk, wat van Do With Me What U Will een fascinerende luistertrip maakt. Het is een luistertrip die me aan van alles en nog wat doet denken, maar uiteindelijk nergens echt op lijkt.
Pop-noir wordt het op meerdere plekken genoemd en dat is een omschrijving waar ik me wel in kan vinden. De lekker in het gehoor liggende songs van Jessica Says hebben ontegenzeggelijk iets waar je vrolijk van wordt, maar de donkere zijde is nooit ver weg.
Wanneer de Australische kiest voor een organische en wat minder zwaar aangezette instrumentatie hoor je dat er een prima singer-songwriter in haar schuilt, maar ik vind Do With Me What U Will toch het leukst wanneer Jessica Says verleidt met aangename maar ook licht schurende popliedjes.
De promotietekst die me inspireerde tot het luisteren naar Do With Me What U Will zegt uiteindelijk maar heel weinig over de muziek op deze bijzondere plaat, dus ook een ieder die zich wel heeft laten afschrikken door de quote van Konkurrent adviseer ik om toch eens te luisteren naar deze heerlijk eigenwijze plaat met vele gezichten. Erwin Zijleman
Wat te denken van deze: “Jessica Says debuteerde in 2009, maar toen viel ze uit een hotelraam en brak ze haar ruggenwervel en bekken. Ze herstelde uiteindelijk en werd zelfs verpleegster uit bewondering voor de mensen die haar zo goed hebben bijgestaan. Do With Me What U Will is het tweede album van de noir-pop artiest uit Melbourne. Inspiratie komt in gelijke porties van snoepgoedpopster Britney Spears en Dory Previn.”
Het zal een hoop potentiële luisteraars afschrikken, maar het leek me eerlijk gezegd wel wat. De tweede plaat van Jessica Says is echter veel beter dan het bovenstaande suggereert. De Britney Spears ambities van de singer-songwriter uit Melbourne zijn immers zeer beperkt, waardoor Do With Me What U Will de hele speelduur aan de goede kant van de streep blijft.
De muziek van Jessica Says is experimenteler dan hierboven wordt gesuggereerd. In een aantal tracks hoor ik wat van Kate Bush of van Tori Amos (met valium) en wanneer de Australische dan toch beweegt richting de dansvloer komt ze dichter uit bij Scandinavische popprinsessen als Robyn of Annie dan bij de Amerikaanse wegwerppop van Britney Spears en consorten.
Voor de meeste songs van Jessica Says zullen de fans van wegwerppop hun neus ophalen. Jessica Says flirt met aangename ritmes en lekker vol klinkende synths, maar strijkt tegen de haren in met verrassende wendingen, donker gekleurde cello bijdragen (overigens door Jessica Says zelf gespeeld) en invloeden die niet altijd even makkelijk te benoemen zijn. Het levert een plaat op die mij zeer bevalt.
De donkere popliedjes van Jessica Says maken het je soms heel makkelijk, maar soms ook bijzonder moeilijk, wat van Do With Me What U Will een fascinerende luistertrip maakt. Het is een luistertrip die me aan van alles en nog wat doet denken, maar uiteindelijk nergens echt op lijkt.
Pop-noir wordt het op meerdere plekken genoemd en dat is een omschrijving waar ik me wel in kan vinden. De lekker in het gehoor liggende songs van Jessica Says hebben ontegenzeggelijk iets waar je vrolijk van wordt, maar de donkere zijde is nooit ver weg.
Wanneer de Australische kiest voor een organische en wat minder zwaar aangezette instrumentatie hoor je dat er een prima singer-songwriter in haar schuilt, maar ik vind Do With Me What U Will toch het leukst wanneer Jessica Says verleidt met aangename maar ook licht schurende popliedjes.
De promotietekst die me inspireerde tot het luisteren naar Do With Me What U Will zegt uiteindelijk maar heel weinig over de muziek op deze bijzondere plaat, dus ook een ieder die zich wel heeft laten afschrikken door de quote van Konkurrent adviseer ik om toch eens te luisteren naar deze heerlijk eigenwijze plaat met vele gezichten. Erwin Zijleman
25 mei 2017
Dan Hair - Living In The Night
Dan Hair is het alter ego van de Nederlandse muzikant Daan van Haren, die met Living In The Night een uitstekend debuut heeft afgeleverd.
De uit Nijmegen afkomstige muzikant werkt vooral ’s nachts, wat de titel van zijn debuut verklaart. Alle nachtelijke uren hoor je terug in zijn songs die vaak een fluisterzachte basis hebben. Deze lome en uiterst ingetogen basis levert muziek op die in eerste instantie vooral herinnert aan de muziek van Elliott Smith.
Dat is mooi vergelijkingsmateriaal, maar het is ook vergelijkingsmateriaal waaraan veel van de soortgenoten van Daan van Haren uiteindelijk niet kunnen tippen.
Dat het Dan Hair wel lukt om overeind te blijven ligt vooral aan het feit dat Living In The Night weliswaar hoorbaar is geïnspireerd door het werk van Elliott Smith, maar vervolgens een eigen weg bewandelt.
Dan Hair kiest voor een geluid waarin ook flink wat invloeden van de muziek van Sparklehorse zijn te horen, waarmee we inmiddels twee songwriters die de jaren 90 op indringende wijze kleur gaven hebben genoemd.
Wanneer Dan Hair zich laat beïnvloeden door het werk van Elliott Smith en Mark Linkous van Sparklehorse (die wordt geëerd in een van de songs) betovert de Nijmegenaar met intieme popliedjes van een bijzondere schoonheid. Deze schoonheid krijgt vervolgens glans door de bijzondere accenten die Dan Hair toevoegt aan zijn muziek. Dit kunnen opvallend rauwe gitaarhalen zijn, maar ook subtiele bijdragen van blazers, strijkers, piano of synths.
Het afwisselen van fluisterzachte passages met stevigere of avontuurlijkere klanken voorziet Living In The Night van flink wat dynamiek, wat bij Dan Hair zelf en bij zijn platenmaatschappij namen als Eels en Grandaddy oproept. Ook dat zijn namen die inderdaad met enige regelmaat opduiken bij beluistering van het debuut van Dan Hair, maar hier blijft het niet bij.
De songstructuren op het debuut van Daan van Haren doen regelmatig aan het latere werk van The Beatles denken, met hier en daar de muziek van Electric Light Orchestra als ‘guilty pleasure’. De meeste raakvlakken hoor ik misschien nog wel met de uiterst lome en bezwerende muziek van Spain, ook een vergelijking om trots op te zijn.
Door de intimiteit van de muziek van Dan Hair is Living In The Night een plaat die aandacht vraagt van de luisteraar, maar deze luisteraar wordt vervolgens rijkelijk beloond met songs die steeds meer geheimen en schoonheid prijs geven. Living In The Night is me hierdoor in korte tijd zeer dierbaar geworden en is nog lang niet gestopt met groeien.
Het knappe is dat Dan Hair muziek maakt die bijzonder lekker in het gehoor ligt, maar op hetzelfde moment vol zit met onverwachte uitstapjes en verrassende wendingen. Het maakt van Living In The Night een plaat die in brede kring aandacht verdient en vervolgens respect zal afdwingen.
Daan van Haren heeft in de kleine uurtjes een aantal bijzondere songs in elkaar geknutseld en het zijn songs die betoveren, benevelen en imponeren. Heel veel aandacht krijgt het debuut van Dan Hair nog niet, maar dit is nu precies zo’n plaat waarvoor deze BLOG bestaat. Ga dit zeker horen. Erwin Zijleman
Ik zie de plaat van Dan Hair helaas nog niet in de meeste webshops, maar de plaat is al wel verkrijgbaar bij Kroese online: http://www.kroese-online.nl.
De uit Nijmegen afkomstige muzikant werkt vooral ’s nachts, wat de titel van zijn debuut verklaart. Alle nachtelijke uren hoor je terug in zijn songs die vaak een fluisterzachte basis hebben. Deze lome en uiterst ingetogen basis levert muziek op die in eerste instantie vooral herinnert aan de muziek van Elliott Smith.
Dat is mooi vergelijkingsmateriaal, maar het is ook vergelijkingsmateriaal waaraan veel van de soortgenoten van Daan van Haren uiteindelijk niet kunnen tippen.
Dat het Dan Hair wel lukt om overeind te blijven ligt vooral aan het feit dat Living In The Night weliswaar hoorbaar is geïnspireerd door het werk van Elliott Smith, maar vervolgens een eigen weg bewandelt.
Dan Hair kiest voor een geluid waarin ook flink wat invloeden van de muziek van Sparklehorse zijn te horen, waarmee we inmiddels twee songwriters die de jaren 90 op indringende wijze kleur gaven hebben genoemd.
Wanneer Dan Hair zich laat beïnvloeden door het werk van Elliott Smith en Mark Linkous van Sparklehorse (die wordt geëerd in een van de songs) betovert de Nijmegenaar met intieme popliedjes van een bijzondere schoonheid. Deze schoonheid krijgt vervolgens glans door de bijzondere accenten die Dan Hair toevoegt aan zijn muziek. Dit kunnen opvallend rauwe gitaarhalen zijn, maar ook subtiele bijdragen van blazers, strijkers, piano of synths.
Het afwisselen van fluisterzachte passages met stevigere of avontuurlijkere klanken voorziet Living In The Night van flink wat dynamiek, wat bij Dan Hair zelf en bij zijn platenmaatschappij namen als Eels en Grandaddy oproept. Ook dat zijn namen die inderdaad met enige regelmaat opduiken bij beluistering van het debuut van Dan Hair, maar hier blijft het niet bij.
De songstructuren op het debuut van Daan van Haren doen regelmatig aan het latere werk van The Beatles denken, met hier en daar de muziek van Electric Light Orchestra als ‘guilty pleasure’. De meeste raakvlakken hoor ik misschien nog wel met de uiterst lome en bezwerende muziek van Spain, ook een vergelijking om trots op te zijn.
Door de intimiteit van de muziek van Dan Hair is Living In The Night een plaat die aandacht vraagt van de luisteraar, maar deze luisteraar wordt vervolgens rijkelijk beloond met songs die steeds meer geheimen en schoonheid prijs geven. Living In The Night is me hierdoor in korte tijd zeer dierbaar geworden en is nog lang niet gestopt met groeien.
Het knappe is dat Dan Hair muziek maakt die bijzonder lekker in het gehoor ligt, maar op hetzelfde moment vol zit met onverwachte uitstapjes en verrassende wendingen. Het maakt van Living In The Night een plaat die in brede kring aandacht verdient en vervolgens respect zal afdwingen.
Daan van Haren heeft in de kleine uurtjes een aantal bijzondere songs in elkaar geknutseld en het zijn songs die betoveren, benevelen en imponeren. Heel veel aandacht krijgt het debuut van Dan Hair nog niet, maar dit is nu precies zo’n plaat waarvoor deze BLOG bestaat. Ga dit zeker horen. Erwin Zijleman
Ik zie de plaat van Dan Hair helaas nog niet in de meeste webshops, maar de plaat is al wel verkrijgbaar bij Kroese online: http://www.kroese-online.nl.
24 mei 2017
Daniel Romano - Modern Pressure
Ik dacht bij eerste beluistering van de plaat (en zeker bij bestudering van de hoes) nog heel even met een parodie of gimmick te maken te hebben, maar daarvoor waren de songs van Daniel Romano echt veel te goed.
Het kunstje van het laten herleven van een zeer traditioneel aandoend countrygeluid herhaalde de Canadese muzikant op het in 2015 verschenen en nog succesvollere If I've Only One Time Askin', al kleurde Daniel Romano op zijn doorbraakplaat ook wel voorzichtig buiten de lijntjes van de traditionele country.
Dat Daniel Romano geen one-trick-pony is, liet hij nadrukkelijk horen op het precies een jaar geleden verschenen Mosey, waarop de Canadees zich liet inspireren door een breed palet aan genres en stijlen. Het in mono opgenomen en grotendeels door Daniel Romano zelf volgespeelde Mosey deed vaak wat psychedelisch aan, leek zo weggelopen uit de jaren 60 en 70 en bestreek in geografisch opzicht een enorm gebied (om maar eens een zin uit mijn recensie van een jaar geleden te recyclen).
Liefhebbers van het countrygeluid van de Canadees haakten teleurgesteld af en zullen nog minder blij zijn met het deze week verschenen Modern Pressure. Op zijn nieuwe plaat gaat Daniel Romano verder waar Mosey een jaar geleden ophield, maar het zijn geen kleine stapjes die de Canadees zet.
Modern Pressure neemt vrijwel volledig afstand van invloeden uit de country en richt zich vrijwel uitsluitend op de psychedelische pop- en rockmuziek uit de jaren 60 en 70. Op zijn nieuwe plaat klinkt Daniel Romano met enige regelmaat als Bob Dylan of John Lennon geproduceerd door Phil Spector (maar dan anders dan op Lennon’s Rock ’n Roll uit 1975) en dat is niet altijd lichte kost.
Modern Pressure is een behoorlijk fragmentarische plaat, die als een komeet door de popmuziek uit de jaren 60 en 70 schiet, waarbij meer ingetogen en wat stevigere songs elkaar afwisselen.
De nieuwe plaat lijkt echt in niets op Come Cry With Me of If I've Only One Time Askin'. Dat is aan de ene kant jammer, maar het siert de Canadees wat mij betreft ook. Daniel Romano durft op Modern Pressure te experimenten met verschillende stijlen en doet dat vol overgave.
De plaat springt hier en daar wat van de hak op de tak en heeft een productie die dicht tegen de overproductie aan zit. Daniel Romano slaat hierdoor op zijn nieuwe plaat de plank wel eens mis, maar er staan geweldige songs tegenover.
Modern Pressure moet je niet vergelijken met de countryplaten van de Canadees, want het zijn bijna uitersten. Dat zal zeker niet door iedereen worden gewaardeerd, maar na enige gewenning vind ik toch ook Modern Pressure weer een bijzondere plaat. Daniel Romano knutselde zijn nieuwe plaat eigenhandig in elkaar en doet precies waar hij zelf zin in heeft, zoals het een getalenteerde en eigenzinnige muzikant betaamt. Erwin Zijleman
23 mei 2017
Bob Keelaghan & Muerte Pan Alley - The Soundtrack To Intersection & Music For Inside The Ku Klux Klan
Als ik de meest bijzondere plaat die ik de laatste tijd heb gehoord moet kiezen, hoef ik niet heel lang na te denken. Dit is immers zonder enige twijfel The Soundtrack To Intersection & Music For Inside The Ku Klux Klan van Bob Keelaghan & Muerte Pan Alley.
Bob Keelaghan is een Canadese muzikant die in het verleden muziek maakte met Agnostic Mountain Gospel Choir en vervolgens de bluesband Muerte Pan Alley oprichtte. De laatste band is ook te horen op de soundtracks die Bob Keelaghan heeft gemaakt voor twee films c.q. documentaires.
Het zijn overigens films/documentaires die allebei zeer de moeite waard zijn, dus zoek zeker even op Brendan Beachman en Intersection (een donkere komedie over het bijzondere leven in de woestijn) en op Inside The Ku Klux Klan en Daniel Vernon (een indringende en zeer indrukwekkende Britse documentaire over het reilen en zeilen van deze griezelige Amerikaanse organisatie).
Op deze BLOG draait het om de muziek en ook die is prachtig. Beide soundtracks liggen in muzikaal opzicht in elkaars verlengde en imponeren met voornamelijk instrumentale tracks waarin de gitaren van Bob Keelaghan centraal staan.
Bob Keelaghan en Muerte Pan Alley maken uiterst donkere, dreigende en broeierige muziek. Het is muziek die de sfeer van het diepe Zuiden van de Verenigde Staten ademt en met name de sfeer van de woestijnen in deze regio. Beide soundtracks bevatten flink wat invloeden uit de blues, folk en country, maar ook invloeden uit de psychedelica, ambient, jazz, (stoner) rock en avant garde hebben hun weg gevonden in de fascinerende muziek van Bob Keelaghan en zijn band.
Zeker wanneer de gitaren breed uitwaaien en het tempo net zo loom is als in de woestijn verstandig is, heeft het gitaarspel van Bob Keelaghan flink wat raakvlakken met de muziek van Ry Cooder (denk vooral aan de legendarische Paris, Texas soundtrack), maar de Canadees kan ook experimenteren met gitaarlijnen waarvoor Robert Fripp zich in zijn Frippertronics periode niet zo hebben geschaamd, benevelen met soundscapes om bang van te worden (en gemaakt voor de volgende films van David Lynch) of toch weer uitpakken met een rechttoe rechtaan blues stamper zoals Seasick Steve ze ook maakt.
Het past allemaal prachtig bij de beelden waarvoor de muziek gemaakt is, maar The Soundtrack To Intersection & Music For Inside The Ku Klux Klan is minstens net zo krachtig of misschien nog wel krachtiger wanneer je je eigen beelden verzint bij de ruimtelijke en bijzonder fascinerende klanken op de plaat.
In 45 minuten komen maar liefst 32 songs, maar de soundtracks laten zich ook beluisteren als één lange track. Het is een track waarin soms zoveel gebeurt dat het je duizelt, maar Bob Keelaghan kan een gitaarakkoord ook bijna eindeloos laten duren.
Voor liefhebbers van songs met een kop en een staart en mooie verhalen zal het even wennen zijn, maar wanneer je de verhalen ook zelf kunt verzinnen, niet bang bent voor flarden van songs en een zwak hebt voor geweldig gitaarwerk, valt er op The Soundtrack To Intersection & Music For Inside The Ku Klux Klan ontzettend veel te genieten. Wat een mooie en bijzondere plaat. Erwin Zijleman
The Soundtrack To Intersection & Music For Inside The Ku Klux Klan van Bob Keelaghan & Muerte Pan Alley ligt (nog) niet in Nederland in de winkel, maar kan worden verkregen via cdbaby: https://store.cdbaby.com/cd/muertepanalley2.
Bob Keelaghan is een Canadese muzikant die in het verleden muziek maakte met Agnostic Mountain Gospel Choir en vervolgens de bluesband Muerte Pan Alley oprichtte. De laatste band is ook te horen op de soundtracks die Bob Keelaghan heeft gemaakt voor twee films c.q. documentaires.
Het zijn overigens films/documentaires die allebei zeer de moeite waard zijn, dus zoek zeker even op Brendan Beachman en Intersection (een donkere komedie over het bijzondere leven in de woestijn) en op Inside The Ku Klux Klan en Daniel Vernon (een indringende en zeer indrukwekkende Britse documentaire over het reilen en zeilen van deze griezelige Amerikaanse organisatie).
Op deze BLOG draait het om de muziek en ook die is prachtig. Beide soundtracks liggen in muzikaal opzicht in elkaars verlengde en imponeren met voornamelijk instrumentale tracks waarin de gitaren van Bob Keelaghan centraal staan.
Bob Keelaghan en Muerte Pan Alley maken uiterst donkere, dreigende en broeierige muziek. Het is muziek die de sfeer van het diepe Zuiden van de Verenigde Staten ademt en met name de sfeer van de woestijnen in deze regio. Beide soundtracks bevatten flink wat invloeden uit de blues, folk en country, maar ook invloeden uit de psychedelica, ambient, jazz, (stoner) rock en avant garde hebben hun weg gevonden in de fascinerende muziek van Bob Keelaghan en zijn band.
Zeker wanneer de gitaren breed uitwaaien en het tempo net zo loom is als in de woestijn verstandig is, heeft het gitaarspel van Bob Keelaghan flink wat raakvlakken met de muziek van Ry Cooder (denk vooral aan de legendarische Paris, Texas soundtrack), maar de Canadees kan ook experimenteren met gitaarlijnen waarvoor Robert Fripp zich in zijn Frippertronics periode niet zo hebben geschaamd, benevelen met soundscapes om bang van te worden (en gemaakt voor de volgende films van David Lynch) of toch weer uitpakken met een rechttoe rechtaan blues stamper zoals Seasick Steve ze ook maakt.
Het past allemaal prachtig bij de beelden waarvoor de muziek gemaakt is, maar The Soundtrack To Intersection & Music For Inside The Ku Klux Klan is minstens net zo krachtig of misschien nog wel krachtiger wanneer je je eigen beelden verzint bij de ruimtelijke en bijzonder fascinerende klanken op de plaat.
In 45 minuten komen maar liefst 32 songs, maar de soundtracks laten zich ook beluisteren als één lange track. Het is een track waarin soms zoveel gebeurt dat het je duizelt, maar Bob Keelaghan kan een gitaarakkoord ook bijna eindeloos laten duren.
Voor liefhebbers van songs met een kop en een staart en mooie verhalen zal het even wennen zijn, maar wanneer je de verhalen ook zelf kunt verzinnen, niet bang bent voor flarden van songs en een zwak hebt voor geweldig gitaarwerk, valt er op The Soundtrack To Intersection & Music For Inside The Ku Klux Klan ontzettend veel te genieten. Wat een mooie en bijzondere plaat. Erwin Zijleman
The Soundtrack To Intersection & Music For Inside The Ku Klux Klan van Bob Keelaghan & Muerte Pan Alley ligt (nog) niet in Nederland in de winkel, maar kan worden verkregen via cdbaby: https://store.cdbaby.com/cd/muertepanalley2.
22 mei 2017
Kris Berry - Berry Street
Kris Berry leverde al weer vijf jaar geleden het bijzonder overtuigende Marbles af. Het debuut van de Amsterdamse zangeres met Curaçaose wortels stond vol met bijzonder aangenaam klinkende jazzy popmuziek, maar het was ook jazzy popmuziek met inhoud.
Voor de opvolger van het succesvolle debuut toog Kris Berry naar Brooklyn, New York, waar ze de studio in dook met producers Chris Soper en Jesse Singer, die eerder werkten met The Roots en John Legend. De studio bleek te vinden in Berry Street, wat een mooie titel voor de tweede plaat van Kris Berry opleverde.
Kris Berry heeft er (gelukkig) niet voor gekozen om Marbles Volume II te maken, maar slaat op Berry Street nadrukkelijk haar vleugels uit.
Na alle donkere platen die ik de afgelopen tijd heb besproken op deze BLOG, zorgt Berry Street onmiddellijk voor zomer uit de speakers. Kris Berry heeft een zonnige en warmbloedige plaat opgenomen en het is een plaat vol aansprekende songs.
Berry Street heeft nog wel wat raakvlakken met het bewierookte debuut van Kris Berry, maar slaat vooral andere wegen in. In de meeste songs op de plaat domineren invloeden uit de soul, gospel, pop en r&b, maar ook uitstapjes richting jazz en hiphop worden niet geschuwd.
Kris Berry grijpt op Berry Street terug op de muziek waarmee ze opgroeide en springt kris kras door de geschiedenis van de met name zwarte popmuziek. Invloeden variëren van de intense jazzy songs van Nina Simone tot de lichtvoetige pop en r&b uit de jaren 90, wat van Berry Street een lekker veelzijdige plaat maakt.
Ik moet eerlijk toegeven dat ik Berry Street bij eerste beluistering bij vlagen wel erg lichtvoetig vond en enige teleurstelling hierdoor niet kon onderdrukken, maar Kris Berry heeft me langzaam maar zeker toch weer veroverd. Dat deed de Amsterdamse zangeres het eerst met de zich wat langzamer voortslepende songs, maar inmiddels dringen ook de wat meer pop georiënteerde uptempo songs zich wat makkelijker op.
Berry Street is immers niet alleen een plaat vol gloedvolle, zwoele en zonnige songs, maar het is ook een plaat die kwaliteit ademt. Dat hoor je in de verzorgde instrumentatie en productie, die zwoel en aanstekelijk klinkt, maar ook uitermate doeltreffend is en bovendien is voorzien van fraaie accenten.
De grootste kracht van Berry Street schuilt echter in de fantastische stem van Kris Berry. Met enorm veel souplesse en gevoel danst de stem van de Amsterdamse zangeres door het gevarieerde muzikale landschap op Berry Street. Kris Berry zingt de ene keer gevoelig, de volgende keer lichtvoetig, dan weer opvallend soulvol of toch weer jazzy.
Dertien popliedjes komen voorbij in drie kwartier en het is een geval van alle 13 goed. Kris Berry heeft met Berry Street niet alleen een soundtrack voor een hele mooie zomer gemaakt, maar heeft bovendien een plaat gemaakt van internationale allure en van grote klasse.
Het is misschien even wennen aan het nieuwe geluid, maar als Berry Street je eenmaal te pakken heeft, laat de plaat niet meer los. De zomer is begonnen met deze prachtig soundtrack voor lange dagen vol zon en warmte. Heerlijk. Erwin Zijleman
Voor de opvolger van het succesvolle debuut toog Kris Berry naar Brooklyn, New York, waar ze de studio in dook met producers Chris Soper en Jesse Singer, die eerder werkten met The Roots en John Legend. De studio bleek te vinden in Berry Street, wat een mooie titel voor de tweede plaat van Kris Berry opleverde.
Kris Berry heeft er (gelukkig) niet voor gekozen om Marbles Volume II te maken, maar slaat op Berry Street nadrukkelijk haar vleugels uit.
Na alle donkere platen die ik de afgelopen tijd heb besproken op deze BLOG, zorgt Berry Street onmiddellijk voor zomer uit de speakers. Kris Berry heeft een zonnige en warmbloedige plaat opgenomen en het is een plaat vol aansprekende songs.
Berry Street heeft nog wel wat raakvlakken met het bewierookte debuut van Kris Berry, maar slaat vooral andere wegen in. In de meeste songs op de plaat domineren invloeden uit de soul, gospel, pop en r&b, maar ook uitstapjes richting jazz en hiphop worden niet geschuwd.
Kris Berry grijpt op Berry Street terug op de muziek waarmee ze opgroeide en springt kris kras door de geschiedenis van de met name zwarte popmuziek. Invloeden variëren van de intense jazzy songs van Nina Simone tot de lichtvoetige pop en r&b uit de jaren 90, wat van Berry Street een lekker veelzijdige plaat maakt.
Ik moet eerlijk toegeven dat ik Berry Street bij eerste beluistering bij vlagen wel erg lichtvoetig vond en enige teleurstelling hierdoor niet kon onderdrukken, maar Kris Berry heeft me langzaam maar zeker toch weer veroverd. Dat deed de Amsterdamse zangeres het eerst met de zich wat langzamer voortslepende songs, maar inmiddels dringen ook de wat meer pop georiënteerde uptempo songs zich wat makkelijker op.
Berry Street is immers niet alleen een plaat vol gloedvolle, zwoele en zonnige songs, maar het is ook een plaat die kwaliteit ademt. Dat hoor je in de verzorgde instrumentatie en productie, die zwoel en aanstekelijk klinkt, maar ook uitermate doeltreffend is en bovendien is voorzien van fraaie accenten.
De grootste kracht van Berry Street schuilt echter in de fantastische stem van Kris Berry. Met enorm veel souplesse en gevoel danst de stem van de Amsterdamse zangeres door het gevarieerde muzikale landschap op Berry Street. Kris Berry zingt de ene keer gevoelig, de volgende keer lichtvoetig, dan weer opvallend soulvol of toch weer jazzy.
Dertien popliedjes komen voorbij in drie kwartier en het is een geval van alle 13 goed. Kris Berry heeft met Berry Street niet alleen een soundtrack voor een hele mooie zomer gemaakt, maar heeft bovendien een plaat gemaakt van internationale allure en van grote klasse.
Het is misschien even wennen aan het nieuwe geluid, maar als Berry Street je eenmaal te pakken heeft, laat de plaat niet meer los. De zomer is begonnen met deze prachtig soundtrack voor lange dagen vol zon en warmte. Heerlijk. Erwin Zijleman
21 mei 2017
Aldous Harding - Party
De uit Nieuw Zeeland afkomstige Aldous Harding maakte in de laatste maand van 2014 een onuitwisbare indruk met haar titelloze debuut, dat aankwam als een donderslag bij heldere hemel.
Het was een debuut vol aardedonkere en op bijzondere wijze ingekleurde songs, die door de bijzondere stem van Aldous Harding diep onder de huid kropen.
Inmiddels is de Nieuw Zeelandse singer-songwriter terug met haar tweede plaat, die de wat opvallende titel Party heeft meegekregen.
Het is een titel die mijlenver is verwijderd van de muziek op het debuut van Aldous Harding en (gelukkig) ook niets te maken heeft met de muziek op haar nieuwe plaat. The Guardian noemde Party eerder deze week “an eerie carnival of passion and paranoia” en dat dekt de lading een stuk beter dan het feestje dat de titel suggereert.
Ook op haar nieuwe plaat maakt Aldous Harding uiterst ingetogen en bijzonder donkere en indringende muziek. Het is muziek die nog wat subtieler is ingekleurd dan op het debuut en hierdoor de bijzondere stem van Aldous Harding nog wat meer ruimte geeft.
De muzikante uit Christchurch kiest dit keer voor een basis van zeer subtiele piano- en gitaarklanken en laat haar muziek vervolgens verder inkleuren met subtiele blazers en wat synths, wat een bijzonder en vaak wat broeierig geluid oplevert.
Party is geproduceerd door de vooral van PJ Harvey bekende John Parish en dat is een uitstekende keuze. De Brit heeft de tweede plaat van Aldous Harding voorzien van een geluid dat doet denken aan dat van mysterieuze folkies uit de jaren 70 als Vashti Bunyan, Linda Perhacs, Karen Dalton en Judee Sill, maar heeft ook gezorgd voor eigentijdse elementen en wat meer dynamiek.
Aldous Harding zingt op Party vooral fluisterzacht en laat zich hierbij begeleiden door een al even zachte instrumentatie, maar het kan zomaar omslaan (bijvoorbeeld door de uithalen van de achtergrondzangeressen), waardoor Party van de eerste tot en met de laatste noot spannend blijft.
De muziek van Aldous Harding is nog altijd, en misschien nog wel meer dan op het debuut, muziek die volledige aandacht vraagt. De wonderschone maar ook emotievolle folksongs van de Nieuw Zeelandse muzikante komen het best tot zijn recht wanneer ze alle kans krijgen om zich op te dringen en ook de meest subtiele details aan de oppervlakte komen. Het zijn details die makkelijk vervliegen wanneer je de muziek van Aldous Harding niet ondergaat maar slechts vluchtig beluistert.
Party is zeker geen makkelijke plaat en strijkt hier en daar flink tegen de haren in, maar wanneer je de tijd neemt voor het slijpen van de ruwe diamanten op de tweede plaat van Aldous Harding heb je uiteindelijk een plaat vol betoverend mooie sieraden in handen.
Zelf heb ik inmiddels de nodige tijd geïnvesteerd in de tweede plaat van Aldous Harding en inmiddels is Party me minstens net zo dierbaar als de zo bijzondere voorganger, die in 2014 terecht opdook in mijn jaarlijstje. Erwin Zijleman
Het was een debuut vol aardedonkere en op bijzondere wijze ingekleurde songs, die door de bijzondere stem van Aldous Harding diep onder de huid kropen.
Inmiddels is de Nieuw Zeelandse singer-songwriter terug met haar tweede plaat, die de wat opvallende titel Party heeft meegekregen.
Het is een titel die mijlenver is verwijderd van de muziek op het debuut van Aldous Harding en (gelukkig) ook niets te maken heeft met de muziek op haar nieuwe plaat. The Guardian noemde Party eerder deze week “an eerie carnival of passion and paranoia” en dat dekt de lading een stuk beter dan het feestje dat de titel suggereert.
Ook op haar nieuwe plaat maakt Aldous Harding uiterst ingetogen en bijzonder donkere en indringende muziek. Het is muziek die nog wat subtieler is ingekleurd dan op het debuut en hierdoor de bijzondere stem van Aldous Harding nog wat meer ruimte geeft.
De muzikante uit Christchurch kiest dit keer voor een basis van zeer subtiele piano- en gitaarklanken en laat haar muziek vervolgens verder inkleuren met subtiele blazers en wat synths, wat een bijzonder en vaak wat broeierig geluid oplevert.
Party is geproduceerd door de vooral van PJ Harvey bekende John Parish en dat is een uitstekende keuze. De Brit heeft de tweede plaat van Aldous Harding voorzien van een geluid dat doet denken aan dat van mysterieuze folkies uit de jaren 70 als Vashti Bunyan, Linda Perhacs, Karen Dalton en Judee Sill, maar heeft ook gezorgd voor eigentijdse elementen en wat meer dynamiek.
Aldous Harding zingt op Party vooral fluisterzacht en laat zich hierbij begeleiden door een al even zachte instrumentatie, maar het kan zomaar omslaan (bijvoorbeeld door de uithalen van de achtergrondzangeressen), waardoor Party van de eerste tot en met de laatste noot spannend blijft.
De muziek van Aldous Harding is nog altijd, en misschien nog wel meer dan op het debuut, muziek die volledige aandacht vraagt. De wonderschone maar ook emotievolle folksongs van de Nieuw Zeelandse muzikante komen het best tot zijn recht wanneer ze alle kans krijgen om zich op te dringen en ook de meest subtiele details aan de oppervlakte komen. Het zijn details die makkelijk vervliegen wanneer je de muziek van Aldous Harding niet ondergaat maar slechts vluchtig beluistert.
Party is zeker geen makkelijke plaat en strijkt hier en daar flink tegen de haren in, maar wanneer je de tijd neemt voor het slijpen van de ruwe diamanten op de tweede plaat van Aldous Harding heb je uiteindelijk een plaat vol betoverend mooie sieraden in handen.
Zelf heb ik inmiddels de nodige tijd geïnvesteerd in de tweede plaat van Aldous Harding en inmiddels is Party me minstens net zo dierbaar als de zo bijzondere voorganger, die in 2014 terecht opdook in mijn jaarlijstje. Erwin Zijleman
20 mei 2017
Jade Jackson - Gilded
Jade Jackson groeit op in Santa Margarita; een klein dorp zonder al te veel vertier in California. Volgens de overlevering moest ze het thuis doen zonder computer en tv, waardoor ze was aangewezen op de goed gevulde en opvallend gevarieerde platenkast van haar ouders, waarin traditionele country werd geflankeerd door Britse punk en new wave.
Jade Jackson stond op haar 13e voor het eerst op het podium als muzikant en had op haar achttiende een collectie songs waarop menig ervaren singer-songwriter jaloers zal zijn.
Ze werd uiteindelijk ontdekt door de voorman van de punkband Social Distortion, die de jonge Jade Jackson meenam als support act en uiteindelijk ook haar debuut zou produceren. Dat debuut van de inmiddels 24 jaar oude Jade Jackson is deze week verschenen en is als je het mij vraagt een sensationeel debuut geworden.
Gilded werd zoals gezegd geproduceerd door Mike Ness van Social Distortion, maar is ver verwijderd van de muziek die de man normaal gesproken maakt. Jade Jackson heeft immers een onvervalste rootsplaat afgeleverd en wat is het een goede rootsplaat.
De hand van Mike Ness beperkt zich tot een hier en daar net wat steviger geluid en incidenteel een punky attitude, waardoor het debuut van Jade Jackson wel wat doet denken aan de platen van Lucinda Williams of aan de rauwere uitspatting van Allison Moorer (The Duel). Gilded bevat echter ook volop meer ingetogen songs.
Rootsmuziek slaat de klok op Glide en het is rootsmuziek die opvalt door heerlijke gitaren en prachtige bijdragen van onder andere de viool en de pedal steel. Voor het pedal steel werk tekent de gelouterde virtuoos Greg Leisz, terwijl voor de vioolbijdragen Sara Watkins werd aangetrokken.
Het zegt iets over het vertrouwen dat de platenmaatschappij heeft in Jade Jackson. Ik kan me er wel iets bij voorstellen, want de jonge singer-songwriter uit California straalt enorm veel zelfvertrouwen uit. Dat hoor je in haar songs, die volwassener klinken dan je van een 24-jarige verwacht en dat hoor je in haar stem, die verrassend veel emotie en doorleving laat horen en ook nog eens buiten de lijntjes durft te kleuren.
Wanneer dan ook de instrumentatie nog eens beter en net wat gedurfder klinkt dan op de gemiddelde rootsplaat, durf ik wel te voorspellen dat de platenmaatschappij met Gilded van Jade Jackson goud in handen heeft.
Dat is leuk voor de kassa, maar ook in artistiek opzicht is het debuut van Jade Jackson een hele interessante plaat. Jade Jackson stapt op Gilded op gloedvolle en gedreven wijze door het landschap van de Amerikaanse rootsmuziek en kan zowel uit de voeten in meer traditioneel aandoende countrymuziek als in de muziek die sinds de jaren 90 alt-country wordt genoemd.
Ook in vocaal opzicht maakt Jade Jackson indruk met een eigen geluid, dat duidelijk anders klinkt dan dat van al haar leeftijdsgenoten in Nashville. De jonge singer-songwriter beschikt over een expressief stemgeluid, dat zich stevig opdringt en ook makkelijk bruggen slaat richting pop en rock.
Uiteindelijk overheerst echter de Amerikaanse rootsmuziek, dat met Jade Jackson een bijzonder getalenteerde aanwinst in huis heeft. Een van de memorabele debuten van 2017, let maar op. Erwin Zijleman
Jade Jackson stond op haar 13e voor het eerst op het podium als muzikant en had op haar achttiende een collectie songs waarop menig ervaren singer-songwriter jaloers zal zijn.
Ze werd uiteindelijk ontdekt door de voorman van de punkband Social Distortion, die de jonge Jade Jackson meenam als support act en uiteindelijk ook haar debuut zou produceren. Dat debuut van de inmiddels 24 jaar oude Jade Jackson is deze week verschenen en is als je het mij vraagt een sensationeel debuut geworden.
Gilded werd zoals gezegd geproduceerd door Mike Ness van Social Distortion, maar is ver verwijderd van de muziek die de man normaal gesproken maakt. Jade Jackson heeft immers een onvervalste rootsplaat afgeleverd en wat is het een goede rootsplaat.
De hand van Mike Ness beperkt zich tot een hier en daar net wat steviger geluid en incidenteel een punky attitude, waardoor het debuut van Jade Jackson wel wat doet denken aan de platen van Lucinda Williams of aan de rauwere uitspatting van Allison Moorer (The Duel). Gilded bevat echter ook volop meer ingetogen songs.
Rootsmuziek slaat de klok op Glide en het is rootsmuziek die opvalt door heerlijke gitaren en prachtige bijdragen van onder andere de viool en de pedal steel. Voor het pedal steel werk tekent de gelouterde virtuoos Greg Leisz, terwijl voor de vioolbijdragen Sara Watkins werd aangetrokken.
Het zegt iets over het vertrouwen dat de platenmaatschappij heeft in Jade Jackson. Ik kan me er wel iets bij voorstellen, want de jonge singer-songwriter uit California straalt enorm veel zelfvertrouwen uit. Dat hoor je in haar songs, die volwassener klinken dan je van een 24-jarige verwacht en dat hoor je in haar stem, die verrassend veel emotie en doorleving laat horen en ook nog eens buiten de lijntjes durft te kleuren.
Wanneer dan ook de instrumentatie nog eens beter en net wat gedurfder klinkt dan op de gemiddelde rootsplaat, durf ik wel te voorspellen dat de platenmaatschappij met Gilded van Jade Jackson goud in handen heeft.
Dat is leuk voor de kassa, maar ook in artistiek opzicht is het debuut van Jade Jackson een hele interessante plaat. Jade Jackson stapt op Gilded op gloedvolle en gedreven wijze door het landschap van de Amerikaanse rootsmuziek en kan zowel uit de voeten in meer traditioneel aandoende countrymuziek als in de muziek die sinds de jaren 90 alt-country wordt genoemd.
Ook in vocaal opzicht maakt Jade Jackson indruk met een eigen geluid, dat duidelijk anders klinkt dan dat van al haar leeftijdsgenoten in Nashville. De jonge singer-songwriter beschikt over een expressief stemgeluid, dat zich stevig opdringt en ook makkelijk bruggen slaat richting pop en rock.
Uiteindelijk overheerst echter de Amerikaanse rootsmuziek, dat met Jade Jackson een bijzonder getalenteerde aanwinst in huis heeft. Een van de memorabele debuten van 2017, let maar op. Erwin Zijleman
19 mei 2017
Robert Cray & Hi Rhythm Section - Robert Cray & Hi Rhythm
Robert Cray maakt al sinds de jaren 70 muziek en vierde zijn grootste successen in de tweede helft van de jaren 80, toen zijn meest succesvolle albums Strong Persuader (1986) en Don't Be Afraid Of The Dark (1988) verschenen.
In de jaren 90 maakte de bluesmuzikant uit Columbus, Georgia, een aantal net wat mindere platen, maar sinds Take Your Shoes Off uit 1999 steekt Robert Cray weer in een blakende vorm.
Op Take Your Shoes Off werkte Robert Cray voor het eerst samen met producer Steve Jordan en dit bleek ook op het in 2014 verschenen In My Soul een zeer geslaagde combinatie.
Steve Jordan zat ook op het in Memphis opgenomen Robert Cray & Hi Rhythm achter de knoppen, maar was niet de meest opvallende gast in de studio. Op zijn nieuwe plaat laat Robert Cray zich immers bijstaan door een aantal leden van de roemruchte Hi Rhythm Section, die in jaren 80 onder leiding van producer Willie Mitchell waren te horen op heel wat belangrijke soulplaten, waaronder platen van legendarische muzikanten Al Green, Ann Peebles en Otis Clay.
De combinatie van Robert Cray, producer Steve Jordan en de ouwe rotten uit van de Hi Rhythm Section uit Memphis werkt uitstekend. Op Robert Cray & Hi Rhythm laat Robert Cray, die dit jaar zijn 64e verjaardag hoopt te vieren, een wat minder gepolijst geluid horen dan we van hem gewend zijn. Op zijn nieuwe plaat laat de Amerikaan bovendien een lekker soulvol geluid horen, al is er natuurlijk ook altijd ruimte voor zijn bluesy gitaarspel.
Mooi gitaarwerk staat uiteraard centraal op Robert Cray & Hi Rhythm, want wat kan Robert Cray nog altijd geweldig spelen. Ook op zijn nieuwe plaat is iedere noot weer raak en zijn zowel het ondersteunende spel als de solo’s prachtig. Als vervolgens ook Tony Joe White nog wat riedeltjes meespeelt is het feest voor liefhebbers van het betere gitaarwerk compleet. In de rest van de instrumentatie valt vooral het weergaloze orgelspel van Charles Hodges op.
Voor de songs doet Robert Cray ook dit keer deels een beroep op de songwriting skills van anderen, onder wie Bill Withers en de al eerder genoemde Tony Joe White die twee songs aandraagt. Alle songs worden uiteindelijk voorzien van het uit duizenden herkenbare Robert Cray geluid, dat bestaat uit zijn bijzondere gitaarspel en zijn heerlijk soulvolle stem. Het is een stem die nauwelijks aan slijtage onderhevig lijkt en nog net zo soepel klinkt als op de platen die Robert Cray in de jaren 80 een ster maakten.
Ik was Robert Cray zoals gezegd lange tijd wat uit het oog verloren, maar de platen die hij de laatste jaren heeft gemaakt vind ik geweldig. Van deze platen vind ik Robert Cray & Hi Rhythm de beste. De Hi Rhythm Section uit Memphis geeft Robert Cray immers een zetje richting 70s soul en dat past uitstekend bij zijn stem en zijn gitaarspel.
Het succes van Strong Persuader en Don't Be Afraid Of The Dark gaat Robert Cray & Hi Rhythm natuurlijk niet evenaren, maar iedereen die denkt dat de platen van Robert Cray er niet meer zo toe doen moet zeker eens luisteren naar deze uitstekende nieuwe plaat van de gelukkig nog jonge bluesveteraan, die als soulzanger minstens net zo goed uit de voeten kan. Erwin Zijleman
In de jaren 90 maakte de bluesmuzikant uit Columbus, Georgia, een aantal net wat mindere platen, maar sinds Take Your Shoes Off uit 1999 steekt Robert Cray weer in een blakende vorm.
Op Take Your Shoes Off werkte Robert Cray voor het eerst samen met producer Steve Jordan en dit bleek ook op het in 2014 verschenen In My Soul een zeer geslaagde combinatie.
Steve Jordan zat ook op het in Memphis opgenomen Robert Cray & Hi Rhythm achter de knoppen, maar was niet de meest opvallende gast in de studio. Op zijn nieuwe plaat laat Robert Cray zich immers bijstaan door een aantal leden van de roemruchte Hi Rhythm Section, die in jaren 80 onder leiding van producer Willie Mitchell waren te horen op heel wat belangrijke soulplaten, waaronder platen van legendarische muzikanten Al Green, Ann Peebles en Otis Clay.
De combinatie van Robert Cray, producer Steve Jordan en de ouwe rotten uit van de Hi Rhythm Section uit Memphis werkt uitstekend. Op Robert Cray & Hi Rhythm laat Robert Cray, die dit jaar zijn 64e verjaardag hoopt te vieren, een wat minder gepolijst geluid horen dan we van hem gewend zijn. Op zijn nieuwe plaat laat de Amerikaan bovendien een lekker soulvol geluid horen, al is er natuurlijk ook altijd ruimte voor zijn bluesy gitaarspel.
Mooi gitaarwerk staat uiteraard centraal op Robert Cray & Hi Rhythm, want wat kan Robert Cray nog altijd geweldig spelen. Ook op zijn nieuwe plaat is iedere noot weer raak en zijn zowel het ondersteunende spel als de solo’s prachtig. Als vervolgens ook Tony Joe White nog wat riedeltjes meespeelt is het feest voor liefhebbers van het betere gitaarwerk compleet. In de rest van de instrumentatie valt vooral het weergaloze orgelspel van Charles Hodges op.
Voor de songs doet Robert Cray ook dit keer deels een beroep op de songwriting skills van anderen, onder wie Bill Withers en de al eerder genoemde Tony Joe White die twee songs aandraagt. Alle songs worden uiteindelijk voorzien van het uit duizenden herkenbare Robert Cray geluid, dat bestaat uit zijn bijzondere gitaarspel en zijn heerlijk soulvolle stem. Het is een stem die nauwelijks aan slijtage onderhevig lijkt en nog net zo soepel klinkt als op de platen die Robert Cray in de jaren 80 een ster maakten.
Ik was Robert Cray zoals gezegd lange tijd wat uit het oog verloren, maar de platen die hij de laatste jaren heeft gemaakt vind ik geweldig. Van deze platen vind ik Robert Cray & Hi Rhythm de beste. De Hi Rhythm Section uit Memphis geeft Robert Cray immers een zetje richting 70s soul en dat past uitstekend bij zijn stem en zijn gitaarspel.
Het succes van Strong Persuader en Don't Be Afraid Of The Dark gaat Robert Cray & Hi Rhythm natuurlijk niet evenaren, maar iedereen die denkt dat de platen van Robert Cray er niet meer zo toe doen moet zeker eens luisteren naar deze uitstekende nieuwe plaat van de gelukkig nog jonge bluesveteraan, die als soulzanger minstens net zo goed uit de voeten kan. Erwin Zijleman
18 mei 2017
Jen Gloeckner - VINE
“Weird and wonderful”, zo omschrijft The Irish Times de nieuwe plaat van de Amerikaanse muzikante Jen Gloeckner.
Deze Jen Gloeckner is voor mij een grote onbekende, maar VINE komt hier inmiddels al enige tijd uit de speakers en is een plaat die ik steeds mooier en interessanter vind.
Speurwerk leert dat Jen Gloeckner opgroeide in Dubuque, Iowa, en nog steeds werkt vanuit deze plaats aan de oevers van de Mississippi. Ze heeft inmiddels drie platen op haar naam staan, maar de vorige twee heb ik gemist.
VINE is de opvolger van het in 2010 verschenen Mouth Of Mars en werd bij Jen Gloeckner thuis in Dubuque, Iowa, opgenomen. Verwacht echter geen ingetogen luisterliedjes, want VINE van Jen Gloeckner is een opvallend groots klinkende plaat.
In muzikaal opzicht heeft de nieuwe plaat van de Amerikaanse singer-songwriter raakvlakken met de muziek van Massive Attack, Portishead, de Twin Peaks soundtrack en zelfs Enya. VINE valt op door een vol klinkende instrumentatie vol invloeden uit de triphop, dreampop, ambient en new age. Het is muziek die aanmoedigt tot wegdromen, waarna Jen Gloeckner je meeneemt op een fascinerende reis langs wonderschone maar soms ook spookachtige landschappen.
Overdaad ligt op de loer bij een instrumentatie als die op VINE, maar Jen Gloeckner vliegt nergens uit de bocht. De muziek op de nieuwe plaat van Jen Gloeckner is vaak groots en meeslepend, maar neemt ook met grote regelmaat gas terug. Het ene moment verleidt de plaat met subtiliteit, bijvoorbeeld in de fraaie gitaarlijnen, de stemmige pianopartijen, de fraaie strijkers of het bijzondere fluitspel. Hiertegenover staan groots klinkende passages met zwaar aangezette drums, breed uitwaaiende of uit jankende gitaren en een fraai en vol elektronisch en atmosferisch klankentapijt, maar van overdaad is nergens sprake.
VINE is een plaat vol dromerige, zweverige en vaak bezwerende klanken, maar Jen Gloeckner kan new age achtige of psychedelische geluidstapijten zomaar verruilen voor aangenaam klinkende popliedjes, die heel af en toe wel wat denken aan die van Lana del Rey.
In muzikaal opzicht is VINE een buitengewoon fascinerende plaat, maar ook in vocaal opzicht raakt Jen Gloeckner de juiste snaar. De Amerikaanse singer-songwriter kan heerlijk soulvol klinken, kan prachtig fluisteren, maar kan de volle klanken op de plaat ook aanvallen met krachtige vocalen.
VINE is een plaat die je een paar keer moet horen voor je er een oordeel over velt. Bij eerste beluistering vond ik het intrigerend maar ook overweldigend en veelomvattend. Naarmate ik VINE vaker hoorde begonnen alle mooie details in de muziek van Jen Gloeckner echter op te vallen.
VINE is een plaat die bestaat uit vele lagen en in alle lagen is heel veel moois verstopt. Het is knap hoe Jen Gloeckner zeer verschillende invloeden weet te verbinden en het is misschien nog wel knapper hoe de Amerikaanse muzikante stevig experimenteert, maar toch ook muziek maakt die zich uiteindelijk makkelijk opdringt.
Op VINE gebeurt soms zoveel dat het je soms duizelt, maar eenmaal gewend aan het betoverende geluid op de plaat valt alles op zijn plek. Ik lees in Nederland tot dusver helemaal niets over VINE van Jen Gloeckner, maar deze plaat verdient echt alle aandacht. Erwin Zijleman
VINE van Jen Gloeckner kan worden verkregen via haar bandcamp pagina: https://jengloeckner.bandcamp.com. Hier vind je ook haar oudere platen die wat minder uitbundig, wat organischer en wat meer roots georiënteerd klinken. Ook zeer de moeite waard overigens.
Deze Jen Gloeckner is voor mij een grote onbekende, maar VINE komt hier inmiddels al enige tijd uit de speakers en is een plaat die ik steeds mooier en interessanter vind.
Speurwerk leert dat Jen Gloeckner opgroeide in Dubuque, Iowa, en nog steeds werkt vanuit deze plaats aan de oevers van de Mississippi. Ze heeft inmiddels drie platen op haar naam staan, maar de vorige twee heb ik gemist.
VINE is de opvolger van het in 2010 verschenen Mouth Of Mars en werd bij Jen Gloeckner thuis in Dubuque, Iowa, opgenomen. Verwacht echter geen ingetogen luisterliedjes, want VINE van Jen Gloeckner is een opvallend groots klinkende plaat.
In muzikaal opzicht heeft de nieuwe plaat van de Amerikaanse singer-songwriter raakvlakken met de muziek van Massive Attack, Portishead, de Twin Peaks soundtrack en zelfs Enya. VINE valt op door een vol klinkende instrumentatie vol invloeden uit de triphop, dreampop, ambient en new age. Het is muziek die aanmoedigt tot wegdromen, waarna Jen Gloeckner je meeneemt op een fascinerende reis langs wonderschone maar soms ook spookachtige landschappen.
Overdaad ligt op de loer bij een instrumentatie als die op VINE, maar Jen Gloeckner vliegt nergens uit de bocht. De muziek op de nieuwe plaat van Jen Gloeckner is vaak groots en meeslepend, maar neemt ook met grote regelmaat gas terug. Het ene moment verleidt de plaat met subtiliteit, bijvoorbeeld in de fraaie gitaarlijnen, de stemmige pianopartijen, de fraaie strijkers of het bijzondere fluitspel. Hiertegenover staan groots klinkende passages met zwaar aangezette drums, breed uitwaaiende of uit jankende gitaren en een fraai en vol elektronisch en atmosferisch klankentapijt, maar van overdaad is nergens sprake.
VINE is een plaat vol dromerige, zweverige en vaak bezwerende klanken, maar Jen Gloeckner kan new age achtige of psychedelische geluidstapijten zomaar verruilen voor aangenaam klinkende popliedjes, die heel af en toe wel wat denken aan die van Lana del Rey.
In muzikaal opzicht is VINE een buitengewoon fascinerende plaat, maar ook in vocaal opzicht raakt Jen Gloeckner de juiste snaar. De Amerikaanse singer-songwriter kan heerlijk soulvol klinken, kan prachtig fluisteren, maar kan de volle klanken op de plaat ook aanvallen met krachtige vocalen.
VINE is een plaat die je een paar keer moet horen voor je er een oordeel over velt. Bij eerste beluistering vond ik het intrigerend maar ook overweldigend en veelomvattend. Naarmate ik VINE vaker hoorde begonnen alle mooie details in de muziek van Jen Gloeckner echter op te vallen.
VINE is een plaat die bestaat uit vele lagen en in alle lagen is heel veel moois verstopt. Het is knap hoe Jen Gloeckner zeer verschillende invloeden weet te verbinden en het is misschien nog wel knapper hoe de Amerikaanse muzikante stevig experimenteert, maar toch ook muziek maakt die zich uiteindelijk makkelijk opdringt.
Op VINE gebeurt soms zoveel dat het je soms duizelt, maar eenmaal gewend aan het betoverende geluid op de plaat valt alles op zijn plek. Ik lees in Nederland tot dusver helemaal niets over VINE van Jen Gloeckner, maar deze plaat verdient echt alle aandacht. Erwin Zijleman
VINE van Jen Gloeckner kan worden verkregen via haar bandcamp pagina: https://jengloeckner.bandcamp.com. Hier vind je ook haar oudere platen die wat minder uitbundig, wat organischer en wat meer roots georiënteerd klinken. Ook zeer de moeite waard overigens.
17 mei 2017
Blondie - Pollinator
Natuurlijk gaat Blondie geen plaat meer maken van het niveau van platen als Blondie (1976), Plastic Letters (1978), Parallel Lines (1978) of Eat To The Beat (1979).
De band uit New York presteerde destijds op de toppen van haar kunnen en maakte muziek die een brug sloeg tussen de perfecte pop uit het verleden en de punk uit de tweede helft van de jaren 70.
Inmiddels zijn we veertig jaar verder, is boegbeeld en sekssymbool Deborah Harry inmiddels de 70 (!) gepasseerd en behoort Blondie al lang niet meer tot de grote bands.
Sinds de comeback plaat No Exit uit 1999 brengt Blondie om de zoveel jaar een plaat uit en het zijn platen die altijd beter zijn dan het dramatisch slechte The Hunter uit 1982 (maar dat is ook niet zo moeilijk), maar die geen potten breken. Ook Pollinator is weer zo’n plaat.
Bij beluistering van de nieuwe Blondie plaat ervaar je geen moment de sensatie die je ervoer bij beluistering van de bovengenoemde albums, maar op een of andere manier vermaakt Blondie nog altijd bijzonder makkelijk en is ook het nieuwe album weer goed voor een brede glimlach.
Blondie heeft kennelijk niet de behoefte om haar muziek te vernieuwen, waardoor bij beluistering van Pollinator aan de lopende band flarden uit het verleden van de band opduiken. Ook op Pollinator grossiert Blondie in energieke popsongs met refreinen die je na één keer horen mee kunt zingen en melodieën die je direct niet meer wilt vergeten.
In muzikaal opzicht ligt Pollinator in het verlengde van een album als Eat To The Beat, waarop de synths het definitief hadden gewonnen van de gitaren en Blondie niet vies was van flirts met disco. De flirts met dansmuziek leveren op Pollinator zeker niet de beste songs op, maar lekker klinkt het wel.
Voor de songs vertrouwde de band overigens deels op de skills van onder andere Sia, Johnny Marr en Charli XCX, maar Deborah Harry en Chris Stein zijn het schrijven van aanstekelijke popliedjes zelf ook nog niet verleerd.
Naast het koningskoppel Harry/Stein schuift op Pollinator verder alleen power drummer Clem Burke aan, maar voor het geluid van Blondie heeft het nauwelijks gevolgen. Pollinator klinkt als 100% Blondie of zelfs als 100% Vintage Blondie. Dat is best knap, zeker als je je bedenkt dat de stembanden van Deborah Harry inmiddels aardig op leeftijd zijn. Het wordt deels gemaskeerd door een zwaar aangezet tapijt van synths (en vast flink wat snufjes in de studio), maar het eindresultaat klinkt absoluut acceptabel en bij vlagen zelfs heerlijk gedreven.
Ook bij Pollinator heb ik na een paar tracks de behoefte om een van de echt goede platen van de van de band op te zetten, maar ook als ik Pollinator gewoon tot het einde op laat staan, verveelt de plaat niet en wordt de glimlach met grote regelmaat wat breder. Voor de echt goede platen van Blondie moeten we een paar decennia terug in de tijd, maar Pollinator is uiteindelijk goed voor een dikke voldoende en dat is gewoon een knappe prestatie. Erwin Zijleman
De band uit New York presteerde destijds op de toppen van haar kunnen en maakte muziek die een brug sloeg tussen de perfecte pop uit het verleden en de punk uit de tweede helft van de jaren 70.
Inmiddels zijn we veertig jaar verder, is boegbeeld en sekssymbool Deborah Harry inmiddels de 70 (!) gepasseerd en behoort Blondie al lang niet meer tot de grote bands.
Sinds de comeback plaat No Exit uit 1999 brengt Blondie om de zoveel jaar een plaat uit en het zijn platen die altijd beter zijn dan het dramatisch slechte The Hunter uit 1982 (maar dat is ook niet zo moeilijk), maar die geen potten breken. Ook Pollinator is weer zo’n plaat.
Bij beluistering van de nieuwe Blondie plaat ervaar je geen moment de sensatie die je ervoer bij beluistering van de bovengenoemde albums, maar op een of andere manier vermaakt Blondie nog altijd bijzonder makkelijk en is ook het nieuwe album weer goed voor een brede glimlach.
Blondie heeft kennelijk niet de behoefte om haar muziek te vernieuwen, waardoor bij beluistering van Pollinator aan de lopende band flarden uit het verleden van de band opduiken. Ook op Pollinator grossiert Blondie in energieke popsongs met refreinen die je na één keer horen mee kunt zingen en melodieën die je direct niet meer wilt vergeten.
In muzikaal opzicht ligt Pollinator in het verlengde van een album als Eat To The Beat, waarop de synths het definitief hadden gewonnen van de gitaren en Blondie niet vies was van flirts met disco. De flirts met dansmuziek leveren op Pollinator zeker niet de beste songs op, maar lekker klinkt het wel.
Voor de songs vertrouwde de band overigens deels op de skills van onder andere Sia, Johnny Marr en Charli XCX, maar Deborah Harry en Chris Stein zijn het schrijven van aanstekelijke popliedjes zelf ook nog niet verleerd.
Naast het koningskoppel Harry/Stein schuift op Pollinator verder alleen power drummer Clem Burke aan, maar voor het geluid van Blondie heeft het nauwelijks gevolgen. Pollinator klinkt als 100% Blondie of zelfs als 100% Vintage Blondie. Dat is best knap, zeker als je je bedenkt dat de stembanden van Deborah Harry inmiddels aardig op leeftijd zijn. Het wordt deels gemaskeerd door een zwaar aangezet tapijt van synths (en vast flink wat snufjes in de studio), maar het eindresultaat klinkt absoluut acceptabel en bij vlagen zelfs heerlijk gedreven.
Ook bij Pollinator heb ik na een paar tracks de behoefte om een van de echt goede platen van de van de band op te zetten, maar ook als ik Pollinator gewoon tot het einde op laat staan, verveelt de plaat niet en wordt de glimlach met grote regelmaat wat breder. Voor de echt goede platen van Blondie moeten we een paar decennia terug in de tijd, maar Pollinator is uiteindelijk goed voor een dikke voldoende en dat is gewoon een knappe prestatie. Erwin Zijleman
Abonneren op:
Posts (Atom)