Het titelloze debuut van de uit Londen afkomstige band Veronica Falls schaarde ik zo’n anderhalf jaar geleden onder de beste debuten van 2011 en omschreef ik als het beste van het beste van Lush, Belle & Sebastian, The Pixies, The Pains Of Being Pure At Heart, Ride, The Velvet Underground, The Xx, The Dum Dum Girls, Fairport Convention, Sonic Youth en The Delgados (naar eigen smaak en inzicht namen toevoegen was geen probleem). Ruim anderhalf jaar na haar debuut is Veronica Falls terug met Waiting For Something To Happen. De omschrijving die anderhalf jaar geleden voor het debuut gold, is wat mij betreft ook nog van toepassing op de nieuwe plaat van Veronica Falls. Hier en daar lees ik dat de band op haar nieuwe plaat heeft gekozen voor een meer gepolijst geluid, maar dat vind ik persoonlijk erg meevallen. Wel verwerkt de band op Waiting For Something To Happen meer invloeden uit de jaren 60, waardoor de plaat zo af en toe klinkt als een door de bovengenoemde bands uitgevoerd eerbetoon aan The Mamas & The Papas. De verschillen met het debuut moeten echter niet worden overdreven, al is het maar omdat Veronica Falls nog steeds vertrouwd op de wapens die ook zo doeltreffend werden ingezet op het debuut van de band. Ook Waiting For Something To Happen staat vol met volstrekt onweerstaanbare popliedjes, die je na één keer horen hebt omarmd en voorlopig niet meer los gaat laten. Het zijn popliedjes met licht gruizige maar bijzonder aanstekelijke gitaarloopjes die steeds meer worden gecombineerd met prachtige vrouwenstemmen en hier en daar een verdwaalde mannenstem. Het is muziek die erg lijkt op die van de bands uit de hoogtijdagen van de dreampop en de shoegaze (met name de naam van Lush zal meer dan eens opduiken bij beluistering van Waiting For Something To Happen), maar Veronica Falls gaat net wat ruimhartiger om met andere invloeden uit een aantal decennia popmuziek en is bovendien wel erg bedreven in het schrijven van popsongs die met geen mogelijkheid zijn te weerstaan. Waiting For Something To Happen bevat 13 songs en ze zijn, om maar eens terug te grijpen op de veel verkochte verzamelaars uit de jaren 70, alle 13 goed! Ze zijn overigens ook alle 13 zoet, wat voor een enkeling waarschijnlijk als een flinke drempel zal worden ervaren. Onder het buitenste suikerlaagje zit echter verschrikkelijk veel moois verstopt. Het is buiten nog lang geen lente, maar binnen brandt de lentezon al aangenaam. Wat een heerlijke plaat! Erwin Zijleman
Een paar dagen geleden stond deze BLOG in het teken van Matthew E. White, vandaag is het de beurt aan John Paul White. Twee keer dezelfde achternaam, maar dat is niet de enige overeenkomst tussen beide muzikanten, al overheersen uiteindelijk vooral de verschillen. De naam John Paul White zal niet bij iedereen een belletje doen rinkelen, tot ik erbij vertel dat de man samen met zangeres Joy Williams als The Civil Wars verantwoordelijk was voor het prachtige Barton Hollow; wat mij betreft één van de betere rootsplaten van de laatste jaren. Je zou verwachten dat John Paul White het momenteel veel te druk heeft voor het maken van een soloplaat en dat is ook zo. The Long Goodbye werd al voor het enorme succes van The Civil Wars opgenomen (naar verluid stamt de plaat uit 2008), maar er was tot voor kort geen platenmaatschappij die de plaat uit wilde brengen. Door het succes van The Civil Wars is het er nu toch van gekomen en daar is gezien de kwaliteit van de plaat veel voor te zeggen. Bij een soloplaat van een lid van een band of in dit geval een duo bestaat altijd het gevaar dat het klinkt als een deelverzameling van de muziek van de band of in dit geval het duo. The Long Goodbye klinkt gelukkig niet als The Civil Wars zonder Joy Williams, want daar zou niet veel aan zijn geweest. Op het in Muscle Shoals, Alabama, opgenomen The Long Goodbye laat John Paul White zijn wilde haren wapperen, wat een uitbundigere plaat oplevert dan we van hem gewend zijn. Muscle Shoals is de bakermat van de Southern Soul (een genre dat gisteren nog werd omarmd door Matthew E. White), maar dat genre is niet de eerste voorkeur van John Paul White. Op The Long Goodbye laat de Amerikaan vooral rijk georkestreerde singer-songwriter muziek horen, die zo nu en dan opzichtig flirt met invloeden uit de powerpop, Southern rock of stadionrock maar ook de zeer ingetogen momenten niet schuwt. Het is in de meeste gevallen mijlenver verwijderd van The Civil Wars, maar ook de gloedvolle en vaak wat meer up-tempo songs van John Paul White weten uiteindelijk te overtuigen. The Long Goodbye laat zo nu en dan een jaren 70 geluid horen, maar klinkt minstens net zo vaak als een eigentijdse pop- en rockplaat, die heel soms klinkt als Radiohead in haar meest toegankelijke dagen. Persoonlijk vind ik de tracks waarin John Paul White zich laat beïnvloeden door 70s songwriters als Harry Nilsson en Paul McCartney het mooist, maar ook de andere tracks, waarin producer Mike Hedges (bekend van onder andere U2 en The Cure) flink uitpakt, winnen nog steeds aan kracht. Gezien het succes van The Civil Wars zal John Paul White waarschijnlijk niet snel met een vervolg op The Long Goodbye op de proppen komen, maar dat er leven is na The Civil Wars (waarbinnen het wel wat schijnt te rommelen) is meer dan duidelijk. Erwin Zijleman
Wat moet ik nog opschrijven over Rumours van Fleetwood Mac? Dat het één van de best van de best verkochte platen aller tijden is (met naar schatting 40 miljoen verkochte exemplaren) is algemeen bekend. Dat één van de klassiekers uit de popmuziek tot stand kwam ondanks, of misschien wel dankzij, de nodige persoonlijk ellende, mag inmiddels ook als bekend worden verondersteld. Ook met de bewering dat de plaat na al die jaren nog niets van zijn kracht en urgentie heeft verloren zal ik waarschijnlijk geen opzien baren, al is het een prestatie van formaat die maar door heel weinig platen uit de jaren 70 wordt geëvenaard. Rumours verscheen op 4 februari 1977 en viert volgende week dus zijn 36e verjaardag. Kennelijk heeft de platenmaatschappij van de band vorig jaar zitten slapen, want precies een jaar te laat verschijnt nu de 35th Anniversary Edition van Rumours. Deze speciale editie is verkrijgbaar in een 3 cd versie en in een nog luxere versie die bestaat uit 4 cd’s, 1 DVD en een LP. Voor de laatste versie moet zo’n 85 euro worden afgetikt, waardoor de 3 cd versie van iets meer dan twee tientjes voor de meeste muziekliefhebbers waarschijnlijk de interessantste is. Over de eerste cd in het fraaie pakket kan ik kort zijn. De geremasterde versie van Rumours klinkt fantastisch, maar dat gold ook al voor het origineel. Belangrijker is het feit dat Second Hand News, Dreams, Never Going Back Again, Don’t Stop, Go Your Own Way, Songbird, The Chain, You Make Loving Fun, I Don't Want To Know, Oh Daddy en Gold Dust Woman nog net zo goed, of misschien zelfs wel beter zijn dan 36 jaar geleden. Het toegevoegde B-kantje Silver Springs maakt het album alleen maar sterker. Hoewel ik Rumours minstens honderden keren van de eerste tot de laatste noot moet hebben beluisterd, is het iedere keer weer genieten. Veel te genieten valt er ook op de bijgevoegde extra’s. De tweede schijf bevat live-opnamen horen van een band die direct na de release van Rumours uitstekend op dreef was en misschien nog wel beter dan tijdens de tour die de basis vormde voor de live-plaat Fleetwood Mac live uit 1980. Op de derde schijf vinden we tenslotte demo’s, outtakes en alternatieve versies van de songs van Rumours en songs die de plaat net niet haalden. Niet onmisbaar, wel leuk om te horen en zo af en toe bijzonder fraai; zeker wanneer de originele versie van alle franje is ontdaan. De koper van de duurdere versie krijgt er nog Rumours op vinyl, een DVD met de boeiende documentaire Rosebud en nog een cd met wat oudere demo’s bij. Allemaal prachtig, maar de hoofdmoot blijft natuurlijk Rumours, wat mij betreft één van de beste en misschien zelfs wel de beste plaat aller tijden. Dankzij de 35th Anniversary Edition van Rumours komt de plaat weer onder de aandacht van een ieder die de plaat de afgelopen tijd wat uit het oog was verloren, maar hopelijk komt de klassieker ook binnen het bereik van muziekliefhebbers die lang na de release van Rumours werden geboren. Ik zet hem zelf nog maar eens op en ben weer onder de indruk. Erwin Zijleman
De uit Utrecht afkomstige band Mister And Mississippi had vorige week bij De Wereld Draait Door haar "one minute of fame". Persoonlijk begrijp ik nog steeds niet waarom de muzikanten die mogen komen opdraven in het populaire programma zo weinig tijd wordt gegund (terwijl de overige gasten eindeloos door mogen keuvelen), maar het is kennelijk een formule die werkt. Nu moet ik eerlijk toegeven dat ik na die ene minuut Mister And Mississippi enorm nieuwsgierig was geworden naar de muzikale verrichtingen van de band, maar ik weet inmiddels ook dat Mister And Mississippi nog veel beter en een stuk veelzijdiger is dan die ene minuut in De Wereld Draait Door deed vermoeden. Mister And Mississippi maakt op haar titelloze debuut muziek die vrijwel niet in een hokje is te duwen. De band noemde het vorige week zelf dreampop, maar dat is wat mij betreft maar een deel van het verhaal. De muziek van Mister And Mississippi is vrijwel altijd stemmig, soms zelfs bijna pastoraal, maar is ook niet vies van gitaaruitbarstingen die vooral doen denken aan bands die het etiket post-rock krijgen opgeplakt. Invloeden uit de Britse folk hebben absoluut hun weg gevonden in de muziek van Mister And Mississippi, maar toch zou ik het debuut van de band geen folkplaat durven noemen. En dan zijn er ook nog eens de donkere en bijna bedwelmende klanken die de plaat een ambient karakter geven. In muzikaal opzicht lijkt het af en toe wel wat op Mazzy Star, maar waar deze band in vocaal opzicht volledig voer op de charme en verleiding van Hope Sandoval, heeft Mister And Mississippi zowel een uitstekende zanger als een uitstekende zangeres in de gelederen, die zowel individueel als gezamenlijk prachtig klinken. De prima vocalen op de plaat worden gecombineerd met prachtig gitaarwerk, dat af en toe wel wat heeft van het gitaarwerk dat in de dreampop zo gangbaar was, maar dat ook veelkleuriger en vooral gevarieerder is. De rest van de instrumentatie sluit hier prachtig bij aan en put naast alle hierboven genoemde genres ook nog eens voorzichtig uit de archieven van de prog-rock en wat minder voorzichtig uit de archieven van de psychedelica. Ondanks het feit dat de band nog niet zo heel lang bestaat, staat het debuut van Mister And Mississippi vol met songs die naar meer smaken. Het zijn songs die zich niet heel nadrukkelijk opdringen, maar wel direct overtuigen. Bij iedere volgende beluistering is het debuut van de Utrechters weer net wat mooier en indrukwekkender en het einde van het groeiproces is volgens mij nog lang niet in zicht. 2012 leverde een bijna eindeloze rij prachtplaten van eigen bodem op. Ook 2013 telt er tot dusver al een stuk of vier en het prachtdebuut van Mister And Mississippi kan ik hier zeker aan toevoegen. Mister And Mississippi heeft op haar debuut een prachtig en betoverend geluid en het is nog een geheel eigen geluid ook. Hulde. Erwin Zijleman
Matthew E. White ziet er niet uit als een soulzanger (hij is blank, heeft lang haar en een lange baard), maar klinkt zo nu en dan wel als een echte soulzanger. Het is slechts één van de vele tegenstrijdigheden waar je bij beluistering van de man’s debuut Big Inner tegenaan loopt. Big Inner telt slechts zeven tracks, maar duurt desondanks meer dan 40 minuten. Matthew E. White had er met een beetje fantasie ook één track van 40 minuten van kunnen maken, want de muziek van de Amerikaan schiet alle kanten op en houdt zich geen moment aan de conventies voor het schrijven van een song met een kop en een staart. Dit wekt misschien de indruk dat Big Inner een hele ontoegankelijke plaat is, maar dat is zeker niet het geval. Matthew E. White vermengt op zijn debuut soul, jazz, New Orleans rhythm & blues, pop, psychedelica en zelfs een vleugje Tropicalia tot een geluid dat zo uit de jaren 60 of 70 lijkt te stammen en gelijke delen Allen Toussaint, Dr. John, Bill Withers, Curtis Mayfield en Randy Newman met elkaar combineert. Matthew E. White pakt bij het creëren van dit geluid flink uit. Naast de standaard bezetting met een voorname rol voor de piano en gitaren, duiken flink wat strijkers en blazers op en zo nu en dan komt Matthew E. White zelfs met een compleet koor op de proppen. Matthew E. White laat zich door de soms bijna overdadige arrangementen overigens niet van de wijs brengen en voorziet de mooie klanken van bijzonder lome vocalen. In eerste instantie had ik het idee dat White maar een matig zanger was, maar na een aantal luisterbeurten moet ik deze mening toch bijstellen. De songs van de muzikant uit Richmond, Virginia, blinken zoals gezegd niet uit door een duidelijke structuur, waardoor je geen idee hebt met welke track Matthew E. White en al zijn medemuzikanten bezig zijn. Dat is meestal dodelijk, maar op Big Inner van Matthew E. White maakt het op een of andere manier niet zoveel uit. Big Inner bevat 40 minuten muziek die vermaakt en intrigeert en het maakt niet zoveel uit of deze muziek is verdeeld over 1, 7 of 20 tracks. Big Inner zal je in veel gevallen mee terug nemen naar de jaren 60 of 70, maar een aantal andere passages zijn niet zo heel ver verwijderd van de muziek van bands als Lambchop en Palace (Will Oldham). Ik heb inmiddels wel geleerd dat het belangrijk is om je volledig over te geven aan Big Inner. Wanneer je geforceerd probeert om alles te horen en te begrijpen, is het een vermoeiende plaat zonder al te veel aanknopingspunten. Geef je echter over aan de muziek van Matthew E. White en je krijgt 40 minuten lang lekker dromerige en lome muziek die geen moment verveelt. Big Inner is vervolgens een heerlijke zondagochtend plaat, maar ik ga hem de rest van de week ook zeker proberen. Dit vat vol tegenstrijdigheden komt volgens mij namelijk altijd tot zijn recht, als je je er maar voor open stelt. Erwin Zijleman
De Canadese muzikanten zijn in 2013 uitstekend uit de startblokken gekomen. Na de prachtplaten van Rob Lutes en Amelia Curran en een nieuwe plaat van één van mijn muzikale helden Ron Sexsmith op komst, werd ik de afgelopen weken ook nog eens verrast door Time Will Tell, het debuut van de uit Toronto afkomstige Nancy Dutra. Ik was al onder de indruk van het debuut van Nancy Dutra voor ik ook maar één noot van de plaat had gehoord. In de album credits komen immers namen van topmuzikanten als Kevin Welch, Justin Rutledge en de al eerder genoemde Ron Sexsmith voorbij. Je weet dan al dat Time Will Tell nooit een slechte plaat kan zijn, maar het debuut van Nancy Dutra heeft desondanks mijn stoutste verwachtingen overtroffen. Dat is voor een belangrijk deel de verdienste van de geweldige vocalen op de plaat. Nancy Dutra kan zwoel fluisteren als Hope Sandoval (Mazzy Star) en Margo Timmins (Cowboy Junkies) en soulvol uithalen als Adele, maar bestrijkt ook binnen het rootssegment een breed palet. Dat varieert van ingetogen traditioneel aandoende folk waarin ze wel wat aan Gillian Welch doet denken tot wat minder ingetogen songs die de kant op gaan van Lucinda Williams. Ook in muzikaal opzicht is Time Will Tell een opvallend gevarieerde plaat, die zowel ruimte biedt aan uiterst traditionele bluegrass en folk (met name aan het eind van de plaat) als aan rootsmuziek die nadrukkelijk de grenzen met de radiovriendelijke popmuziek opzoekt (met name de eerste tracks op de plaat). Dat is niet zonder risico’s, maar Nancy Dutra komt er mee weg, wat voor een debuterend muzikante bijzonder knap is. Alleen met bijzonder mooie stem van Nancy Dutra heb je al een goede plaat in handen, maar de opgeroepen hulptroepen zijn uiteraard ook niet voor niets gekomen. Met name het gitaarwerk op Time Will Tell is van grote schoonheid, maar ook de harmony vocalen van Kevin Welch, Justin Rutledge, Ron Sexsmith en de mij onbekende Suzie Vinnick tillen Time Will Tell weer naar een net wat hoger niveau. Ook de fraaie productie van Les Cooper mag tenslotte niet onvermeld blijven. Time Will Tell van Nancy Dutra beschikt over zoveel sterke wapens dat de doorbraak in de rootsscene alleen maar een kwestie van tijd kan zijn. Omdat je er tegenwoordig helaas niet komt op basis van kwaliteit alleen, verdient Nancy Dutra alle steun. Ik geef hierbij het goede voorbeeld door deze verrassend sterke plaat te omarmen. Wie volgt? Erwin Zijleman Time Will Tell van Nancy Dutra ligt nog niet in Nederland in de winkel, maar kan worden besteld via de website van cdbaby (http://www.cdbaby.com/cd/nancydutra).
Een droomdebuut afleveren opent deuren die voor anderen gesloten blijven, maar je maakt het jezelf als muzikant verre van makkelijk wanneer je debuteert met een plaat die de hemel in wordt geprezen door de critici. Of in het onvervalste Cruijffiaans: "elk voordeel heb zijn nadeel". De Amerikaanse muzikant José James liep er de afgelopen jaren hard tegenaan, nadat hij met The Dreamer in 2008 een droomdebuut had afgeleverd. De plaat met een mix van soul, R&B en heel veel jazz, werd overladen met superlatieven en omarmd door een breed publiek. Opvolger Blackmagic uit 2010 kon daarom alleen maar tegenvallen en ook het onlangs verschenen No Beginning, No End zal het niet makkelijk krijgen (tussendoor verscheen nog een duoplaat met Jef Neve!). Is het terecht? Nee. Blackmagic was een prima plaat en No Beginning, No End vind ik nog veel beter. No Beginning, No End is de eerste plaat van José James op het legendarische Blue Note jazzlabel, maar het is zeker geen jazzplaat geworden. Ook op zijn nieuwe plaat vermengt José James weer op geheel eigen wijze invloeden uit diverse genres waaronder wederom soul, r&b en jazz. No Beginning, No End is een lome plaat met een opvallende instrumentatie. De plaat begint met een onnavolgbaar ritme op drums en bass en wordt pas grijpbaar wanneer José James zijn heerlijke soulstem opzet en wat blazers (al dan niet ingeblikt) opduiken. De meeste tracks die volgen houden het lome sfeertje vast en vallen steeds op door de aparte wijze waarop de percussie en de bas zijn opgenomen. De instrumentatie is buiten de ritmesectie uiterst subtiel, zodat de bijzonder aangename stem van José James maximaal effect kan sorteren. Daar slaagt hij geweldig in, hier en daar bijgestaan door prima zangeressen als Hindi Zahra en Emily King. José James is nog steeds niet vies van invloeden uit de R&B en met name de jazz, maar ik vind No Beginning, No End persoonlijk toch vooral een soulplaat. De plaat heeft het aangename van de klassieke soulplaten uit de jaren 70, maar heeft ook meer dan voldoende nieuws te bieden om zich te onderscheiden van deze platen. No Beginning, No End van José James zal het zonder enige twijfel uitstekend doen als soundtrack voor de kleine uurtjes, maar ik vind de plaat ook zeker interessant genoeg om op andere tijdstippen te beluisteren en bij voorkeur met de koptelefoon om maar niets te missen van de buitengewoon fraai arrangementen en de prima ritmesectie die klinkt alsof ze bij je in de huiskamer staan. Of José James aan de vooravond van de grote doorbraak staat durf ik niet te voorspellen. Aan de ene kant is zijn muziek net wat te eigenzinnig, maar aan de andere kant kan ik me niet voorstellen dat iemand deze zwoele en verleidelijke plaat aan de kant schuift. Erwin Zijleman
Amelia Curran ken ik nog van het prachtige War Brides, dat ik bijna vier jaar geleden besprak op deze BLOG. Sindsdien heb ik niets meer gehoord van de Canadese singer-songwriter, wat betekent dat ik het vlak na War Brides en volgens de kenners minstens even mooie Hunter Hunter heb gemist; iets wat overigens ook geldt voor de eerste drie platen die Amelia Curran voor War Brides in eigen beheer uitbracht. Met Spectators is Amelia Curran gelukkig weer terug. De plaat verschijnt ligt ook in Nederland in de winkel en ter ondersteuning is Amelia Curran voor het eerst te zien op de Nederlandse podia (zie de informatie onder deze recensie). Na beluistering van War Brides voorspelde ik Amelia Curran een grote toekomst. Dat is in haar vaderland Canada inmiddels uitgekomen, met een aantal Juno awards, maar in Europa kijken we de kat nog even uit de boom. Dat is niet meer vol te houden na beluistering van Spectators, want wat is dit een mooie en indrukwekkende plaat. Het is een plaat die een wat voller geluid laat horen dan op War Brides, wat de verdienste is van producer John Critchley. Het productionele werk van Critchley is zeker niet onomstreden. Op het Internet lees ik ook forse kritiek op het volle geluid op Spectators, waarbij met name de wat steviger aangezette drums het moeten ontgelden. Persoonlijk heb ik echter geen enkele moeite met het nieuwe geluid van Amelia Curran. Op War Brides vergeleek ik haar vooral met singer-songwriters uit een ver verleden (met name landgenoten Joni Mitchell en Leonard Cohen), terwijl Spectators het vergelijkingsmateriaal wat dichter bij het heden zoekt (variërend van Gillian Welch en Eilen Jewell tot Natalie Merchant, Kathleen Edwards en Patty Griffin). Het geluid op Spectators is weliswaar vol met de eerder genoemde drums, bijzonder fraaie blazers en strijkers en nog flink wat exotische instrumenten waaronder zelfs de Griekse bouzouki, maar Amelia Curran is er wat mij betreft in geslaagd om het warme en intieme geluid van haar vorige platen te behouden. Amelia Curran viel in het verleden al op door haar mooie teksten en sterke songs en heeft op beide terreinen alleen maar aan kracht gewonnen. Haar bijzonder mooie stem, die je eigenlijk alleen maar diep kan raken, maakt het af. Ik was een paar jaar geleden direct onder de indruk van War Brides en ook bij beluistering van Spectators was ik onmiddellijk om. De concurrentie in dit genre is op het moment moordend, maar de echte krenten komen uiteindelijk altijd boven drijven. Spectators van Amelia Curran is er absoluut een. Onmisbaar voor liefhebbers van vrouwelijke singer-songwriters in het rootssegment en voor muziekliefhebbers ver daar buiten. Ga dat horen en misschien nog wel zien de komende dagen. Erwin Zijleman Amelia Curran is vrijdag, zaterdag en zondag te zien op de Nederlandse podia: 25/01 Lage Vuursche, In The Woods 26/01 Bad Nieuweschans, de Oude Remise 27/01 Maastricht, Magisch Theatertje
Ik was ruim drie jaar geleden zeer onder de indruk van en uiteindelijk hopeloos verliefd op Listen To The Thunder, de tweede plaat van de uit Seattle afkomstige alt-country band The Maldives. Op Listen To The Thunder propten The Maldives vijf decennia countryrock en alt-country in songs waarvan je na één keer luisteren al was gaan houden. Van Bob Dylan, The Band, Gram Parsons en Neil Young tot Uncle Tupelo, The Jayhawks en Drive-By Truckers en weer terug. Nauwelijks origineel of vernieuwend, maar ondertussen wel verdomd goed gespeeld en maar heel moeilijk of in de meeste gevallen zelfs helemaal niet te weerstaan. Eind vorig jaar verscheen bijna onopgemerkt de derde plaat van The Maldives, Muscle For The Wing. Op hun derde plaat doen The Maldives wederom waar ze goed in zijn. Invloeden uit een aantal decennia countryrock en alt-country worden omgesmolten tot lekker fris klinkende rootsmuziek, die de liefhebber van countryrock en alt-country onmiddellijk zal weten te verleiden, maar dit keer ook de liefhebber van frisse gitaarpop zal charmeren. Muscle For The Wing klinkt iets minder vol en ook iets minder traditioneel dan Listen To The Thunder. Een negenkoppige band bleek in deze zware economische tijden niet overeind te houden, waardoor The Maldives afstand hebben moeten doen van een deel van het instrumentarium en nu meer vertrouwen op de aloude gitaren. Is dat erg? Nee, eigenlijk niet. De muziek van de band uit Seattle klinkt op Muscle For The Wing nog vol zat en is bovendien heerlijk zonnig. Laat Muscle For The Wing uit de speakers komen en de zon gaat schijnen. Dat het buiten vriest maakt niet zoveel uit. Zon is zon. Door het iets minder traditionele instrumentarium kruipen The Maldives op Muscle For The Wing in de richting van The Avett Brothers en hier en daar zelfs Fleet Foxes, maar een aantal tracks heeft ook wel wat van Crowded House (maar dan met een countryrock injectie). Voorganger Listen To The Thunder bleef nog heel lang leuk en tot dusver is dit ook voor Muscle For The Wing het geval. The Maldives hebben op hun derde plaat een serie ijzersterke songs verzameld en spelen ze vol vuur. Door het vleugje retro zal de gemiddelde criticus waarschijnlijk afgeven op de muziek van The Maldives, maar luister onbevangen naar Muscle For The Wing en je hoort een band van hoog niveau die muziek maakt die alleen maar een hele brede glimlach op je gezicht kan toveren. Na de release van Listen To The Thunder schaarde ik The Maldives onmiddellijk onder mijn favoriete bands. Ik ben ze daarna eerlijk gezegd snel uit het oog verloren, maar bij deze hernieuwde kennismaking was het oude gevoel onmiddellijk terug. Heerlijke band. Heerlijke plaat. Aanrader! Erwin Zijleman
Er zijn nog steeds mensen die bij een nieuwe plaat van I Am Kloot beginnen over de inmiddels al lang vergeten New Acoustics Movement (iets waar ik me overigens zelf tweeënhalf jaar geleden ook nog schuldig aan maakte). Dat kan zo langzamerhand echt niet meer, want I Am Kloot heeft inmiddels een imposant oeuvre opgebouwd dat voor 90% niets te maken heeft met de stroming die ooit zo vurig werd omarmd (en vervolgens net zo snel werd uitgekotst). Met het briljante Sky At Night maakte de band uit Manchester aan de hand van Elbow voorman Guy Garvey tweeënhalf jaar geleden haar beste plaat tot dusver, maar met het vorige week verschenen Let It All In doet I Am Kloot er nog een imposant schepje bovenop. Op Sky At Night voegde Guy Garvey flink wat dynamiek toe aan het geluid van I Am Kloot en werd de productie flink opgepoetst. Hierdoor kroop I Am Kloot wat dichter naar Elbow toe dan we van de band gewend waren. Daar is op zich niets mis mee, want Elbow is een fantastische band, maar misschien was het voor I Am Kloot allemaal net wat teveel. Ook Let It All In is weer geproduceerd door Guy Garvey (overigens samen met Elbow lid Craig Potter), maar dit keer is de Elbow voorman wat voorzichtiger geweest met de hoeveelheid dynamiek en het laagje chroom op de productie. I Am Kloot klinkt hierdoor op Let It All In wat meer als I Am Kloot, zonder dat de progressie van Sky At Night verloren is gegaan. Een win-win situatie. I Am Kloot zoekt de progressie dit keer niet in het toevoegen van dynamiek of in het oppoetsen van de productie, maar in het verbreden van het stemmige instrumentarium en in een enkele zonnestraal naast de vele donkere wolken. Let It All In klinkt net wat lichtvoetiger dan zijn voorgangers, al blijft I Am Kloot een band voor de herfst en de winter. Net als op Sky At Night worden de grotendeels ingetogen en akoestische klanken nog wel eens afgewisseld door een muzikale uitbarsting van een stevige gitaar of de van Elbow bekende blazers, maar deze uitbarstingen zijn minder frequent en vooral een stuk minder hevig dan op de vorige plaat. Voorman John Bramwell verzuchtte twee jaar geleden na alle aandacht voor de productie van Guy Garvey “It’s about the songs, not the xylophones!” en heeft daarom op Let It All In de touwtjes weer wat steviger in handen. Let It All In is een plaat die zich als een warme deken om je heen slaat. De instrumentatie is sober maar prachtig en zanger John Bramwell zingt beter en vooral aangenamer dan vroeger. Let It All In is een plaat die veel minder tegen de haren instrijkt dan zijn voorganger, maar dat betekent niet dat de songs van een minder hoog niveau zijn. Zeker als je goed naar de plaat luistert, hoor je hoe knap de muziek van I Am Kloot in elkaar steekt en de meeste tracks op de plaat blijven nog heel lang door groeien. Met Sky At Night had I Am Kloot definitief door moeten breken naar een groot publiek, maar ondanks de lovende recensies is de band met name in Nederland nog altijd ondergewaardeerd. Dat moet nu maar eens veranderen met Let It All In. Ik weet bijna zeker dat vrijwel iedere muziekliefhebber zal zwichten voor de mooie songs van I Am Kloot, dus ga op zijn minst luisteren. Een ieder die dit niet doet zou zomaar één van de memorabele platen van (de start van) 2013 kunnen missen. Erwin Zijleman
Dan Bern debuteerde een jaar of vijf geleden en werd onmiddellijk uitgeroepen tot de nieuwe Bob Dylan. Van de meeste singer-songwriters die dit label de afgelopen decennia kregen opgeplakt wilde de carrière vervolgens niet echt vlotten en dat geldt helaas ook voor die van Dan Bern. De singer-songwriter uit Mount Vernon, Iowa, heeft inmiddels een aardig stapeltje platen op zijn naam staan, maar geen hiervan werd zo geprezen als het inmiddels al weer ruim vijf jaar oude titelloze debuut (en eerlijk gezegd was ook geen van deze platen net zo goed). Dat gaat vast niet veranderen met het onlangs verschenen Drifter en dat is zonde. Doodzonde. Drifter is immers de beste plaat die Dan Bern tot dusver gemaakt heeft. Bij beluistering van Drifter zal nog altijd de naam van Bob Dylan opduiken, maar het ligt er al lang niet meer zo dik bovenop als vijf jaar geleden. Drifter is een veelzijdige singer-songwriter plaat die zowel in vocaal als in muzikaal opzicht over het algemeen niet zo gek veel te maken heeft met de platen van Bern’s grote voorbeeld (al staan er ook wel wat Dylanesque songs op). Net als Bob Dylan is Dan Bern een echte woordkunstenaar, die in zijn songs met flinke lappen tekst mooie verhalen vertelt. Op Drifter zwerft Dan Bern over de wereld en vertelt hij indringende verhalen die net zo makkelijk over de Spaanse crisis of de economische wanorde in de Verenigde Staten kunnen gaan als over Bern’s favoriete sport baseball of ons eigen Haarlem (waar Den Bern met enige regelmaat in de sauna is te vinden). Folk is het belangrijkste bestanddeel van de muziek van Dan Bern op Drifter, maar het is al lang niet meer het enige bestanddeel. Mede door de hulp van flink wat muzikale vrienden en zijn band Common Rotation is Drifter een mooi klinkende en veelzijdige rootsplaat geworden. Door de imposante gastenlijst komt een heel arsenaal aan instrumenten voorbij, maar desondanks is het geluid op Drifter altijd spaarzaam en ingetogen. De hulp van muzikale vrienden beperkt zich overigens niet tot het instrumentarium, want niemand minder dan Emmylou Harris komt opdraven voor een duet; een van de vele hoogtepunten op deze sterke plaat. Op Drifter laat Den Bern horen dat hij veel meer is dan de nieuwe Bob Dylan. Drifter is een ijzersterke singer-songwriter plaat van een muzikant die als zanger en als songwriter imponeert. De geweldige muzikanten die hem omringen en de prachte verhalen op Drifter doen de rest. Erwin Zijleman Drifter is al enige tijd beschikbaar via de Bandcamp pagina van Dan Bern, maar ligt vanaf deze week gelukkig ook eindelijk in Nederland in de winkel.
Het is vaak moeilijk te voorspellen of een plaat het nu goed gaat doen of niet. De Nederlandse zangeres Janne Schra oogstte een paar jaar geleden, na een wat moeizame start, opeens onverwacht veel lof als boegbeeld van de band Room Eleven (de platen Six White Russians And A Pink Pussycat (2006) en Mmm...Gumbo? (2008) gingen als warme broodjes over de toonbank en trokken ook in het buitenland de nodige aandacht), maar zag haar nieuwe band Schradinova vervolgens, geheel tegen de verwachting, in mislukken (en dit ondanks de prima plaat India Lima Oscar Victor Echo You uit 2010). Het is dus even afwachten wat de eerste onder haar eigen naam uitgebrachte soloplaat gaat doen, maar aan de kwaliteit van de plaat zal het in ieder geval niet liggen. Het titelloze solodebuut van Janne Schra is een in kwalitatief opzicht uitstekende plaat, waarop Janne Schra de inmiddels van haar bekende sterke wapens op uiterst trefzekere wijze inzet. Dat betekent dat Janne Schra van genre naar genre hopt en in al deze genres weet te overtuigen met haar mooie en krachtige stem. Het debuut van Janne Schra bevat een mengelmoes van vooral jazz, folk en pop, maar binnen deze genres bestrijkt Janne Schra een opvallend breed palet. Het ene moment verrast de tegenwoordig vanuit Nijmegen opererende zangeres met een intiem en breekbaar folkliedje, om vervolgens uit te pakken met lekker vol georkestreerde pop of met zwoele nachtclub jazz. De vocalen zijn in alle gevallen van een geweldig hoog niveau, maar Janne Schra heeft dit keer ook veel aandacht besteed aan de instrumentatie en de productie. Het levert een aantal wat donkerdere tracks op, die zomaar sfeerbepalend zouden kunnen zijn in een nieuwe film van David Lynch, maar Janne Schra is ook niet vies van kippenveljazz of lekker in het gehoor liggende pop. In elk genre is de instrumentatie mooi en verzorgd, waardoor de stem van Janne Schra nog net wat beter tot zijn recht komt. De criticus zal waarschijnlijk beweren dat Janne Schra op haar solodebuut van wat teveel walletjes wil eten en dat wat meer focus op zijn plaats zou zijn geweest, maar daar ben ik het absoluut niet mee eens. Een zangeres die eigenlijk alles kan zingen, moet dat vooral doen. Het betekent weliswaar dat ik op het debuut van Janne Schra ook een aantal songs tegen kom waar ik net wat minder mee kan, maar het aantal songs dat er echt uitspringt mag er ook zijn. Mijn conclusie: het titelloze debuut van Janne Schra is een bovengemiddeld mooie en bovengemiddeld veelzijdige plaat van een bovengemiddeld goede zangeres. Een zangeres die in het verleden al veel moois heeft laten horen, maar nog altijd groei laat zien. Het debuut van Janne Schra is zonder meer een heerlijk plaatje voor de zondagochtend, maar of de plaat de rest van de week de cd speler nog uit komt durf ik te betwijfelen. Erwin Zijleman
De Canadese singer-songwriter Rob Lutes debuteerde in 1999 met Gravity, maar trok pas echt de aandacht van liefhebbers van Amerikaanse rootsmuziek met het in 2006 verschenen Ride The Shadows. Met Truth & Fiction leverde hij in 2008 zijn tweede meesterwerk af, maar ondanks deze twee prachtplaten is Rob Lutes helaas nog altijd slechts in relatief kleine kring bekend. Zelf heb ik Rob Lutes zo hoog zitten dat ik vorig jaar een als een tussendoortje uitgebrachte live-plaat met landgenoot Rob MacDonald een plekje gaf op deze BLOG, maar deze plaat was zeker niet van hetzelfde niveau als Ride The Shadows en Truth & Fiction en het tussentijds in eigen beheer uitgebrachte Middle Ground. De nieuwe plaat van Rob Lutes, The Bravest Birds, is dat zeker wel en is misschien zelfs nog wel beter dan zijn twee niet misselijke voorgangers. Het is niet eens makkelijk om te omschrijven wat er nu precies zo goed en bijzonder is aan de muziek van Rob Lutes, maar The Bravest Birds had me na hooguit een paar seconden al volledig ingepakt. De plaat opent met een paar gitaarakkoorden, waarna de heerlijke stem van Rob Lutes het overneemt. De stem van Rob Lutes klinkt doorleefd en soulvol en heeft ook het bedwelmende effect dat ook bijvoorbeeld de stem van John Hiatt heeft. Laat Rob Lutes het telefoonboek voorlezen en ik vind het mooi. Het blijft dit keer niet bij een fantastische stem, want Rob Lutes heeft voor de gelegenheid flink wat topmuzikanten opgetrommeld en deze zetten een geluid neer waarvoor je de gemiddelde liefhebber van Amerikaanse rootsmuziek ’s nachts mag wakker maken. Het is een even mooi als veelzijdig geluid dat meerdere kanten van de Amerikaanse rootsmuziek opzoekt en me af en toe wel wat doet denken aan de platen van Daniel Lanois. Alsof het met een stem als die van Rob Lutes en een instrumentatie om van te watertanden nog niet genoeg is, verrast The Bravest Birds ook nog eens met een serie fantastische songs, die je na één keer horen dierbaar zijn, maar dan pas beginnen met groeien. Ik had Rob Lutes dankzij Ride The Shadows en Truth & Fiction al heel hoog zitten, maar desondanks ben ik enorm verrast door het hoge niveau van The Bravest Birds. Met The Bravest Birds heeft Rob Lutes een rootsplaat gemaakt die zich kan meten met de grote platen in het genre. Het is een plaat die steeds weer andere emoties oproept. De ene keer word ik gegrepen door de geweldige stem van de Canadees, de volgende keer door het geweldige gitaarwerk op de plaat of het mooie volle geluid, maar meestal door alles wat deze plaat te bieden heeft. Rob Lutes heeft met The Bravest Birds een grootse plaat gemaakt die het stapeltje Rob Lutes in de kast nog wat breder en onmisbaarder maakt. Erwin Zijleman The Bravest Birds van Rob Lutes ligt nog niet in Nederland in de winkel, maar is onder andere verkrijgbaar via cdbaby (http://www.cdbaby.com/cd/roblutes), de site van Rob Lutes (http://www.roblutes.com/fr_store.cfm) of iTunes (https://itunes.apple.com/album/the-bravest-birds/id583180241?v0=9988&ign-mpt=uo%3D1).
Sarah Ferri is een in het Belgische Gent woonachtige singer-songwriter met een Belgische moeder en een Italiaanse vader. Ferritales is de bijna voor de had liggende titel van haar debuut en het is, ondanks de toch wel wat flauwe titel, een erg leuk debuut geworden. Sarah Ferri laat zich op Ferritales beïnvloeden door een heel arsenaal aan vrouwelijke singer-songwriters en zangeressen. De muzikale fruitmand die ze op de cover van de plaat op haar hoofd heeft gezet bevat namen die variëren van grootheden als Joni Mitchell, Billie Holiday en Ella Fitzgerald tot een hedendaagse ijsprinses als Emiliana Torrini, popprinsessen als Gabriella Cilmi, Katie Melua en KT Tunstall, Ferri’s landgenoten An Pierlé en Dani Klein (Vaya Con Dios) of zelfs onze eigen Caro Emerald (gelukkig alleen in de openingstrack, want het is mij toch net wat te oubollig). Ferritales is op het eerste gehoor een plaat zonder al te veel pretenties. Het is in eerste instantie vooral een feelgood plaat, die steeds weer verrast met zwoele en lichtvoetige popliedjes, die het goed zullen doen op een feestje. Dat betekent overigens niet dat het talent van Sarah Ferri beperkt is. Met name de zang op Ferritales is van een geweldig hoog niveau en onderscheidt zich met speels gemak van die van een belangrijk deel van de concurrentie. De krachtige en veelkleurige zang vol dynamiek (Sarah Ferri zegt niet voor niets geïnspireerd te zijn door vocale krachtpatsers als Ella Fitzgerald en Billie Holiday) wordt gecombineerd met nogal eenvoudige popliedjes die in de meeste gevallen een zonnige en aanstekelijke instrumentatie mee hebben gekregen en niet opvallen door bijster interessante teksten. Ferritales van Sarah Ferri stop ik niet in de cd speler als ik behoefte heb aan muzikale krachtpatserij of emotionele diepgang, maar als ik zin heb ik een aangename popplaat van niveau trekt de fruitmand van Sarah Ferri steeds weer mijn aandacht. Ferritales blijkt na enige gewenning een echte groeiplaat, want de muziek van Sarah Ferri blijkt bij iedere luisterbeurt weer net iets veelkleuriger en biedt uiteindelijk plaats aan invloeden uit de jazz, soul, folk, country, swing, gypsy, blues en pop. Het varieert van vrolijk, zwierig en uitbundig tot sober, stemmig en gevoelig, maar keer op keer raakt Sarah Ferri de juiste snaar. Een plaatje om te koesteren voor de momenten dat de zon even niet schijnt, maar ook als de zon onder is komt Ferritales van Sarah Ferri steeds beter tot zijn recht. Sarah Ferri ontiwkkelt zich in de tussentijd langzaam maar zeker van een aanstekelijke popzangeres tot een groot en oorspronkelijk talent. Knappe plaat. Erwin Zijleman
Bijna 3 jaar geleden verscheen Nothing Moves Slower; het debuut van de Nederlandse band Most Unpleasant Men. De plaat werd destijds warm aanbevolen aan fans van Eels, Sigur Ros en Talk Talk en dat was een aanbeveling die de muziek van Most Unpleasant Men recht deed. Nothing Moves Slower was een mooie ingetogen plaat met muziek die zich met enige regelmaat buiten de gebaande paden begaf en mij persoonlijk vooral aan de latere platen van Talk Talk deed denken. De titelloze tweede plaat van de band uit Utrecht vond ik een aantal weken geleden al op de mat en ik moet zeggen dat ik de plaat inmiddels zeer ben gaan waarderen. Most Unpleasant Men maakt immers ook op haar tweede plaat weer bijzondere muziek die de fantasie prikkelt. Het doet wat minder vaak denken aan Talk Talk en Sigur Ros (de vergelijking met Eels is nog wel relevant), want Most Unpleasant Men heeft op haar tweede plaat gekozen voor een vaak wat meer uptempo en vooral veel elektronischer geluid. Het is een geluid dat nog altijd doet denken aan de betere alternatieve bands uit een ver verleden (dit keer meer Talking Heads (het Afrikaanse gitaartje in Fall Of The City) en Depeche Mode (met name opener Everybody Does) dan Talk Talk), maar de tweede van Most Unpleasant Men heeft ook het frisse en sprankelende van een eigentijdse band als MGMT of het tegendraadse van The Notwist. Most Unpleasant Men heeft misschien gekozen voor een toegankelijker geluid dan op haart debuut, maar het maakt nog altijd weinig alledaagse muziek vol spanning en avontuur. De instrumentatie is veelzijdig en zeer verzorgd en ook de op het eerste gehoor behoorlijk toegankelijke popliedjes van de band zetten je uiteindelijk toch een paar keer op het verkeerde been. Hierdoor is de muziek van Most Unpleasant Men af en toe behoorlijk ongrijpbaar, maar het is wat mij betreft wel lekker ongrijpbaar. Iedereen die het debuut van de band drie jaar geleden een warm hart toe droeg, zal erg moeten wennen aan de hier en daar wat gejaagde elektronische klanken, maar zal uiteindelijk concluderen dat Most Unpleasant Men onder de bij vlagen kolkende oppervlakte vooral zichzelf is gebleven; vooral wanneer de band wat gas terug neemt en dit gebeurt gelukkig met enige regelmaat. Een ieder die het debuut van de Utrechters niet kent hoort eigenzinnige muziek met een knipoog naar de 90s, maar met beide benen in het heden. De ene keer met een stevige synths injectie, maar de volgende keer net zo makkelijk met een banjo (This Is It) of met experimentele klanken die zo lijken weggelopen uit Laurie Anderson’s O Superman (Doorsteps). 2012 was voor mij het jaar van de grote hoeveelheid geweldige releases van eigen bodem. Na Sleepwater en Bettie Serveert, trekt ook Most Unpleasant Men deze lijn door en weer heeft de buitenlandse concurrentie het nakijken. Erwin Zijleman
Het vereist flink wat moed om je eigen sterfelijkheid te bezingen, maar Kris Kristofferson doet het op zijn laatste plaat Feeling Mortal. De ouwe rot die in 1970 debuteerde met het prachtige Kristofferson en dit jaar 77 wordt, kondigt zijn komst bij de hemelpoort alvast aan, maar gaat vervolgens over tot de orde van de dag en dat is in het geval van Kris Kristofferson het maken van muziek. Kris Kristofferson debuteerde zoals gezegd in 1970, maar was hiervoor al vele jaren actief als muzikant. Toen hij eindelijk de erkenning kreeg die hij verdiende, leverde hij een flink aantal klassiekers af (ik tel er minstens zeven), om vervolgens te kiezen voor een carrière op het witte doek. In de jaren 80 en 90 maakte Kris Kristofferson nauwelijks platen meer die er toe deden, maar de afgelopen zeven jaar verkeert de Amerikaanse muzikant weer in een grootse vorm. Het leverde met This Old Road (2006) en Closer To The Bone (2009) twee prachtplaten op en deze kregen aan het eind van 2012 gezelschap van het misschien nog wel mooiere Feeling Mortal. Feeling Mortal is een uiterst sobere plaat met een huiveringwekkend mooie productie van Don Was. Kris Kristofferson heeft zijn muziek voor de gelegenheid teruggebracht tot de essentie en zingt zo emotievol over het einde der dagen dat je je als luisteraar bijna schaamt. Deze gevoelens van schaamte moet je heel snel achter je laten, want wat is Feeling Mortal een mooie plaat. Ik had kippenvel bij de eerste keer dat Kris Kristofferson aan de hemelpoort rammelde en dat kippenvel is niet meer verdwenen. Feeling Mortal is een vrij conventionele singer-songwriter plaat, maar de hoeveelheid gevoel en doorleving zijn van een ongekend niveau. Het zijn de songs waarin Kristofferson zijn sterfelijkheid bezingt die de meeste indruk maken, maar het is zeker niet zo dat Kris Kristofferson met zijn laatste kunstje bezig is (zoals Johnny Cash een paar jaar geleden op het laatste deel uit de American Recordings serie). In een aantal andere tracks bruist Kristofferson nog van levenslust en wil hij zelfs de bloemetjes nog wel even buiten gaan zetten of eert hij zijn nog vijf jaar oudere collega Ramblin’ Jack Elliott. Dit alles doet Kristofferson bij een uiterst sobere instrumentatie en productie, zodat we vooral zijn aangewezen op zijn stem. Nu is de stem van de Amerikaanse troubadour zeker niet onomstreden, maar mij raakt Kristofferson dit keer tot op het bot. De instrumentatie is trouwens belangrijker dan je denkt, want zeker wanneer je de plaat met de koptelefoon beluistert, hoor je hoe knap er wordt gemusiceerd (met een glansrol voor de pedal steel van Greg Leisz en de subtiele backing vocals van Sara Watkins) en hoe de op zich niet opzienbarende stem van Kris Kristofferson naar een hoger plan wordt getild. De tien songs op de plaat werden in slechts een paar dagen opgenomen, waardoor de rauwe emotie overheerst. Het duurt helaas maar een half uur, maar het is een half uur van een bijna onwerkelijke en buitengewoon indringende schoonheid. Laten we hopen dat de hemelpoort voor Kris Kristofferson voorlopig gesloten blijft, want van dit soort platen willen we er nog veel meer. Erwin Zijleman
Ik ben niet vies van muziek vol geheimen, diepere emotie of dubbele bodems, maar soms wil ik het ook gewoon recht voor zijn raap. Rauw, hard en lekker smerig. Muziek die klinkt zoals het Groningse trio Traumahelikopter (geweldige naam voor een band trouwens) die maakt op haar titelloze debuut. Het debuut van de Groningers verschijnt op het Nederlandse Excelsior label, maar lijkt in niets op de klassiekers die het label inmiddels in de archieven heeft staan. Een gewaagde stap dus, maar hij pakt uitstekend uit. Het debuut van Traumahelikopter bevat 11 tracks, duurt zo’n 26 minuten en bevat vooral songs die ruim onder de drie of zelfs twee minuten klokken. Een enkele track waaronder het prachtige Wolf zijn wat minder rechttoe rechtaan met een bedwelmend psychedelisch sfeertje, maar ook als Traumahelikopter kiest voor betrekkelijk eenvoudig klinkende garagerock heeft de band me steeds weer te pakken. Traumahelikopter maakt muziek zonder poespas. De heilige drie-eenheid van bas, gitaar en drums is vervangen door drums met twee gitaren en dat klinkt eerlijk gezegd alleen maar rauwer en meedogenlozer. 60s garagerock is het belangrijkste bestanddeel van de muziek van Traumahelikopter, maar ook invloeden uit de blues en de punk hebben hun weg gevonden naar de rauwe muziek van de band. Traumahelikopter pikt het beste uit een aantal decennia rauwe rock’ n roll en brengt deze invloeden vervolgens terug tot de essentie. Origineel is het allemaal niet, maar daar maal ik niet om als een plaat me direct weet te overtuigen en vervolgens steeds weer tot een volgende luisterbeurt weet te verleiden. De afgelopen weken heb ik geleefd op een dieet van doorleefde singer-songwriters en bands die nadrukkelijk het experiment opzoeken, maar zo af en toe wil ik ook gewoon de vette hap. Traumahelikopter levert deze vette hap met haar recht voor zijn raap rock ’n roll en het is voor de afwisseling eens een vette hap die smaakt naar veel meer. Het debuut van Traumahelikopter walst 26 minuten lang over je heen met een dosis energie waarop je alleen maar heel jaloers kunt zijn. Vervolgens wil je maar één ding: veel en veel meer Traumahelikopter! Erwin Zijleman
Het duurde in 2010 even voor ik het debuut van Villagers had opgepikt, maar vervolgens was de plaat ook maar nauwelijks uit mijn cd speler te krijgen. Inmiddels zijn we ruim twee jaar verder en ligt de tweede plaat rond de Ierse singer-songwriter Conor J. O’Brien in de winkel. {Awayland} opent met een track die nog redelijk in het verlengde ligt van de muziek op het debuut Becoming A Jackal, maar vervolgens slaat Conor J. O’Brien nieuwe wegen in met een voller geluid waarin zelfs ruimte is voor elektronica en hier en daar een scheurende gitaar. {Awayland} kwam er niet zonder slag of stoot. Conor J. O’Brien raakte na het succes van Becoming A Jackal uitgekeken op de donkere en vaak aan Nick Drake herinnerende folk op het debuut van Villagers en vond lange tijd geen nieuwe inspiratie. Deze vond hij uiteindelijk in het gebruik van elektronica, maar de inbreng van deze elektronica, is over het algemeen gelukkig uiterst subtiel. {Awayland} is een spannende plaat vol tracks die je niet onmiddellijk in zullen pakken, maar die langzaam maar zeker gaan overtuigen. Hier en daar doet het wel wat denken aan de muziek van Gavin Friday; een landgenoot van Conor O’Brien die zijn muziek ook meerdere keren opnieuw uitvond, maar {Awayland} schiet net zo makkelijk de kant van Coldplay en vooral Elbow op, al zie ik Villagers nog niet zo snel in grote stadions spelen. {Awayland} is een gewaagde en zeker geen makkelijke plaat. Conor O’Brien had het zichzelf een stuk makkelijk gemaakt door Becoming A Jackal deel 2 af te leveren, maar het siert hem dat hij dat niet heeft gedaan. Op voorhand zag ik het gebruik van elektronica door Villagers eerlijk gezegd niet zo zitten, maar inmiddels vind ik het allemaal toch behoorlijk smaakvol en spannend. Conor O’Brien gebruikt elektronica niet als doel op zich, maar als middel om zijn muziek veelkleuriger te maken en hier slaagt hij wat mij betreft uitstekend in. Ik vond het bij vlagen behoorlijk uitbundige {Awayland} in eerste instantie een stuk minder dan het sobere Becoming A Jackal, maar inmiddels is ook de nieuwe plaat van Villagers me zeer dierbaar. De plaat wordt nog een stuk interessanter wanneer je je ook verdiept in de teksten, want {Awayland} blijkt niet alleen in muzikaal opzicht een fascinerende plaat. {Awayland} is een plaat vol invloeden (variërend van de hier boven genoemde namen tot Elliott Smith, Bon Iver en hier en daar zelfs David Bowie) die steeds weer nieuwe dingen laat horen en beetje bij beetje steeds meer overtuigt. De liefhebber van de sobere folk op het debuut van Villagers heeft in eerste instantie waarschijnlijk de neiging om de plaat de rug toe te keren, maar moet dit zeker niet doen. {Awayland} blijkt uiteindelijk immers een fascinerende en met enige regelmaat wonderschone plaat, die bij herhaalde beluistering niet eens zo heel ver van het briljante debuut af ligt. Het is nog veel te vroeg om de plaat uit te roepen tot één van de belangrijke platen van 2013, maar van het stapeltje platen dat deze maand verschijnt springt de tweede van Villagers er zeker uit. Erwin Zijleman