De Berlijnse zangeres Andrea Schroeder debuteerde vorig jaar zeer verdienstelijk met het door Chris Eckman (The Walkabouts) geproduceerde Blackbird. Het is een plaat die ik pas na verloop van tijd op de juiste waarde wist te schatten, want Andrea Schroeder beschikt over een opvallend stemgeluid dat vraagt om enige gewenning. Het is een stemgeluid dat lijkt te bestaan uit gelijke delen Marlene Dietrich, Nico, Patti Smith en, vooruit, Amanda Lear; een cocktail die bij mij in eerste instantie wat zwaar op de maag lag. De onlangs verschenen tweede plaat van de Duitse singer-songwriter, Where The Wild Oceans End, overtuigt een stuk makkelijker. Enerzijds omdat ik inmiddels gewend ben aan de donkere stem van Andrea Schroeder en anderzijds omdat de tweede plaat van de Duitse singer-songwriter in vrijwel alle opzichten beter is dan het al bovengemiddeld goede debuut. Ook voor Where The Wild Oceans End deed Andrea Schroeder weer een beroep op Chris Eckman voor de productie. Het is een verstandige keuze, want de aardedonkere en stemmige productie van The Walkabouts voorman past perfect bij de unieke stem van Andrea Schroeder. Where The Wild Oceans End overtuigt niet alleen door een mooie productie en een bijzondere stem. Ook de instrumentatie op de plaat, die de zwoele pop van Tindersticks combineert met de duistere klanken van The Bad Seeds, spreekt zeer tot de verbeelding, zeker wanneer de viool je tot op het bot weet te raken, de gitaren mogen huilen in de donkere nacht of een heus harmonium het kippenvel op de huid zet. De instrumentatie is vergeleken met het debuut sober, maar zeker niet altijd ingetogen. Het sobere karakter van de muziek zorgt er voor dat de fascinerende stem van Andrea Schroeder alleen maar beter tot zijn recht komt. Die stem komt dit keer zo goed uit de verf dat ik inmiddels niet meer begrijp dat ik bij beluistering van Blackbird nog af en toe mijn twijfels had over de vocale capaciteiten van Andrea Schroeder. En dan zijn er ook nog eens de songs. Andrea Schroeder trok de afgelopen maanden veel aandacht met haar Duitstalige versie van Bowie’s klassieker Heroes (een song met een flinke dosis Berlijnse invloeden), maar haar eigen songs zijn zeker niet minder goed. Andrea Schroeder heeft in haar songs een voorkeur voor een donkere en soms bijna sinistere wereld. Het geeft Where The Wild Oceans End een hele bijzondere sfeer. Het is een sfeer die de donkerste momenten van Patti Smith en Nick Cave combineert. Geen muziek voor een mooie lentedag, maar als de zon eenmaal onder is wint de muziek van Andrea Schroeder snel aan kracht. Met Blackbird trok Andrea Schroeder helaas niet heel veel aandacht en ook rond Where The Wild Oceans End blijft het tot dusver betrekkelijk stil (mede omdat haar platenmaatschappij weinig scheutig is met het beschikbaar maken van songs via Spotify en Deezer). Dat is jammer, want Andrea Schroeder maakt op haar tweede plaat muziek van een zeldzame schoonheid en kracht en ook nog eens muziek die zich moeiteloos weet te onderscheiden van alle andere releases van het moment. Aanrader; ook voor een ieder die het leven wel door een roze bril bekijkt. Erwin Zijleman
28 februari 2014
27 februari 2014
Quilt - Held In Splendor
Held In Splendor van de Amerikaanse band Quilt wordt door de platenmaatschappij van de band omschreven als "an audacious pop-rock record with cascading harmonies and billowing textures, punchy rhythms and snarled guitars, wonderful depth and respondent peaks". Het is een fraaie omschrijving die absoluut mijn nieuwsgierigheid aanwakkerde. Deze werd alleen maar versterkt toen AllMusic.com The Mamas & The Papas en Mazzy Star aanreikte als belangrijk vergelijkingsmateriaal voor de beschrijving van de muziek van Quilt. Ik begon daarom met bijna onrealistisch hoge verwachtingen aan de beluistering van Held in Splendor, maar de plaat heeft me niet teleurgesteld. Integendeel zelfs. Het trio uit Boston maakt op haar tweede plaat muziek die de bovenstaande omschrijving en het aangedragen vergelijkingsmateriaal rechtvaardigt. In de omschrijving zou ik persoonlijk nog de woorden 'folk' en 'psychedelica' toevoegen, maar in de rest van de omschrijving kan ik me volledig vinden. De muziek van Quilt varieert van dromerige folk tot stevigere psychedelica, maar wordt altijd gekenmerkt door een verrassend veelkleurig geluid dat fraaie beelden op het netvlies tovert, door mooie harmonieën die je mee terug nemen naar de jaren 60 en door verassende wendingen die het geluid van Quilt veel diepgang geven. Het namenlijstje hierboven dijt bij beluistering van de plaat nog flink uit. Held In Splendor klinkt als 'The Beatles die in India The Bangles zijn tegen gekomen', als 'Mazzy Star dat de beste plaat van The Byrds covert', als 'Fleetwood Mac dat Rumours in de Summer of Love heeft gemaakt' en zo kan ik nog wel even door gaan (al kan ik ze niet beter verzinnen). Uiteindelijk klinkt Held In Splendor natuurlijk vooral als Quilt. De band uit Boston maakt zeker geen geheim van haar voorliefde voor psychedelische muziek en folk uit de jaren 60, maar verwerkt de invloeden uit het verleden op geheel eigen wijze. Het levert een tijdloze psychedelische popplaat op die telkens weer weet te verrassen en ondertussen de wereld kleurt met een even bedwelmend als inspirerend klankentapijt. De band trekt flink wat instrumenten uit de kast, wat vooral snarenwerk van grote klasse oplevert. De inderdaad wel wat aan The Mamas & The Papas herinnerende combinatie van mannen- en vrouwenvocalen maakt het af. Zeker in de wat langer uitgesponnen songs zoekt Quilt het experiment, maar het Amerikaanse trio is ook zeker niet vies van een perfect popliedje dat onmiddellijk de zon laat schijnen. Held In Splendor is een bijzonder aangename plaat die je heerlijk laat wegdromen, maar het is ook een bijzonder knappe plaat die een brug slaat tussen de psychedelische muziek van een aantal decennia geleden en de neo-psychedelica van recentere datum. Een waarschuwing is wel op zijn plaat: één keer horen en je bent compleet verslingerd aan dit even frisse als opwindende plaatje. Erwin Zijleman
26 februari 2014
Neneh Cherry - Blank Project
Neneh Cherry viel op als lid van de eigenzinnige postpunk/funk band Rip Rig + Panic, maar maakte pas echt indruk met haar debuut Raw Like Sushi, dat dit jaar al weer 25 jaar oud is. Dankzij een aantal bijzonder aanstekelijke singles en een fris eigen geluid werd Neneh Cherry direct een wereldster. Mede vanwege een wat lage productiviteit wist de in Stockholm en New York opgegroeide Neneh Cherry de verkregen status helaas niet lang vast te houden. Haar tweede en derde cd, Homebrew uit 1992 en Man uit 1996 wisten het succes van Raw Like Sushi niet te benaderen, ondanks het feit dat het minstens even goede of misschien zelfs wel betere platen waren. Na Man was het 16 jaar vrijwel stil rond Neneh Cherry (ze dook nog wel een keer op als zangeres bij de zwaar onderschatte band cirKus), maar twee jaar geleden keerde Cherry samen met de avant-gardistische Scandinavische jazzband The Thing terug in de spotlights. Ik vond The Cherry Thing persoonlijk een bijzonder geslaagde comeback, maar de plaat deed helaas niet heel veel. Ook het vorige week verschenen Blank Project gaat het niet makkelijk krijgen, want Neneh Cherry heeft wederom een lastig te doorgronden plaat gemaakt. Op Blank Project werkt Cherry samen met de van Four Tet bekende Kieran Hebden en het Britse tweetal Rocketnumbernine. Laatstgenoemden hebben de nog altijd uitstekende vocalen van Neneh Cherry voorzien van een even intrigerend als ongrijpbaar elektronisch klankentapijt, waarin met name de ritmes keer op keer onnavolgbaar blijken en waarin invloeden uit de jazz (die Neneh van stiefvader Don met de paplepel kreeg ingegoten) een belangrijke rol spelen. Hebden heeft de in slechts vijf dagen opgenomen plaat keurig opgepoetst en voorzien van een geluid waarin de stem van Neneh Cherry alle ruimte krijgt. Blank Project is zoals gezegd zeker geen makkelijke plaat, maar persoonlijk was ik direct bij de eerste luisterbeurt om. Het siert Neneh Cherry dat ze sinds haar kortstondige carrière als popprinses muziek is gaan maken die vernieuwd en tegen de haren in strijkt. Blank Project is met name door de donkere en dreigende instrumentatie een lastig te doorgronden plaat, maar ook de zang van Neneh Cherry is verre van alledaags. De muziek en de vocalen lijken in een aantal gevallen niet synchroon te lopen, wat een vervreemdend effect heeft. Het is een effect dat eenvoudig omslaat in een bezwerend effect, zeker wanneer Cherry zich vrijwel uitsluitend laat begeleiden door percussie en laat horen dat ze in vocaal opzicht in een uitstekende vorm steekt. Ik viel zelf ooit voor de zoete verleiding van Raw Like Sushi, maar moet concluderen dat Neneh Cherry sindsdien alleen maar betere platen is gaan maken. Blank Project trekt die lijn door en is nog net wat beter dan The Cherry Thing van twee jaar geleden. Veel kans op commercieel succes geef ik Neneh Cherry niet met deze plaat, maar het getoonde muzikale lef dwingt heel veel respect af. Ik schrijf hem zelf alvast op voor de jaarlijstjes. Erwin Zijleman
25 februari 2014
Beck - Morning Phase
Volgende maand vieren we de twintigste verjaardag van Mellow Gold; het debuut van de Amerikaanse muzikant Beck. Mellow Gold liet twintig jaar geleden een fascinerende mix van stijlen horen, die terecht werd omarmd door een breed publiek en de critici. Wonderkind Beck combineerde op zijn bewierookte debuut folk en country met rock en psychedelica, maar sloeg ook een brug richting hip-hop en rap; destijds een nagenoeg onbetreden pad. Mellow Gold was al weer twintig jaar geleden een buitengewoon fascinerende en innovatieve lappendeken, maar blijkt bij hernieuwde beluistering maar weinig van zijn magie en kracht verloren. Beck zou in 1994 nog twee platen uitbrengen, maar het echte meesterwerk kwam in 1996 met Odelay; een plaat die nog een stuk veelzijdiger was dan het al zo veelkleurige debuut. De afgelopen jaren was Beck helaas een stuk minder productief als muzikant, zeker wanneer we zijn als bladmuziek uitgebrachte werk niet meerekenen, maar liet zich wel gelden als producer (onder andere voor Charlotte Gainsbourg). Met Morning Phase komt gelukkig een einde aan een stilte die zo’n 8 jaar heeft geduurd. Waar Beck op zijn vorige twee platen (Modern Guilt uit 2008 en vooral Guero uit 2005) vooral teruggreep op het geluid van Odelay, ligt Morning Phase nadrukkelijk in het verlengde van Sea Change uit 2002. Dat vind ik persoonlijk een pré, want Sea Change is zonder twijfel mijn favoriete Beck plaat tot dusver. Sea Change was 12 jaar geleden een uiterst ingetogen break-up plaat die herinneringen opriep aan enkele klassieke singer-songwriter platen uit het verre verleden, waaronder zeker een aantal platen van Nick Drake. Ook Morning Phase is een behoorlijk ingetogen plaat met een wat licht melancholische ondertoon, maar het is zeker geen kopie van Sea Change. Waar Beck op Sea Change muziek maakte vol donkere wolken, laat Morning Phase ook regelmatig de zon zien, wat beluistering van de plaat een stuk minder zwaar maakt. Waar Sea Change vooral een plaat voor de donkere avonden was, is Morning Phase er een voor de vroege ochtend (Beck zal de titel niet voor niets hebben gekozen). Het is net als Sea Change een plaat die zich nadrukkelijk laat inspireren door klassieke singer-songwriter platen van weleer. Waar op Sea Change de sombere overpeinzingen van Nick Drake domineerden, hebben deze op Morning Phase gezelschap gekregen van het veelkleurige palet van de platen van Syd Barrett, maar als Beck de folk tijdelijk verruild voor meer invloeden uit de country, zijn ook Neil Young en met name Gram Parsons niet heel ver weg. Op basis van het bovenstaande zou je kunnen concluderen dat Beck een plaat vol tijdloze retro heeft afgeleverd, maar Beck blijft gelukkig Beck. Morning Phase lijkt op het eerste gehoor een wat traditioneel aandoende folkplaat, maar het is ook een typische Beck plat geworden. Het stempel van de muzikant uit Los Angeles is dit keer misschien wat minder duidelijk en eigengereid, maar het is er echt. Wat verder opvalt zijn de prachtige productie, de stemmige instrumentatie en de fraaie arrangementen (Beck’s uitstapjes naar de mengtafel hebben zeker hun effect gehad), die Morning Phase nog net wat aangenamer en zonniger maken. Morning Phase lijkt, zeker voor Beck, een redelijk veilige en eenvoudige plaat, maar probeer hem maar eens te maken. Dat zal de meeste singer-songwriters niet lukken. Zelf schaar ik de plaat inmiddels onder mijn favoriete Beck platen aller tijden en misschien vind ik het zelfs wel de mooiste van het stel. Dat moet genoeg zeggen over de kwaliteit van Morning Phase. Erwin Zijleman
24 februari 2014
Mark Lotterman - Year Without Summer
De Rotterdamse singer-songwriter Mark Lotterman kan inmiddels al een jaar of 7 rekenen op bijzonder positieve recensies, maar om onduidelijke redenen is het onlangs verschenen Year Without Summer pas mijn eerste kennismaking met zijn werk. Year Without Summer is de vierde plaat van Mark Lotterman en het is een hele overtuigende plaat geworden. Mark Lotterman is zeker geen 13 in een dozijn singer-songwriter. Ondanks het feit dat het in zijn songs draait om akoestische gitaar en zang, klinkt de Rotterdammer totaal anders dan de meeste van zijn soortgenoten. Lotterman is in het verleden vergeleken met Tom Waits, Nick Cave en Johnny Cash (alle drie ook geen 13 in een dozijn singer-songwriters) en met name de laatste twee namen kwamen ook bij mij op tijdens de beluistering van Year Without Summer. Nu we toch met grote namen aan het strooien zijn, wil ik een jonge Leonard Cohen nog wel toevoegen. Mark Lotterman klinkt op zijn nieuwe plaat veelvuldig als Nick Cave zonder zijn Bad Seeds. Dat klinkt op voorhand misschien wat saai, maar op één of andere manier slaagt Mark Lotterman er in om de intensiteit en dynamiek van de muziek van Nick Cave en zijn band te benaderen met een meer ingetogen geluid. Zeker qua dynamiek en inkleuring komt de muziek van Mark Lotterman vaak in de buurt van die van Nick Cave, al doet zijn stem juist weer meer denken aan die van Johnny Cash in zijn wat jongere jaren, terwijl zijn donkere songs wel iets hebben van Leonard Cohen in de jaren 70. Het zijn drie vergelijkingen waarvan een singer-songwriter alleen maar kan dromen, maar hiermee moet het vergelijken ook maar ophouden. Mark Lotterman verrast op Year Without Summer met een opvallend eigen geluid dat een aantal mooie invloeden naar de Nederlandse stad of polder haalt. Year Without Summer is een persoonlijke plaat vol mooie verhalen. Het zijn verhalen met een onmiskenbaar Nederlands karakter, maar zonder spruitjeslucht. Ook de tongval van Lotterman maakt geen geheim van zijn Nederlandse afkomst, maar waar ik dit meestal storend vind, stoort het me dit keer niet. Zeker nu het aanbod zo groot is als op het moment zijn er niet heel veel platen die de aandacht op blijven eisen, maar Year Without Summer slaagt hier vrij eenvoudig in. Mark Lotterman’s vorige plaat (Funny uit 2012) schijnt bij vlagen toegankelijker en meer up-tempo te zijn geweest, maar voor deze momenten is op Year Without Summer geen plaats. Lotterman heeft een donkere en beklemmende plaat gemaakt die goed past bij de sombere seizoenen waarin we ons momenteel bevinden en dat is een verstandige keuze. De sfeer van deze seizoenen past immers uitstekend bij de man’s donkere stem en de sobere instrumentatie die af en toe ruimte biedt aan stemmige accenten. Mark Lotterman sorteert met beperkte middelen een maximaal effect en dat is knap. Year Without Summer is zoals gezegd mijn eerste kennismaking met de muziek van Mark Lotterman, maar het is een kennismaking die naar veel en veel meer smaakt. 2014 is nog steeds pril, maar het aantal prachtplaten van eigen bodem is al groot. Year Without Summer van Mark Lotterman hoort hier zeker bij. Erwin Zijleman
23 februari 2014
Dum Dum Girls - Too True
De Dum Dum Girls heb ik sinds het debuut I Will Be uit 2010 hoog zitten. De band rond Kirstin Gundred, inmiddels beter bekend als Dee Dee, grossierde op dit debuut in onweerstaanbare popliedjes. Het waren popliedjes die zich lieten inspireren door de meidengroepen van Phil Spector uit de jaren 60, door de punkie pop van Blondie uit de jaren 70 en de pop van The Go-Go’s uit de jaren 80; dit alles overgoten met een laagje gruis van The Jesus and Mary Chain. I Will Be vind ik nog steeds een van de beste platen in het genre en wat mij betreft had Dee Dee, die inmiddels in haar uppie de Dum Dum Girls runt, dus best I Will Be deel 2 en I Will Be deel 3 mogen maken. Van I Will Be deel 2 kwam het twee jaar geleden niet. Only In Dreams, dat volgde op het overlijden van Dee Dee’s moeder, was donkerder dan het zo aangename debuut en betoverde niet zo makkelijk als dit debuut. Ook het onlangs verschenen Too True doet dit niet, maar dat betekent natuurlijk nog niet noodzakelijkerwijs dat de derde van de Dum Dum Girls een slechte plaat is. Ook Too True werd weer geproduceerd door Richard Gottehrer (die in het verleden zowel met Blondie als met The Go-Go’s werkte) en Sune Rose Wagner (bekend als helft van The Raveonettes) en dat is een combinatie die nog steeds werkt. Dee Dee komt dit keer op de proppen met wat minder donkere muziek, maar zo zonnig als op het debuut is het nog lang niet. Too True graaft wat minder uitbundig in de geschiedenis van de popmuziek en kiest voor een modern klinkend geluid, waarin invloeden uit de post-punk en de new wave de plek hebben ingenomen van de invloeden die in het verleden zo belangrijk waren. De 60s en 70s zijn vrijwel volledig vergeten, de 80s domineren, terwijl de 90s grotendeels zijn overgeslagen (slechts heel af en toe wordt een gitaarmuur opgebouwd) om direct naar het heden te kunnen springen. Ik weet nog goed dat ik na één keer horen verslaafd was aan de briljante popliedjes op I Will Be, maar die verslaving blijft vooralsnog uit bij Too True. Dum Dum Girls grossiert niet langer in popliedjes die je na één keer horen nooit meer vergeet, maar maakt nu popliedjes die je een paar keer moet horen voor ze ook maar enigszins blijven hangen. In eerste instantie overheerste daarom de teleurstelling, maar Too True is zeker geen slechte plaat. Na een paar keer horen heeft Dee Dee je toch weer te pakken, al blijven de songs dan nog altijd niet hangen. Of dat nog gaat gebeuren durf ik niet te voorspellen, maar inmiddels ben ik zeker onder de indruk van de bijzondere songs op Too True. Het zijn niet langer honingzoete koekjes die bijna smeken om opgegeten te worden, maar Too True smaakt ook wanneer je de ingrediënten nog niet goed thuis kunt brengen naar meer. Mijn definitieve oordeel kan ik waarschijnlijk pas over een maand of wat geven, maar dat dit een plaat is die boven het maaiveld uitsteekt is voor mij inmiddels zeker. Erwin Zijleman
22 februari 2014
Kandia Crazy Horse - Stampede
Voor de wekelijkse tip in de categorie onbekend talent in het rootssegment maak ik deze week een woeste roller coaster ride door de Verenigde Staten. Kandia Crazy Horse (een andere naam heb ik niet kunnen vinden, dus ik ga er maar even van uit dat het haar echte naam is) groeide op in het mondaine Washington D.C., maar bracht de zomers van haar jeugd door bij haar grootouders in Georgia. Haar oma was gek op Hank Williams, haar grootvader hield als predikant van soul en gospel. Als jong meisje raakte Kandia Crazy Horse al verknocht aan muziek en luisterde ze naar alles wat ze tegen kwam, met een voorliefde voor Amerikaanse rootsmuziek Het is te horen op het in New York geschreven, maar in Miami, Florida, opgenomen Stampede. Stampede, voor zover ik weer het debuut van Kandia Crazy Horse, is een plaat die makkelijk imponeert. Enerzijds door soulvolle strot van Kandia Crazy Horse, die menig groot soulzangeres naar de kroon steekt, en anderzijds door het opvallend brede palet dat Kandia Crazy Horse op deze plaat bestrijkt. Heel even denk je met een typische Southern soul plaat te maken te hebben, maar in de tracks die volgen gaat Kandia Crazy Horse net zo makkelijk aan de haal met een country tranentrekker, met modern klinkende R&B, met meer ingetogen folk of juist met lekker opzwepende Southern Rock. Dat lijkt een erg breed palet, maar het pakt op Stampede uitstekend uit. Kandia Crazy Horse is een geweldige soulzangeres, maar de meer country georiënteerde songs op de plaat liggen haar minstens net zo goed en ook met net wat stevigere songs zingt ze met gemak de veters uit je schoenen en blijkt dat country en soul prima mengen. Kandia Crazy Horse heeft flink gereisd en vertelt hierdoor mooie verhalen. Dat doet ze in prima songs, die stuk voor stuk een volwassen of zelfs een gelouterde indruk maken. Maar ook als Kandia Crazy Horse de eigen songs tijdelijk verruilt voor songs van anderen weet ze indruk te maken. Luister naar haar indringende versie van het van The Eagles bekende New Kid In Town en je begrijpt precies wat ik bedoel. Wat ik uiteindelijk het knapst vind aan Stampede is de wijze waarop Kandia Crazy Horse traditionele Amerikaanse rootsmuziek eert, maar tegelijkertijd ook probeert te vernieuwen. Aan de ene kant door genres te vermengen en aan de andere kant door op subtiele wijze nieuwere invloeden toe te voegen aan haar muziek. Met een stem als die van Kandia Crazy Horse is het maken van een slechte plaat vrijwel onmogelijk, maar het maken van een plaat van het kaliber van Stampede is geen eenvoudige opgave; zelfs niet voor de groten in de genres die op de plaat aan bod komen. Haar veelzijdigheid zou een doorbraak bij een groot publiek nog wel eens in de weg kunnen staan, maar bij mij dwingt deze plaat alleen maar respect af. Stampede is een buitengewoon fascinerende rootsplaat die alle aandacht verdient en als het een beetje meezit over een maand of tien jaarlijstjes moet gaan halen. Stampede van Kandia Crazy Horse is een statement waar je U tegen zegt. Geweldig. Erwin Zijleman
Stampede van Kandia Crazy Horse ligt nog niet in de Nederlandse platenzaak, maar kan uiteraard wel worden verkregen via de rootsliefhebbers van cdbaby (http://www.cdbaby.com/cd/kandiacrazyhorse).
Stampede van Kandia Crazy Horse ligt nog niet in de Nederlandse platenzaak, maar kan uiteraard wel worden verkregen via de rootsliefhebbers van cdbaby (http://www.cdbaby.com/cd/kandiacrazyhorse).
21 februari 2014
Sandra Phillips - Too Many People In One Bed
Sandra Phillips is een Amerikaanse soulzangeres die in de jaren 60 en 70 actief was en uiteindelijk maar één plaat maakte: Too Many People In One Bed. Het debuut van Sandra Phillips werd opgenomen in de roemruchte studio in Muscle Shoals met niemand minder dan Jerry Williams, oftewel Swamp Dogg, achter de knoppen. Deze Swamp Dogg schreef (mee) aan vrijwel alle songs op de plaat, wat Too Many People In One Bed op voorhand een interessante plaat maakt. Saillant detail is dat Swamp Dogg koos voor de samenwerking met Sandra Phillips omdat zijn vorige protegé, Doris Duke, een erg losbandig leven leek te leiden en nauwelijks in de hand te houden was (de titel van het debuut van Sandra Phillips zou hier zomaar een verwijzing naar kunnen zijn). Sandra Phillips blijkt op dit nog altijd urgent klinkende debuut een prima soulzangeres en ook de muzikanten die op de plaat meespelen blijken in een prima vorm te steken. Je vraagt je bij beluistering van Too Many People In One Bed dan ook af waarom het debuut van Sandra Phillips uiteindelijk niet veel meer is geworden dan een voetnoot in de geschiedenis van de soulmuziek, maar dat is nog wel te verklaren. Too Many People In One Bed is een typische Southern Soul plaat en dat genre was al over haar top heen toen het debuut van Sandra Phillips verscheen. Hiernaast is van Swamp Dogg bekend dat hij graag voor anderen schreef, maar zijn beste songs altijd voor zichzelf hield, wat de indruk zou kunnen wekken dat Sandra Phillips op haar debuut aan de haal gaat met de B-keuze materiaal. Het zijn misschien logische verklaringen voor de obscuriteit van Too Many People In One Bed, maar als ik naar de plaat luister begrijp ik er echt geen snars van. Het debuut van Sandra Phillips is een prachtige soulplaat. Haar vocalen zijn doorleefd, rauw en passievol, de instrumentatie op de plaat is zowel sfeervol als broeierig, de productie is bijzonder doeltreffend en met de songs op de plaat is helemaal niets mis. Stop Too Many People In One Bed in de cd speler en het is feest. Stop Too Many People In One Bed in de cd speler en je ziet de popsterretjes van het moment die pretenderen soul te hebben een voor een verbleken. Stop Too Many People In One Bed in de cd speler en je hoort Southern Soul van een hoog niveau. Een zeer hoog niveau. Het debuut van Sandra Phillips behoort, net als veel platen van de wat eigenzinnige Swamp Dogg (die gelukkig ook een voor een weer opduiken), tot de parels uit de geschiedenis van de soulmuziek. De fraaie reissue van de plaat is een eerste stap in de richting van eerherstel voor ten onrechte vergeten soulzangeres. Omarmen die plaat. Liefhebbers van soul krijgen hier geen seconde spijt van. Erwin Zijleman
20 februari 2014
Snowbird - Moon
Simon Raymonde wordt in 1984 toegevoegd aan de line-up van The Cocteau Twins, waarna de band uit Schotland direct haar beste plaat maakt (Treasure). Raymonde blijft belangrijk voor het unieke geluid van The Cocteau Twins, totdat de naar een song van de Simple Minds vernoemde band in 1997 uit elkaar valt. Raymonde drukte nadrukkelijk zijn stempel op de muziek van The Cocteau Twins, maar speelde uiteindelijk toch de derde viool achter de leden van het eerste uur Robin Guthrie en Elizabeth Fraser. Al jaren gonst het van de geruchten over een reünie van The Cocteau Twins, maar Guthrie en Fraser geven vooralsnog niet thuis. Simon Raymonde vond het kennelijk nu wel eens tijd voor een revival van het sprookjesachtige geluid van The Cocteau Twins, want het debuut van zijn nieuwe band Snowbird ligt absoluut in het verlengde van het geluid van de inmiddels legendarische band uit Glasgow. Snowbird is feitelijk een duo dat bestaat uit multi-instrumentalist Simon Raymonde en de Canadese zangeres Stephanie Dosen. Deze Stephanie Dosen ken ik nog van het uitstekende A Lily For The Spectre uit 2007, waarop Raymonde overigens ook al een rol speelde. Sindsdien heeft het tweetal gewerkt aan het debuut van Snowbird en dat is nu dan eindelijk verschenen. Moon is een erg mooie plaat, die meer dan eens aan de platen van The Cocteau Twins doet denken, al vind ik Snowbird persoonlijk een stuk minder zweverig en wereldvreemd. Nu was deze ongrijpbaarheid en zweverigheid verantwoordelijk voor een flink deel van de kracht van de muziek van The Cocteau Twins, maar na verloop van tijd begon ik toch wel te verlangen naar wat vaste grond onder de voeten. Moon van Snowbird is een stuk toegankelijker dan de muziek van The Cocteau Twins, maar het is nog altijd muziek die buiten de lijntjes kleurt en waarbij het heerlijk wegdromen is. Centraal op Moon staat de prachtige stem van Stephanie Dosen, die net zo betoverend kan fluisteren als Elizabeth Fraser, maar een stuk minder onderkoeld klinkt. Bij de stem van Elizabeth Fraser zag je ijsvlakten en donkere bossen voor je, bij Stephanie Dosen zijn het kabbelende beekjes en groene vlakten. De geweldige stem van Stephanie Dosen wordt voorzien van de atmosferische elektronische klanken en vooral pianospel van Simon Raymonde, maar om nog wat warmte aan de muziek van Snowbird toe te voegen werd voor een meer organisch geluid een beroep gedaan op muzikale vrienden uit bands als Midlake en Radiohead. Het levert een prachtig klinkende plaat op, die keer op keer een ontspannende werking blijkt te hebben. De belangrijkste vraag waar ik mee worstel is de vraag of je Snowbird nu moet vergelijken met The Cocteau Twins of niet. Het is een vergelijking die voor Snowbird waarschijnlijk onvoordelig is. Fans van The Cocteau Twins zullen Snowbird te aards en conventioneel vinden, terwijl iedereen die met een grote boog om de Schotten heen liep ook bij Snowbird bang zal zijn voor zweverige sprookjesmuziek. Wat mij betreft wordt Moon van Snowbird daarom beoordeeld als een op zichzelf staande plaat. Het is een plaat met prachtige klanken, betoverende zang en songs die niet van deze wereld zijn. Kortom, een prachtplaat. Of Guthrie en Frazer binnenkort nog van zich laten horen weet ik niet, maar de lat ligt inmiddels flink hoog. Erwin Zijleman
19 februari 2014
Marissa Nadler - July
Ik reken mezelf zeker tot de fans van de Amerikaanse singer-songwriter Marissa Nadler, maar de laatste paar platen van de singer-songwriter uit Washington D.C. deden me op een of andere manier niet zoveel of in ieder geval een stuk minder dan haar oudere platen. Little Hells uit 2009 was daarom tot dusver het laatste wapenfeit van Marissa Nadler op deze BLOG. Na drie platen die het net niet haalden, verdient het deze maand verschenen July wat mij betreft weer alle aandacht. Niet eens zozeer omdat de muziek van Marissa Nadler heel erg veranderd is, maar vooral omdat deze plaat me wel weet te raken. July is een voor Marissa Nadler begrippen bijzonder persoonlijke plaat. De Amerikaanse vertelde tot dusver vooral mooie verhalen, maar richt zich dit keer op haar eigen leven in het algemeen en een stuk gelopen liefdesrelatie in het bijzonder. July mag met recht een breakup plaat worden genoemd en voegt een fraai hoofdstuk toe aan alle breakup platen die de afgelopen decennia al zijn verschenen. July staat vol met sfeervolle en over het algemeen donker gekleurde popsongs. In de instrumentatie overheersen de mooie gitaarlijnen van gitarist Phil Wandscher (bekend van Whiskeytown en de band van Jesse Sykes) en de prachtige strijkers van klassiek violist en arrangeur Eyvind Kang. Mooie atmosferische elektronische klanken, een door merg en been snijdende pedal steel en een werkelijk smetteloze productie maken het af. Het einde van een liefdesrelatie heeft er bij Marissa Nadler stevig ingehakt en dat is te horen. Het leed druipt bijna van de plaat af , wat zorgt voor indringende muziek, die geen enkele luisteraar onberoerd zal laten. De sobere maar bijzonder stemmige instrumentatie op de plaat past prachtig bij de heldere en wat triest klinkende stem van Marissa Nadler, die van July meer dan eens een tranendal maakt. Nu gun ik Marissa Nadler heel veel geluk in de liefde, maar het kwam haar muziek de afgelopen jaren niet ten goede. Zoals zo vaak helpt wat persoonlijk leed bij het maken van mooie muziek, waardoor July zich met gemak schaart onder de beste platen die Marissa Nadler tot dusver heeft afgeleverd. July is een stemmige en intieme plaat met fluisterzachte klanken van een bijna onwerkelijke schoonheid. Het is daarom een plaat die het vooral aan het einde van de avond uitstekend doet. July is geen plaat voor iedere liefhebber van vrouwelijke singer-songwriters. Daarvoor is de sfeer toch wat te donker en is de stem van Marissa Nadler, die niet iedereen mooi zal vinden, te bepalend. Zelf weet ik wel raad met de plaat. De uiterst ingetogen popliedjes van Marissa Nadler slagen er steeds weer in om de aandacht te trekken, waarna de emotie die met bakken tegelijk uit de speakers komt de rest doet. Marissa Nadler maakt al jaren platen in haar eigen muzikale universum, maar dit keer legt ze ook nog eens haar ziel bloot. Het levert sfeervolle dromerige klanken op die drogeren en betoveren. Dat July uiteindelijk vooral een boze droom blijkt te zijn doet er vervolgens niet meer toe. Prachtplaat. Erwin Zijleman
18 februari 2014
The New Mendicants - Into The Lime
Zogenaamde 'supergroepen' waren hot in de jaren 70. Wikipedia definieert een supergroep als 'een band die geformeerd is uit muzikanten die hun sporen al eerder verdiend hebben' en noemt bands als Asia, Emerson, Lake & Palmer, Blind Faith, Cream, U.K. en Crosby, Stills, Nash & Young als goede voorbeelden van supergroepen. Natuurlijk zijn er ook in het recentere verleden nog wel voorbeelden van supergroepen te vinden. Denk aan The Raconteurs, Them Crooked Vultures en natuurlijk het als een zeepbel uit elkaar gespatte SuperHeavy (wie kent ze nog?). Ook The New Mendicants mogen wat mij betreft best een supergroep worden genoemd. Joe Pernice verdiende zijn sporen met een hele trits bands, waaronder The Pernice Brothers en Scud Mountain Boys (die nog niet eens zo heel lang geleden een prima plaat afleverden), Norman Blake stond ooit aan de basis van de legendarische Schotse band Teenage Fanclub, terwijl Mike Belitsky drumde bij The Pernice Brothers en momenteel bij The Sadies achter de drumkit zit. Kortom, drie muzikanten die hun sporen in de muziek ruimschoots verdiend hebben. Wikipedia voegt nog toe dat 'een supergroep vaak voor een bepaalde gelegenheid bij elkaar wordt gebracht' en ook die vlieger gaat op voor The New Mendicants. Pernice, Blake en Belitsky kwamen elkaar bij toeval tegen in Toronto en besloten na een avondje doorzakken een aantal songs op te nemen voor de verfilming van het boek A Long Way to Fall van de gezamenlijke vriend en schrijver Nick Hornby. Op de soundtrack bij de film zal je tevergeefs zoeken naar songs van The New Mendicants, maar de toevallige samenwerking tussen de drie muzikanten smaakte naar veel meer en heeft nu een fraai debuut opgeleverd: Into The Lime. Into The Lime bevat sfeervolle popmuziek die zowel aan de vorige bands van Joe Pernice als aan de band van Norman Blake herinnert. The New Mendicants maken tijdloze popmuziek die bestaat uit gelijke delen The Beatles, The Byrds, The Hollies, Big Star en Nick Lowe, om een aantal namen te noemen. Het is muziek die met minstens één been in de jaren 70 staat, maar die zo tijdloos is dat de zon er ook in 2014 nog van gaat schijnen. Bijzonder aangenaam gaat schijnen zelfs want de heren van The New Mendicants weten hoe je een perfect popliedje moet schrijven. Into The Lime is van de eerste tot de laatste noot een warm bad en het is een warm bad dat gedurende de speelduur perfect op temperatuur blijft. In muzikaal opzicht klinkt het allemaal geweldig en ook de zang op de plaat verdient een dikke pluim. Het is niet heel eenvoudig om met muziek die zo overduidelijk stamt uit een ver verleden zoveel indruk te maken als The New Mendicants doen. Supergroepen gingen in het verleden vaak flink op hun bek door muzikale bloedarmoede, maar The New Mendicants blijven moeiteloos overeind met zomaar één van de leukste platen van het moment. Tien zonnige popliedjes om te zoenen. Ik doe het er voor. Erwin Zijleman
17 februari 2014
The Temperance Movement - The Temperance Movement
The Temperance Movement is in Engeland vorig jaar al onthaald als één van de grote rockbands van het moment, maar de band uit Londen krijgt in Nederland tot dusver niet heel veel aandacht. Dat is op zich niet onbegrijpelijk. Luister naar het titelloze debuut van The Temperance Movement en je hoort stevige rock met een flinke blues-injectie, zoals die al sinds het begin van de jaren 70 wordt gemaakt. Luister naar The Temperance Movement en je hoort flarden Deep Purple, The Free, Lynyrd Skynyrd, The Allman Brothers Band, AC/DC, Creedence Clearwater Revival, The Rolling Stones, Thin Lizyy en wat dichter bij in de tijd Jet en The Black Crowes. Hier kan ik nog flink wat namen aan toe voegen, maar het bovenstaande rijtje geeft een aardig idee denk ik. Wat mij betreft geen reden dus om heel druk te doen over het debuut van The Temperance Movement. Dat deden de leden van de band zelf ook niet, want het debuut stond na slechts vier dagen in de studio op de band. Waarom bespreek ik het debuut van The Temperance Movement dan toch op deze BLOG? Dat is simpel. Het debuut van The Temperance Movement is een ontzettend lekkere plaat vol tijdloze rockmuziek. De band maakt absoluut geen geheim van haar inspiratiebronnen en doet geen dingen die niet eerder zijn gedaan, maar doet verder wel alles goed. The Temperance Movement is een goed ingespeelde band die haar klassiekers kent en loopt als een goed geoliede machine. Heerlijk gitaarwerk en een lekkere zware ritmesectie bepalen het geluid van de band en het is een geluid dat continu goed is voor een glimlach. The Temperance Movement heeft een voorkeur voor lekker stevige rock tracks, maar schuwt ook het wat meer ingetogen werk niet. In dat meer ingetogen werk wordt de blues tijdelijk verruild voor country en klinkt The Temperance Movement opeens als The Eagles; ook al geen voorbeeld om je voor te schamen. De band beschikt over twee prima gitaristen, die goed hebben geluisterd naar alle hierboven genoemde voorbeelden en in hun spel een breed palet bestrijken. Het is één van de smaakmakers in het geluid van The Temperance Movement, maar het meest onderscheidende element in de muziek van de band is ongetwijfeld de stem van de Schot Phil Campbell. Campbell heeft een heerlijk rauwe strot die flink kan schuren in het stevigere werk, maar als hij gas terugneemt wordt het alleen maar beter. The Temperance Movement kan hierdoor een lekker afwisselend geluid neerzetten, met altijd de stem van Campbell als de slagroom op de cake. Is het debuut van The Temperance Movement een plaat om heel druk over te doen? Nee, niet wanneer het gaat om de artistieke inbreng van de band, maar als het gaat om muziek met ballen die de juiste snaren weet te raken ben je bij deze prima band absoluut aan het juiste adres. Erwin Zijleman
16 februari 2014
Coeur de Pirate - Trauma
De platen van de uit het Canadese Montreal afkomstige Béatrice Martin, oftewel Coeur de Pirate, heb ik tot dusver uit de Franse supermarkt moeten halen. Haar titelloze debuut uit 2009 omschreef ik als een plaat van een Frans zuchtmeisje met scherpe nagels, terwijl de Canadese op de in 2012 verschenen breakup-plaat Blonde aan de haal ging met invloeden uit de 60s en de Amerikaanse rootsmuziek. Ondanks deze twee uitstekende platen is Coeur de Pirate in Nederland vooralsnog een grote onbekende, waardoor ik haar eind vorig jaar verschenen plaat Trauma tot dusver over het hoofd had gezien. Trauma zal worden bestempeld als een tussendoortje (en in haar vaderland Canada als de soundtrack bij de gelijknamige tv-serie), maar het is als je het mij vraagt veel meer dan dat. Dat hoor je direct wanneer Coeur de Pirate zich in de openingstrack vergrijpt aan het toch behoorlijk uitgekauwde Ain’t No Sunshine van Bill Withers en er vervolgens haar eigen song van maakt. Dat doet ze met de meeste van de twaalf songs op Trauma, waardoor het een plaat met covers is die voor de afwisseling eens wel echt interessant is. Coeur de Pirate kiest op Trauma voor het vertolken van een bijzondere serie songs, met naast de genoemde song van Bill Withers songs van Amy Winehouse, Lee Hazlewood, Kenny Rogers (!), Pearl Jam, Tom Waits, The National, The Rolling Stones, Anna McGarrigle, The Libertines, Patrick Watson en Bon Iver. Coeur de Pirate kiest meestal voor een intieme of bijna uitgeklede vertolking van de originelen, met haar versie van You Know I’m No Good van Amy Winehouse als prachtig voorbeeld. De vertolking van Coeur de Pirate met alleen piano en bijzonder emotievolle vocalen is wonderschoon en zorgt ook bij de zoveelste beluistering nog voor kippenvel. In muzikaal opzicht ligt Trauma in het verlengde van Blonde (al is de instrumentatie vele malen soberder en zijn veel songs alleen versierd met prachtige pianoklanken), maar dit keer zingt Coeur de Pirate alleen in het Engels, wat de plaat toch een andere sfeer geeft. Het is een wat melancholische sfeer die me wel bevalt. Coeur de Pirate is al lang niet meer het zuchtmeisje waarvoor ze een paar jaar geleden nog werd versleten, maar manifesteert zich op Trauma als een singer-songwriter met allure, die niet alleen haar eigen songs, maar ook die van anderen compleet naar haar hand kan zetten. Trauma is een bescheiden meesterwerkje vol hartverscheurend mooi uitgevoerde covers. Coeur de Pirate mag inmiddels met recht een grote singer-songwriter worden genoemd, maar blijft in Nederland helaas nog altijd onbekend. Dat is zonde. Doodzonde. Erwin Zijleman
15 februari 2014
The Auteurs - New Wave, Expanded Edition
Het is bijna niet te geloven, maar het is deze maand precies 21 jaar geleden dat het debuut van de Britse band The Auteurs verscheen. Om de volwassenheid van het debuut van The Auteurs te vieren verschijnt New Wave binnenkort in een 'expanded edition' met heel veel extra’s (meer dan 20 extra tracks). Hoe mooi deze extra’s (bonus-tracks, singles, demo's en akoestische versies) ook zijn, het gaat toch vooral om de hoofdmoot: New Wave. Die hoofdmoot viel in 1993 wat tussen wal en schip. In het betreffende jaar werd nog getreurd om de ondergang van de Madchester bands (met name The Stone Roses) en stonden de grote Britpop bands (Oasis, Blur) nog in de kinderschoenen. New Wave werd desondanks in Engeland zeer warm onthaald en omschreven als 'een Beatles plaat met alleen maar George Harrison songs' of 'een plaat van The Kinks die George Harrison hadden ingelijfd'. De boodschap zal duidelijk zijn: The Auteurs grossieren op New Wave in nagenoeg perfecte popsongs. Het zijn popsongs die niet zijn blijven hangen in de jaren 60 en 70, want de plaat heeft natuurlijk niet voor niets de titel New Wave gekregen. The Auteurs voorman en later zowel erkend als miskend genie Luke Haines maakt op New Wave geen geheim van zijn belangrijkste inspiratiebronnen (The Beatles en The Kinks), maar ook de new wave uit de late jaren 70 en de galmpop uit de jaren 80 hebben invloed gehad op de songs op het debuut van The Auteurs. Ik weet nog dat ik New Wave oppikte omdat het in de lokale platenzaak Apex (Leiden telde toen nog vele goed gesorteerde platenzaken en mag zich anno 2014 met zowel een Velvet als een Plato zeer gelukkig prijzen) uit de speakers kwam. Een halve song was voor mij genoeg om het debuut van The Auteurs aan te schaffen en daar heb ik geen seconde spijt van gehad. Luke Haines is op New Wave de grote Britse bands van de jaren 90 (denk ook zeker aan Pulp en Suede) mijlenver voor en tovert het ene na het andere briljante popliedje uit de hoge hoed. Mede door de eigenzinnigheid en eigenwijsheid van Luke Haines zouden The Auteurs nooit zo groot worden als de andere Britpop bands, maar op New Wave is deze eigenzinnigheid en eigenwijsheid nog een groot goed. New Wave klinkt na 21 jaar nog fris en urgent en dat geldt maar voor heel weinig platen uit het betreffende jaar. Luke Haines zou onder meerdere namen nog een aantal bijzondere platen maken en ook voor The Auteurs bleef het niet bij New Wave. Zo mooi en bijzonder als New Wave is het echter nooit meer geworden, al kwam de tweede nog in de buurt. Ik was de plaat nog zeker niet vergeten, maar dankzij de fraaie reissue bloeit de oude liefde weer helemaal op. New Wave van The Auteurs was 21 jaar geleden een briljante plaat en dat is het nog steeds. Verplichte kost voor iedere liefhebber van de Britse gitaarbands en in het rijtje grote Britse gitaarbands van weleer één van de smaakmakers. Erwin Zijleman
Gretchen Lohse - Primal Rumble
Heel lang heb ik getwijfeld of ik deze plaat stiekem voor mezelf zou houden of niet. Primal Rumble van Gretchen Lohse is al weken een persoonlijke favoriet waar anderen geen weet van hebben. Een plaat die ik stiekem koester als één van de grote verassingen van de laatste tijd, maar waarover ik tot dusver nog geen letter heb opgeschreven. Vandaag maak ik een einde aan het voor mezelf houden van het debuut van de singer-songwriter uit Philadelphia. Allereerst omdat Primal Rumble van Gretchen Lohse veel meer aandacht verdient dan de plaat tot dusver krijgt en hiernaast omdat het voor jezelf houden van een mooie plaat uiteindelijk toch minder voldoening geeft dan het delen van deze plaat. Gretchen Lohse komt zoals gezegd uit Philadelphia en heeft met Primal Rumble een fascinerende en als je het mij vraagt bloedmooie plaat gemaakt. Op Primal Rumble domineren uiterst ingetogen folksongs. Het zijn folksongs met een hoofdrol voor een subtiel bespeelde akoestische gitaar en de mooie heldere stem van Gretchen Lohse. Tot zover onderscheidt Primal Rumble zich nog niet van de talloze andere platen in dit genre, maar Gretchen Lohse heeft nog een aantal sterke wapens achter de hand. Dat zijn allereerst haar bijzondere songs. Het zijn zeker geen songs die je na één keer horen meezingt, maar desondanks ligt het lekker in het gehoor en prikkelt het ook nog eens de fantasie. Primal Rumble valt hiernaast op door een bijzondere instrumentatie. De akoestische gitaar van Gretchen Lohse staat centraal in vrijwel alle songs op de plaat, maar hiernaast zijn er strijkers, blazers en authentiek klinkende synths (van Thomas Hughes van The Spinto Band), die het debuut van Gretchen Lohse een geheel eigen en vaak wat sprookjesachtig geluid geven, dat ze zelf omschrijft als 'chamber folk'. Er zijn ongetwijfeld mensen die niet goed uit de voeten kunnen met de bijzondere, soms wat pastorale, stem van Gretchen Lohse en de zoete inkleuring van de meeste van haar songs, maar persoonlijk vind ik het prachtig. Primal Rumble is een plaat die verleidt en betovert, maar ondertussen maakt Gretchen Lohse ook een plaat die zorgt voor een aangenaam loom gevoel en een verlangen naar lente en zomer. Primal Rumble klinkt als een zwoel lentebriesjes, fluitende vogeltjes, een lekker zonnetje en een zorgeloze dag, maar ook als een onverwachte regenbui op een mooie zomerdag. Ik ben al weken diep onder de indruk van deze plaat en denk dat er meer muziekliefhebbers als een blok gaan vallen voor deze mooie en bijzondere plaat. Gretchen Lohse maakt op Primal Rumble muziek van een bijna buitenaardse schoonheid; de afbeelding op de cover is wat dat betreft veelzeggend. Erwin Zijleman
Primal Rumble van Gretchen Lohse ligt niet in Nederland in de winkel, maar kan worden verkregen via haar bandcamp pagina (http://gretchenlohse.bandcamp.com/album/primal-rumble).
Primal Rumble van Gretchen Lohse ligt niet in Nederland in de winkel, maar kan worden verkregen via haar bandcamp pagina (http://gretchenlohse.bandcamp.com/album/primal-rumble).
14 februari 2014
Lone Justice - This Is Lone Justice: The Vaught Tapes, 1983
Vandaag als intermezzo aandacht voor Lone Justice en de zangeres van deze (bijna) legendarische band, Maria McKee. Lone Justice werd in 1985 met heel veel bombarie gelanceerd door het Geffen label van David Geffen; een label dat op dat moment grossierde in kassuccessen (het waren jaren waarin met platen van nieuwe bands nog bakken met geld konden worden verdiend). De verwachtingen waren hooggespannen en de voortekenen waren goed. Lone Justice vermengde op haar debuut invloeden uit de countryrock met de muziek van de op dat moment populaire alternatieve Amerikaanse gitaarbands en had in Maria McKee niet alleen een fraai boegbeeld, maar ook een fantastische zangeres. Lone Justice kon met haar muziek zomaar aan de wieg van een nieuw genre staan (laten we dit genre voor het gemak maar even alt-country noemen) en leek in de zomer van 1985 (de zomer van Live Aid) klaar voor een imposante zegetocht. Het liep allemaal anders. Geffen koos voor het debuut van Lone Justice de verkeerde producers en de verkeerde promotiecampagne. Het titelloze debuut van Lone Justice was zeker geen slechte plaat, maar het bleek zeker niet de plaat die geschiedenis kon schrijven, ondanks een aantal knappe songs en een inderdaad fantastische zangeres. Ik zag de band niet lang na de release live aan het werk in Paradiso (waarschijnlijk nog de kleine zaal ook) en zag een verkrampte band die de hooggespannen verwachtingen niet waar kon maken, ondanks de fraaie strot van de nog piepjonge Maria McKee. Met Lone Justice liep het slecht af. Een jaar na het nog best aardige debuut volgde het bloedeloze en fantasieloze Shelter, dat definitief koos voor de commercie maar de plank volledig mis sloeg. Geffen draaide onmiddellijk de geldkraan dicht en besloot de kaart Maria McKee te spelen; op zich geen onverstandige keuze. Het label had echter niet geleerd van de verkeerde keuzes die het had gemaakt bij de lancering van het debuut van Lone Justice. Het in 1989 verschenen titelloze debuut van Maria McKee was, ondanks de weergaloze vocalen, een zeer matige plaat, wat vooral werd veroorzaakt door de afgrijselijke productie van de later toch bijzonder kundig gebleken Mitchell Froom. Ook als soloartiest kreeg Maria McKee nog een tweede kans bij Geffen. Deze pakte geweldig uit. Op het in 1993 verschenen You Gotta Sin To Get Saved viel alles op zijn plek. De geweldige vocalen van Maria McKee werden dit keer gekoppeld aan fris klinkende countryrock en dit bleek een gouden greep. De doeltreffende productie van de van The Black Crowes en The Jayhawks bekende George Drakoulias maakte het af. You Gotta Sin To Get Saved is voor mij een van de beste platen uit de jaren 90, maar Maria McKee trok in het jaar van de release van de plaat vooral aandacht met het alleen op een filmsoundtrack (Days Of Thunder, een saaie autorace film met Tom Cruise) verstopte Show Me Heaven; nog altijd een Sky Radio favoriet (en dan weet je genoeg). You Gotta Sin To Get Saved lag snel in de uitverkoopbakken en kreeg nooit de waardering die het zo verdiende. Sinds You Gotta Sin To Get Saved maakte Maria McKee nog een handjevol platen, waaronder een aantal hele behoorlijke, maar veel aandacht trokken ze niet meer. Op Spotify en Deezer zul je tevergeefs zoeken naar de platen van Lone Justice en vreemd genoeg ontbreken ook de beste platen van Maria McKee (naast You Gotta Sin To Get Saved zeker ook High Dive uit 2003). Het leukst is nog een live-plaat met BBC-opnamen, dus die plak ik maar onder deze recensie. Nog veel interessanter, maar helaas ook al niet op Spotify, is een onlangs verschenen cd met demo’s van Lone Justice. This Is Lone Justice: The Vaught Tapes, 1983 laat een onbevangen band vol potentie horen. Het is de band die bij David Geffen heel veel dollartekens in de ogen liet verschijnen, maar het is ook een band die op deze demo’s alles laat horen wat op het volwaardige debuut zou ontbreken. De demo’s van Lone Justice klinken matig, maar je hoort een geïnspireerde en energieke band die muziek maakt die pas veel later alt-country zou gaan heten. Het rauwere en hardere geluid van de band past uitstekend bij de krachtige stem van Maria McKee die nog een tandje bijschakelt als dat nodig is. Genoeg om de veters uit je schoenen te zingen. This Is Lone Justice: The Vaught Tapes, 1983 laat horen hoe goed Lone Justice was en hoe goed Lone Justice had moeten zijn. De verleiding van het grote geld en de zoete beloften van David Geffen (die natuurlijk ook hele mooie platen uitbracht) werden Lone Justice te veel. Dat vond ik altijd al eeuwig zonde, maar na beluistering van het briljante This Is Lone Justice: The Vaught Tapes, 1983 is de smart alleen maar groter. Hoe zou het trouwens met Maria McKee gaan? Erwin Zijleman
Sun Kil Moon - Benji
Mijn eerste kennismaking met de muziek van Mark Kozelek dateert uit het jaar 2000 toen zijn solodebuut Rock ‘N Roll Singer verscheen. Het solodebuut van de Amerikaanse muzikant trok vooral aandacht via de bijna verstilde covers van een aantal AC/DC songs. Ik was er zo van onder de indruk dat ik op zoek ging naar de rest van het werk van Mark Kozelek, wat me uiteraard op het spoor bracht van het fraaie oeuvre van Red House Painters; de band uit San Francisco die tussen 1992 en 1996 vijf briljante platen uitbracht (Down Colorful Hill, Red House Painters I, Red House Painters II, Ocean Beach en Songs For A Blue Guitar) en in 2001 nog één keer terugkeerde met het minstens even fraaie Old Ramon. Mark Kozelek leverde in datzelfde jaar (2001) een nog veel betere soloplaat af (What's Next To The Moon) en heeft inmiddels een flink aantal soloplaten op zijn naam staan. Hiernaast formeerde hij in 2003 de band Sun Kil Moon, die met name in haar beginjaren garant stond voor platen van een bijna onwerkelijke schoonheid (Ghosts of the Great Highway, Tiny Cities, April). Toch wel enigszins tot mijn verbazing wist geen van de platen van Mark Kozelek of Sun Kil Moon de afgelopen jaren een plekje op de krenten uit de pop te veroveren, maar werden beiden wel flink wat keren genoemd als inspiratiebron of vergelijkingsmateriaal. De platen van Kozelek zelf waren mooi, maar op één of andere manier had ik het wel gehoord. Het is een opmerking die terugkomt in meerdere recensies van de nieuwe plaat van Sun Kil Moon, maar het onlangs verschenen Benji heeft mij juist weer wel te pakken. Benji is een type Mark Kozelek of Sun Kil Moon plaat. Ook op Benji grossiert Kozelek in uiterst spaarzaam gearrangeerde songs (vaak volstaat wat getokkel op zijn akoestische gitaar, maar er kan ook opeens een saxofoon of een drumpartij opduiken), waarin zijn wat getergde stemgeluid de hoofdrol speelt, hier en daar bijgestaan door vanuit de diepte opduikende achtergrondzang (van onder andere Will Oldham en Steve Shelley). De wat sombere ondertoon van de muziek van Mark Kozelek is dit keer direct en zeer indringend. Op Benji neemt Mark Kozelek je mee terug naar zijn jeugd in Ohio en dit is een jeugd met pieken en dalen, waarin seks, muziek en de dood centraal staan. Kozelek is nog altijd een meester in het maken van bijna verstilde songs, maar zo indringend als op Benji waren ze nog niet vaak. Zeker wanneer Kozelek de minder mooie herinneringen uit zijn jeugd ophaalt grijpt Benji je genadeloos bij de strot, maar ook zijn eerste liefdes en seksuele escapades bezingt Mark Kozelek zoals alleen hij dat kan. En alsof er al niet genoeg leed is sleept Kozelek er ook nog wat seriemoordenaars bij. Benji leek bij eerste beluistering nog vooral een herhalingsoefening, maar bij de tweede keer was de plaat me al net zo dierbaar als de eerste platen van Kozelek en Sun Kil Moon, die inmiddels al weer meer dan tien jaar geleden verschenen. De muziek van Mark Kozelek balanceert de afgelopen 15 jaar vrijwel continu op het randje. Soms is het me allemaal net te deprimerend waardoor ik de plaat maar in de kast laat, maar zo af en toe klinkt het ook net wat te lichtvoetig, waardoor de muziek van Kozelek een belangrijk deel van zijn kracht verlies. Benji schiet niet door naar één van beide kanten, maar is in alle opzichten raak. Mark Kozelek maakte de afgelopen tien jaar meerdere goede platen, maar ze raakten me geen van allen diep. Benji doet dat wel. En hoe. Wat een prachtplaat. Erwin Zijleman
13 februari 2014
Neil Finn - Dizzy Heights
Neil Finn gaat al sinds de tweede helft van de jaren 70 mee als songwriter; een knappe prestatie voor iemand die dit jaar (pas) zijn 56e verjaardag viert. In de vroege jaren van de Australische cultband Split Enz staat Neil nog in de schaduw van zijn oudere broer Tim, maar sinds het begin van de jaren 80 draagt hij nadrukkelijk bij aan de songs van de band die in Nederland vooral bekend is vanwege een paar hitsingles (I Got You, Message To My Girl, I Hope I Never), maar ook een aantal geweldige LP’s/cd’s maakte (ik ben persoonlijk vooral gecharmeerd van Mental Notes uit 1975 en Dizrythmia uit 1977). Na het uit elkaar vallen van Split Enz formeert Neil Finn Crowded House en komt het grote succes. Crowded House levert een aantal geweldige platen af, waarop Neil Finn zich manifesteert als een briljant songwriter. Crowded House maakt ook wel wat niemendalletjes (waaronder het irritante Weather With You; helaas een van de weinige Crowded House songs die je momenteel nog met enige regelmaat op de radio hoort), maar de meeste songs van de band zijn van een bijzonder hoog niveau. Als ook het doek valt voor Crowded House begint Neil Finn aan het eind van de jaren 90 aan een solocarrière en ook deze begint veelbelovend. Na twee hele mooie platen is het de afgelopen 15 jaar echter betrekkelijk stil rond Neil Finn, maar met Dizzy Heights laat de Australiër eindelijk weer eens wat van zich horen. Het is een verrassende terugkeer, want Dizzy Heights klinkt anders dan alle andere platen die Neil Finn tijdens zijn zo succesvolle carrière heeft gemaakt. Zowel op de platen van Split Enz als op de platen van Crowded House grossierde Neil Finn in Beatlesque popliedjes met flink wat wortels in de jaren 70; een lijn die werd doorgetrokken op zijn eerste soloplaten. Ook Dizzy Heights laat af en toe nog wel een vleugje Lennon en vooral McCartney horen, maar de plaat klinkt toch voornamelijk anders. Dat is deels het gevolg van de keuze van Dave Fridmann (Flaming Lips, Mercury Rev) als producer van de plaat. Fridmann heeft Dizzy Heights voorzien van een elektronische klankentapijt dat soms psychedelisch en sprookjesachtig aanvoelt, maar ook invloeden uit de soul en funk incorporeert. Wanneer Neil Finn vervolgens ook nog eens een octaaf hoger zingt dan we van hem gewend zijn klinkt Dizzy Heights opeens als "blue eyed Prince". Een aantal andere tracks doet weer meer denken aan David Bowie of verwerkt flink wat invloeden uit de 80s, maar de naam Neil Finn zal waarschijnlijk niet heel vaak opkomen. Als ik deze plaat blind had moeten beluisteren had ik hem waarschijnlijk nooit aan Neil Finn gekoppeld, maar ook andere namen hadden niet lang stand gehouden. Het maakt beluistering van Dizzy Heights tot een fascinerende luistertrip. Op voorhand had ik mooi verzorgde 70s Beatlesque popliedjes verwacht, maar daarvoor zet ik Temple Of Low Men van Crowded House wel weer eens op. Ik had Neil Finn al heel hoog zitten, maar met deze plaat weet hij me toch weer te verrassen. En dat is na zoveel jaren een knappe prestatie. Erwin Zijleman
12 februari 2014
Tinariwen - Emmaar
Tinariwen zette de Afrikaanse woestijnrock zo’n 13 jaar geleden op de kaart met haar opvallende debuut The Radio Tisdas Sessions, dat na heel veel mooie verhalen langzaam maar zeker het Europese vasteland wist te bereiken. Sindsdien maakte de uit Toeareg nomaden bestaande band, die ooit eens werd geformeerd in een rebellenkamp in Libië, een aantal bijzonder fraaie platen, met het in 2011 verschenen Tassili als voorlopig hoogtepunt. Tassili werd opgenomen in Algerije, maar werd hierna voorzien van Amerikaanse accenten door een aantal blazers uit New Orleans en fraai gitaarwerk van Wilco gitarist Nels Cline. Het is momenteel nogal onrustig in de Noord Afrikaanse woestijnen en thuisbasis Mali en daarom is Tinariwen voor het opnemen van Emmaar uitgeweken naar de Noord-Amerikaanse woestijn. Emmaar werd opgenomen in een studio in Joshua National Park in California en ook daar gedijt de woestijnrock van Tinariwen uitstekend. Emmaar werd niet alleen opgenomen in de VS, maar laat ook een aantal Amerikaanse muzikanten horen (onder wie Matt Sweeney en Red Hot Chili Peppers gitarist Josh Klinghoffer) en werd bovendien geproduceerd door een Amerikaan (de van Jack White en Dead Weather bekende Patrick Votan). Ik had daarom verwacht dat Emmaar Westerser zou klinken dan zijn voorgangers, maar dat blijkt niet het geval. Op haar nieuwe plaat maakt Tinariwen bezwerende woestijnrock waarin de Afrikaanse invloeden domineren. Net als het vorig jaar verschenen meesterwerk van Tamikrest (Chatma) is het een plaat met een bijna hypnotiserende werking. Emmaar staat vol met gitaarwerk dat invloeden uit de Mali blues vermengt met invloeden uit de psychedelische rootsmuziek uit de jaren 70. Het is bezwerende muziek die een hallucinerende werking krijgt door de bijzondere percussie en de Afrikaanse, vaak meerstemmige, zang op de plaat. Het tempo ligt over het algemeen laag, zodat de op de gitaar gespeelde noten en akkoorden alle tijd krijgen om de ruimte te vullen. Tinariwen trad in Joshua Tree National Park aan in een forse bezetting, waardoor de plaat vol en afwisselend klinkt. Het is een plaat die je direct uit de hectiek van onze samenleving trekt en de drukte van de Nederlandse randstad verruilt voor de universele taal van de woestijn. Het blijft knap hoe Tinariwen met beperkte middelen een maximaal effect sorteert. De vaak uit handgeklap bestaande percussie is effectiever dan die van een drummer die beschikt over een fors aantal trommels en ook het gitaarwerk is groots in zijn eenvoud. Waar ik normaal gesproken een liefhebber ben van popsongs met een kop en een staart, mogen de songs van Tinariwen van mij oneindig doorgaan. Juist de herhaling van gitaarloopjes en de wat monotone percussie en zang geven de muziek van Tinariwen immers haar unieke karakter. Het effect van de muziek van de band is nog lang niet uitgewerkt, want ook Emmaar is weer zo’n plaat die je keer op keer wilt horen, al is het maar om wat langer te kunnen vertoeven in de bijzondere muzikale wereld waar Tinariwen je keer op keer in trekt. Emmaar is alles bij elkaar genomen niet heel anders dan de vorige platen van Tinariwen, maar het zijn juist de kleine verschillen die de plaat urgent maken. In de woestijn ligt altijd veel zand, maar toch is de Sahara iets anders dan de Sinaï of de Noord-Amerikaanse woestijnen. Hetzelfde geldt eigenlijk voor het oeuvre van Tinariwen, dat ons met Emmaar net weer wat andere woestijnrock voorschotelt. Het niveau is zoals altijd torenhoog. Tamikrest maakte vorig jaar de beste plaat in het genre. Dit jaar neemt Tinariwen het stokje weer over, dat is zeker. Erwin Zijleman
11 februari 2014
Broken Bells - After The Disco
Broken Bells, het gelegenheidsduo bestaande uit The Shins voorman James Mercer en producer Brian Burton, beter bekend als Danger Mouse, baarde een jaar of vier geleden veel opzien, zeker toen de onverwachte samenwerking in de lente van 2010 een opvallend debuut opleverde. De samenwerking tussen Mercer en Burton werd als tijdelijk gezien, maar vier jaar later krijgt het titelloze debuut met After The Disco een onverwacht en verrassend vervolg. After The Disco had afgaande op een aantal tracks op de plaat ook In The Disco kunnen heten, want bij beluistering van de plaat had ik meerdere malen associaties met de muziek van de Bee Gees uit de jaren 70, of de hierdoor geïnspireerde muziek van Scissor Sisters van een paar jaar geleden. Dat klinkt dus weer heel anders dan op het debuut van Broken Bells van vier jaar geleden, al was ook die plaat mijlenver verwijderd van het werk van met name The Shins. After The Disco is vooral geïnspireerd door 70s disco, 70s en 80s new wave en postpunk en 80s synthpop, maar het is uiteindelijk geen plaat die in één van deze hokjes past. Daarvoor verruilen Mercer en Burton de aanstekelijke en zonnige tracks van de eerste helft van de plaat op de tweede helft te makkelijk voor atmosferischer klinkende tracks die zorgen voor een duistere en beklemmende sfeer. Zeker bij niet heel aandachtige beluistering vervliegt de tweede plaat van Broken Bells vrij makkelijk. Ik was in eerste instantie zeker niet onder de indruk van de nieuwe plaat van het weinig voor de hand liggende duo, maar After The Disco is een plaat die schreeuwt om beluistering met de koptelefoon. Juist dan komen de vele nuances op de plaat tot leven en komen de meerder lagen van de plaat in beweging. Het is aan de ene kant jammer dat Mercer en Burton op After The Disco niet voortborduren op het in mijn ogen bijzonder fraaie debuut, maar aan de andere kant siert het de heren dat ze zich willen vernieuwen. Met aanstekelijkere klanken lijkt Broken Bells een aantal tracks te kiezen voor de makkelijke weg, maar dat is over de hele linie genomen zeker niet het geval. Daarvoor steekt After The Disco te knap in elkaar en nemen Mercer en Burton te vaak afstand van de invloeden die ze bij vlagen zo stevig omarmen. Zeker wanneer de aanstekelijke synths gezelschap krijgen van zweverige maar ook dreigende gitaren of wanner het tempo fors wordt vertraagd, groeit de muziek van Broken Bells. In een aantal gevallen naar grote hoogten. Hiertegenover staan perfect geproduceerde popsongs die niet alleen aan de broers Gibb maar ook aan Hall & Oates doen denken; ook al geen naam die ik verwacht bij James Mercer en Brian Burton. After The Disco is een plaat waaraan je moet wennen. Als ik vorige week een recensie had moeten schrijven was deze zeker negatief geweest, maar inmiddels ben ik toch steeds meer gecharmeerd van deze plaat die de kunst van het schijven van perfecte popliedjes combineert met gedoseerde en soms goed verstopte eigenzinnigheid. Iedereen die de tijd neemt voor deze plaat en de koptelefoon er bij pakt, zal langzaam maar zeker vallen voor de verleidingen die James Mercer en Brian Burton op de band hebben gezet. After The Disco is uiteindelijk een fraai eerbetoon aan de popmuziek uit de jaren 70 en vooral 80, maar dan wel voorzien van een eigengereid hedendaags tintje. Eerst vond ik het niks, toen een 'guilty pleasure', maar zo langzamerhand ben ik er van overtuigd dat Broken Bells een hele goede plaat heeft gemaakt. Misschien niet de plaat die je op voorhand van James Mercer en Brian Burton had verwacht, maar dat maakt After The Disco uiteindelijk alleen maar interessanter. Erwin Zijleman
10 februari 2014
Rogier Pelgrim - Roll The Dice
Ik heb niet zoveel met talentenjachten (helemaal niets eigenlijk) en heb daarom geen minuut gezien van de eerste twee seizoenen van "De beste singer-songwriter van Nederland" (ok, het Youtube filmpje van Maaike Ouboter ken ik wel). Dat we hier niet te maken hebben met een dertien in een dozijn talentjacht is inmiddels echter wel duidelijk, want na Mattanja Joy Bradley, Bart van der Lee, Daan Hofman en Michael Prins, meldt nu ook Rogier Pelgrim zich aan de poort van de krenten uit de pop met een prima plaat (een poort die vooralsnog overigens gesloten blijft voor de deelnemers aan de 1001 andere talentenjachten). Rogier Pelgrim haalde de finale van het eerste seizoen van het door Giel Beelen bedachte programma en werkte sindsdien in alle rust aan Roll The Dice, dat door een succesvolle crowdfunding campagne werd gefinancierd. Het is een hele opvallende plaat met internationale allure geworden. Rogier Pelgrim maakt op zijn debuut (vorig jaar verscheen overigens al de fraaie EP Our Dear Lady Of The Plains met zes tracks die niet op Roll The Dice staan) mooie sfeervolle popliedjes met een duidelijk eigen geluid. Rogier Pelgrim beschikt over een opvallend stemgeluid, dat vaak aan de hoge kant en fluisterzacht wordt ingezet. Qua stem doet Rogier Pelgrim afwisselend denken aan Ed Sheeran, Ben Howard, Passenger en James Blunt, maar zijn muziek is een stuk eigenzinniger dan die van de genoemde heren en hoort eerder thuis in het rijtje Damien Rice, Patrick Watson en zelfs Jeff Buckley; vergelijkingsmateriaal waarvoor je je als beginnend singer-songwriter zeker niet hoeft te schamen. Rogier Pelgrim heeft met Roll The Dice een debuut afgeleverd waarop plaats is voor perfecte popliedjes, bijna verstilde rootssongs en avontuurlijk luisterliedjes vol invloeden. Het is zo’n debuut waarvoor het predicaat 'on-Nederlands goed' van stal kan worden gehaald, al heb ik de laatste tijd zoveel geweldige platen van eigen bodem gehoord dat zo langzamerhand sprake is van het predicaat 'Nederlands goed'. Persoonlijk vind ik de breekbare en fluisterzachte popliedjes van Rogier Pelgrim het mooist, maar ook de andere songs op de plaat zijn het beluisteren meer dan waard en verrassen keer op keer met mooie arrangementen, verrassende wendingen en altijd de stem die je diep weet te raken. Luister naar een van de bijna verstilde songs (Quiet Girl, One Of A Kind), naar een nagenoeg perfect popliedje (Darling Drive Me Far) of naar het in vocaal opzicht juist weer stevig uitpakkende duet met achtergrond zangeres Jannica Woudstra (How We Fell From Grace) en je bent, net als ik, waarschijnlijk heel snel overtuigd van de kwaliteiten van Rogier Pelgrim. Het derde seizoen van de beste singer-songwriter van Nederland moet ik misschien toch maar eens gaan bekijken, want platen van het kaliber van Roll The Dice van Rogier Pelgrim wil ik voor geen goud missen. Erwin Zijleman
Abonneren op:
Posts (Atom)