Er wordt momenteel vanuit allerlei hoeken heel erg druk gedaan over de muziek van de uit San Diego afkomstige, maar tegenwoordig vanuit Las Vegas opererende yogaleraar Sumach Ecks; sinds kort beter bekend als Gonjasufi. Op basis van hetgeen ik er de afgelopen weken over gelezen heb, leek Gonjasufi’s debuut A Sufi And A Killer me eerlijk gezegd geen plaat waar ik warm voor zou kunnen lopen, maar na alle bijzonder lovende woorden kon ik mijn nieuwsgierigheid toch niet bedwingen. Ik ben op zich geen liefhebber van electronica en dance (het etiket dat de muziek van Gonjasufi vooral krijgt opgeplakt), maar wanneer Gonjasufi deze genres bij elkaar voegt en ze op geheel eigen wijze vermengt met 60s psychedelica, 70s funk, wereldmuziek, jazz, soul, pop, hiphop, folk en rock ontstaat muziek die niet alleen continu de fantasie prikkelt, maar bovendien genres overstijgt. A Sufi And A Killer blijkt al snel een plaat die je niet alleen constant op het verkeerde been zet, maar tegelijkertijd diepere bewondering afdwingt. De muziek van Gonjasufi inspireerde Allmusic.com tot het soort cryptische vergelijking waar de site inmiddels patent op heeft: “Like if J. Dilla produced George Clinton after visiting with the Dalai Lama, or if Dan the Automator recorded Cody Chesnutt after the two shared a plate of magic mushrooms”. Het is zoals altijd aardig verzonnen, maar dit keer kan ik er weinig mee. Zelf zou ik A Sufi And A Killer willen omschrijven als een vat vol tegenstrijdigheden dat verbazingwekkend consistent en toegankelijk klinkt. Ook dit is overigens geen omschrijving waar je als lezer direct mee uit de voeten kunt, maar ik vraag me oprecht af of een dergelijke omschrijving is te verzinnen voor A Sufi And A Killer. Op zijn debuut schotelt Gonjasufi ons een luistertrip voor die sneller van kleur verschiet dan een hyperactieve kameleon, die op papier tegenstrijdige muzikale invloeden op natuurlijk wijze aan elkaar weer te verbinden, die tegelijkertijd stokoud en hypermodern klinkt en die zich ondanks al het avontuur laat beluisteren als een serie geweldige popsongs. Het zijn geen makkelijke popsongs; laat dat duidelijk zijn. Het begint al bij de opmerkelijke stem van Gonjasufi die constant de irritatiegrens opzoekt, maar deze steeds net niet overschrijdt. Hierbij komt het wat mysterieus aandoende klankentapijt dat piept en kraakt en voor een deel put uit Oriëntaalse, Afrikaanse en Aziatische klanken. En dan is er ook nog eens de bijzonder grote diversiteit aan stijlen. Het maken van vergelijkingen met de muziek van anderen is zinloos en misschien geldt wel hetzelfde voor het doen van een poging om de muziek van Gonjasufi te omschrijven. Gonjasufi heeft een plaat gemaakt die je alleen maar bijzonder kunt noemen. Of de plaat uit zal groeien tot een onbetwist meesterwerk laat zich nog niet voorspellen, maar ik acht A Sufi And A Killer zeker kansrijk. Een overwinning voor popmuziek die geen concessies wenst te doen. Erwin Zijleman